Home Dossiers Wetenschap ‘Vooruitgang is nooit vanzelf gekomen’

‘Vooruitgang is nooit vanzelf gekomen’

  • Gepubliceerd op: 29 augustus 2024
  • Laatste update 29 aug 2024
  • Auteur:
    Fanta Voogd
  • 14 minuten leestijd
Harry Lintsen. Foto door Bart van Overbeeke.
Cover van
Dossier Wetenschap Bekijk dossier

Emeritus hoogleraar Harry Lintsen verdiepte zich zijn hele carrière in techniekgeschiedenis. Een vakgebied dat historici lang verwaarloosden, maar dat aan belang won naarmate er meer oog kwam voor de keerzijden van de vooruitgang. ‘Als je kritisch gaat kijken naar wetenschap en technologie, dan beland je als vanzelf bij de geschiedenis.’ 

De bakermat van de techniekhistorie ligt niet, zoals je zou verwachten, in het Verenigd Koninkrijk, het land van de Industriële Revolutie, maar in Duitsland. Aan het begin van de twintigste eeuw namen Duitse ingenieurs voor het eerst de techniekgeschiedenis onder de loep. Die wegbereiders werden gedreven door een gevoel van achterstelling ten opzichte van academici. De intellectuele elite en de gegoede burgerij hadden vooral belangstelling voor wetenschap en cultuur en haalden hun neus op voor de nuttige, materiële, mechanische en dus zielloze expertise van ingenieurs. Die vonden in de techniekgeschiedenis een bron waaruit zij beroepseer konden putten. 

Meer interviews lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

In Groot-Brittannië kwam het vakgebied na de Eerste Wereldoorlog tot wasdom. In de Verenigde Staten en Nederland pas na de Tweede Wereldoorlog. Chemisch ingenieur Robert Forbes geldt als dé pionier van de techniekhistorie in Nederland. Na zijn studie in Delft trad Forbes (1900-1973) in dienst van de Bataafsche Petroleum Maatschappij, het latere Shell. In zijn vrije tijd verdiepte hij zich in techniekgeschiedenis. In 1947 kon hij van zijn hobby zijn werk maken, toen hij aan de Universiteit van Amsterdam werd aangesteld als bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de natuurwetenschappen en techniek. Forbes kreeg ook internationaal erkenning, onder meer met zijn onderzoek naar aardolietechnologie en wegenbouw in de Oudheid. Ondanks zijn prestige maakte Forbes als eenling geen school in het nieuwe vakgebied. Zijn belangstelling ging mondjesmaat uit naar de Nederlandse techniekgeschiedenis en dan nog voornamelijk naar de zestiende en zeventiende eeuw. 

Forbes en Lintsen schelen op een haar na een halve eeuw en ze hebben elkaar nooit ontmoet. Maar tijdens het tweeënhalf uur durende interview, op de achtste verdieping van het Atlas-gebouw van de Technische Universiteit Eindhoven, laat Lintsen zijn naam meermaals klinken. Forbes was in de jaren vijftig en zestig de onbetwiste pionier en Lintsen gaf aan het einde van de eeuw invulling aan de Nederlandse techniekhistorie als samenhangende wetenschap. Hij bracht ingenieurs en historici met elk een eigen expertise bijeen om de Nederlandse techniekhistorie in de moderne tijd op te tekenen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In 1970 was sprake van een omslag: toen groeide het besef dat er ook nadelen zitten aan de vooruitgang. U was begin twintig. Wat deed u in die jaren? Was u activist? 

