‘De jongste vinding dezer eeuw. Draadloze telefonie,’ kopte de Wereldkroniek in de zomer van 1909. Zeer voorbarig, want het zou