‘Nee, eerder geëngageerd vernieuwer dan activist. Als student technische natuurkunde hier in Eindhoven ging ik volop mee in de studentenbeweging. Ik liep mee in demonstraties en vereenzelvigde me volledig met de roep om democratisering. Maar ik was vooral op een tactvolle wijze actief. We begonnen de zogeheten fysica-winkel, waar actiegroepen gratis ondersteuning konden krijgen. Bijvoorbeeld met onderzoek naar geluidsoverlast van een verkeersweg. Ook begonnen we met projectgroepen, dat was nieuw in het onderwijs. Toen ik negentien was, “moest” ik trouwen. We kregen een kleine en we moesten zorgen voor een stabiel gezinsleven en inkomen. Dus werd ik student-assistent en ging aan de slag met de Projectgroep Natuurkunde en Samenleving. Het eerste rapport van die projectgroep heette Naakte Wetenschap. De achterliggende gedachte: wetenschap speelt een belangrijke maatschappelijke rol. En wij gaan de wetenschap in haar volle naaktheid laten zien. Hoe ze deel uitmaakt van het militair industrieel complex. Hoe ze zich ten dienste stelt van het grootkapitaal, van multinationals als Philips en Shell.’ 

Liep die ommezwaai op de Technische Universiteit uit op persoonlijke confrontaties met hoogleraren? 

‘Nee. De Amerikaans-Nederlandse historicus James Kennedy heeft in zijn boek Nieuw Babylon in aanbouw uit 1995 met bewondering beschreven hoe in Nederland de protestgeneratie en het establishment in die jaren snel en soepel naar elkaar toegroeiden. Hij beschouwt het als een typisch Nederlands verschijnsel dat er ingrijpende veranderingen kunnen plaatsvinden zonder geweld en al te grote spanningen. Ik heb dat zelf ook ervaren bij het technische establishment. We ondervonden als studenten natuurlijk wel wát weerstand, maar we werden er niet uitgegooid. We kregen de ruimte om aan de slag te gaan met die projectgroepen en de fysica-winkel. Ook de ingenieurs van het KIVI (Koninklijk Instituut van Ingenieurs in Den Haag) beseften in die jaren dat ze wel moesten meebewegen. Het KIVI is in die jaren gereorganiseerd en kreeg bijvoorbeeld een Hoofdgroep Maatschappij. Dan voel je wel aan wat voor nieuwe geluiden men binnenhaalde.’ 

Tegelijk met de aanzwellende techniekkritiek en het groeiende milieubewustzijn kwam rond 1970 de techniekgeschiedenis op als vakgebied. Wat is het verband tussen beide fenomenen? 

‘De opkomst van het projectonderwijs en de belangstelling voor de samenhang tussen wetenschap, technologie en maatschappij vond je op alle universiteiten. Het groeide uit tot een beweging met conferenties en symposia, die sterk werd gedragen door de studenten. Er werd gedebatteerd over kernenergie, over windmolentechnologie, over luchtvervuiling, over de bewapeningswedloop. Als je kritisch gaat kijken naar wetenschap en technologie, dan beland je als vanzelf bij de geschiedenis. Als je het heden wilt begrijpen en de toekomst vorm wilt geven, moet je het verleden kennen.’ 

Demonstratie tegen de bouw van een kerncentrale bij Kalkar, 1973.
Demonstratie tegen de bouw van een kerncentrale bij Kalkar, 1973. Bron: ANP.

Wie waren uw inhoudelijke leermeesters? 

‘Wiebe Bijker heeft een enorme invloed gehad. Hij is emeritus hoogleraar aan de Universiteit van Maastricht en filosoof, ingenieur, socioloog en historicus in één. In de jaren tachtig heeft hij, samen met de Brit Trevor Pinch, de zogeheten “social construction of technology” ontwikkeld, ook wel afgekort als SCOT. Dat was echt een doorbraak. Kort gezegd is het een techniekhistorische methodiek die niet alleen kijkt naar de ontwikkeling van de techniek zelf, maar juist ook naar de relatie met maatschappelijke groepen en bewegingen. Ze laat je stap voor stap analyseren waarom een bepaalde technologie een succes is geworden. Of juist niet. 

Mijn andere leermeesters waren Arie Rip en Johan Schot. Arie is emeritus hoogleraar filosofie van wetenschap en techniek aan de Universiteit Twente. Een chemicus van oorsprong. Samen met Johan is Arie de grondlegger van het zogeheten “multi-level perspective” (MLP), een bruikbare methode om technologische en maatschappelijke transities beter te begrijpen, van de Industriële Revolutie tot de huidige energietransitie. 

Harry Lintsen. Foto door Bart van Overbeeke.
Harry Lintsen. Foto door Bart van Overbeeke.

Wiebe Bijker, Arie Rip en Johan Schot zijn onmiskenbaar geestverwanten. Hun methodes liggen in elkaars verlengde. Er wordt ook wel gesproken van het “evolutionaire model”, omdat er duidelijke overeenkomsten zijn tussen de biologische en de technologische evolutie. Met als belangrijk verschil dat in de biologische evolutie mutaties puur willekeurig zijn, terwijl de technologische vooruitgang uiteraard deels afhangt van bewuste keuzes en sturing. Beide methodes hebben een scherp oog voor de omgevingsfactoren. In het multi-level perspective spelen niches bijvoorbeeld een centrale rol, een uit de biologie geleend begrip. Een niche is een klein afgebakend deel van een systeem, waarin een nieuwe techniek tot ontwikkeling kan komen. Overigens worden de drie Nederlanders internationaal erkend als wegbereiders van de techniekhistorische methodiek. 

Toen we met de Stichting Historie der Techniek eind jaren tachtig begonnen aan wat uiteindelijk zou uitgroeien tot de zes delen van Geschiedenis van de techniek in Nederland, over de negentiende eeuw, konden we de onderzoekers aansturen met de theorieën van Bijker, Rip en Schot. Die gaven een duidelijk analysekader, waarmee ik als hoofdredacteur de auteurs met een checklist aan het werk kon zetten. Midden jaren negentig begon het werk aan de zevendelige Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Historicus Johan Schot was hoofdredacteur. Als voorzitter van de redactie was ik zijn rechterhand.’ 

Historici toonden aanvankelijk geen belangstelling voor de Nederlandse techniekgeschiedenis; Nederland volgde immers gewoon de ontwikkelingen in de buurlanden. U stelde daar tegenover dat Nederland juist wel interessant is omdat het een eigen pad koos. U noemt dat de ‘Nederlandse technologische stijl’. Wat was daar zo typisch Nederlands aan? 

‘Economisch historicus Richard Griffiths heeft de vraag over de juiste typering van Nederland in de negentiende eeuw al eens mooi samengevat. Achterlijk, achter of anders? luidde de titel van zijn oratie in 1980. Mijn antwoord is dus “anders”. De vergelijking met Groot-Brittannië ligt het meest voor de hand. De Industriële Revolutie ging daar gepaard met de komst van grote, door stoom aangedreven fabrieken, een nieuwe steenrijke bourgeoisie en een massa van straatarme proletariërs. Dat leidde tot heftige botsingen. Het luddisme verzette zich aan het begin van de eeuw tegen de industrialisatie met vernielingen van machines. Later – na de opkomst van het marxisme – werd de strijd gevoerd met een groot aantal heftige stakingen. 

‘Nederlanders waren enthousiast over de technische vooruitgang’ 

Nederland liet zien dat het ook anders kon. Ons land ging in de tweede helft van de negentiende eeuw over op stoomtechniek en moderniseerde op een breed front. Maar deed dat in geheel eigen stijl. Kleine, efficiënte stoommachines werden in allerlei bedrijfstakken ingezet in de kleinschalige productie. Ter vervanging van of als aanvulling op een windmolen, een watermolen of paardenkracht. Het fabriekssysteem kwam maar beperkt tot ontwikkeling, de ambachtelijke productiewijze bleef overheersend. Dat had andere consequenties voor de sociale verhoudingen dan in Groot-Brittannië. Hier in Nederland deelden mensen een groot enthousiasme over de technische vooruitgang. Ongeacht hun confessionele, liberale of socialistische gezindheid. Natuurlijk hadden we ook grootschalige textielindustrie in Twente en Tilburg. Maar die heftige tegenstellingen en botsingen zijn uitgebleven.’ 

Was de armoede in Nederland ook minder extreem dan in Groot-Brittannië? 

‘Ook hier had je extreme armoede, maar die was in omvang beduidend kleiner. Nederland was lange tijd het rijkste land van de wereld en had een systeem van liefdadigheid, dat in de negentiende eeuw nog steeds functioneerde. Vanuit het hedendaags perspectief is het natuurlijk vreselijk om te zien hoe de omstandigheden waren, qua voedsel, gezondheid en woonomstandigheden. Maar het merendeel van de wereld was aanzienlijk armer dan Nederland. In 1850 leefde 21 procent van de Nederlanders in extreme armoede. In heel West-Europa 36 procent, in Oost-Europa 65 procent, in Azië 77 procent, en in Afrika ten zuiden van de Sahara 86 procent.’ 

Kompel aan het werk in een Limburgse kolenmijn, 1945.
Kompel aan het werk in een Limburgse kolenmijn, 1945.

In uw boek De kwetsbare welvaart van Nederland stelt u dat duurzaamheid en economische groei rond 1960 in balans waren. Kunt u dat uitleggen? 

‘We hebben in het boek betoogd dat het doel van de technologische ontwikkeling was om Nederland (en de mensheid) van de extreme armoede te redden. In Nederland is dat gelukt rond 1960, terwijl economie en natuur redelijk duurzaam waren. We leefden sober, maar duurzaam. Een soort optimum. Daarna ging het mis. Historisch en vanuit de natuur, de biodiversiteit en het klimaat gezien kunnen we nu spreken van extreme consumptie. Zoals Nederland ooit voor de taak stond om de extreme armoede op te lossen, zo moet het nu een oplossing vinden voor de keerzijde van die extreme welvaart. Daartoe hebben we het begrip “brede welvaart” overgenomen. Je kijkt dus niet alleen naar economische welvaart, maar naar alles wat mensen belangrijk vinden: onderwijs, veiligheid, politieke vrijheid, sociale cohesie, gezondheid, natuur en een schone leefomgeving. En dat niet alleen “hier en nu”, maar ook “later en elders”, dus voor toekomstige generaties en de rest van de wereld.’ 

Was de stijging van de brede welvaart tussen 1850 en 1960 denkbaar geweest zonder fossiele brandstoffen en intensieve veehouderij? 

‘Zonder fossiele brandstoffen was dat totaal ondenkbaar geweest. Die zijn echt het goud geweest waarmee we, bij wijze van spreken, in het paradijs zijn beland. Ik zeg weleens tegen mijn studenten: wees steenkool, aardolie en aardgas in hemelsnaam dankbaar. De sprong die we tussen 1850 en 1960 hebben kunnen maken dankzij fossiele brandstoffen, is een noodzakelijke voorwaarde geweest voor het verdrijven van extreme armoede. Let wel: een voorwaarde. Want daarmee ben je er nog niet. Alleen rijkdom is niet genoeg, je moet de strijd tegen armoede dan ook nog vormgeven in een maatschappelijke context. Doe je dat niet of verkeerd, dan krijg je alsnog grote tegenstellingen, zoals bijvoorbeeld in Amerika.’ 

‘Dankzij fossiele brandstoffen zijn we in het paradijs beland’ 

Als we ons er in 1960 bewust van waren geweest hoe ideaal de situatie toen was, was het dan mogelijk geweest dat perfecte evenwicht te bewaren? 

‘Nee, ik denk het niet. De maatschappelijke dynamiek in die tijd was volledig gericht op extreme welvaart. Met de schaalvergroting in de landbouw, de komst van de intensieve veeteelt, de opmars van massaproductie in de industrie, van de massamobiliteit en de autocultuur. Provo en de studentenbeweging hadden de explosieve kracht van een kernbom moeten hebben gehad om daar nog een stokje voor te kunnen steken.’ 

In De kwetsbare welvaart blikt u met uw medeauteurs vooruit naar 2050. Bent u optimistisch? 

‘Ik vertel iedereen die het wil horen, dat ik honderd wil worden. Dat betekent dat ik in 2049 zal sterven. Veel toekomstscenario’s uit de transitietheorie gaan over 2050. Dan moet bijvoorbeeld de biodiversiteit aanzienlijk zijn verbeterd, de CO2-uitstoot met 90 procent zijn gedaald ten opzichte van 1990 en de elektrische auto dominant zijn. Ik ben een optimistisch mens en ben er altijd van uitgegaan dat dit alles zal lukken. Dus dat wil ik wel meemaken. 

‘Ik wil honderd worden om de transitie mee te maken’

Inmiddels ben ik wat pessimistischer gestemd. Niet zozeer door de politieke ontwikkelingen (al helpen die ook niet erg mee), maar omdat ik denk dat het minderen van consumptie in het Westen een wezenlijk onderdeel van de scenario’s zou moeten zijn. Handhaving of toename van het huidige consumptiepeil in combinatie met duurzaamheid zal met alleen technische oplossingen niet lukken. Theo Henckens heeft onlangs in een publicatie uitgerekend wat het betekent als iedereen in de wereld overgaat op de elektrische auto. Conclusie: dat is in vele opzichten onhoudbaar. Zelfs met allerlei technische innovaties. Zelfs met optimale recycling heb je de grondstoffenproblematiek nog niet opgelost. 

Hoe komen we af van die extreme consumptie? Daar ligt het probleem. Ik probeer een steentje bij te dragen en als geprivilegieerde gepensioneerde kan ik me dat permitteren. Maar het is wel duidelijk dat wat de consument zelf kan doen verre van voldoende zal zijn. We zullen met regelgeving het kapitalisme en consumentisme aan banden moeten leggen. 

Drukte op de autotentoonstelling in de RAI, 16 februari 1969.
Drukte op de autotentoonstelling in de RAI, 16 februari 1969.

Ik wil niet weeklagen. Integendeel, ik ben nog steeds een vrolijk en optimistisch mens. Maar ik leef nu met het bewustzijn dat de transitie ingewikkeld en moeizaam zal verlopen. Ik kijk uit naar 2050, want ik zal verrast worden. Niet zozeer omdat we het toch hebben gehaald, maar vooral omdat de wereld er heel anders zal uitzien dan ik had gedacht. Ik ben erg benieuwd hoe Nederland, hoe de mensheid uit deze wurggreep komt.’ 

Kan kennis van de geschiedenis de mensheid helpen om de transitie naar een duurzame wereld te verwezenlijken? 

‘Kort gezegd: de geschiedenis van de techniek creëert bewustzijn over de stand van zaken van dit moment.’ 

Kan kennis van de geschiedenis ook helpen om de huidige zorgen over de toekomst te relativeren? 

‘Het is goed om te beseffen dat we historisch gezien in extreme welvaart leven. Uit een uitgebreide statistische analyse blijkt dat we er in allerlei opzichten wereldwijd beter voor staan dan ooit. Er is duidelijke vooruitgang op het vlak van de voedselvoorziening, de alfabetisering, de sanitaire voorzieningen, dat soort dingen. Zelfs als het gaat om de kwaliteit van lucht en water. Maar ik ga er niet van uit dat de maatschappij zichzelf bijstuurt. Het komt niet vanzelf. Vooruitgang is nooit vanzelf gekomen. We hebben gigantische inspanningen moeten leveren om de extreme armoede in Nederland uit te bannen. Je kunt in Techniek in Nederland in de negentiende en twintigste eeuw lezen hoe hard wetenschappers, technici, politici en geëngageerde burgers zich daarvoor hebben ingezet. En tot hoeveel controverse en debat dat alles leidde. Zo zal het ook gigantische inspanningen kosten om wereldwijd brede welvaart te verwezenlijken.’ 

Techniek in Nederland in de negentiende eeuw en de twintigste eeuw door Harry Lintsen

Harry Lintsen

(1949) is emeritus hoogleraar techniekgeschiedenis aan de Technische Universiteit Eindhoven. Als oprichter van de Stichting Historie der Techniek (1988) en brein achter het dertiendelige standaardwerk Techniek in Nederland in de negentiende eeuw en de twintigste eeuw (1992-2003) geldt Lintsen als een van de grondleggers van de moderne Nederlandse techniekgeschiedenis. Zijn laatste boek is De kwetsbare welvaart van Nederland 1850-2050. Naar een circulaire economie, H.W. Lintsen, F.C.A. Veraart, J.P.H. Smits, J. Grin (2018). 

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 9 - 2024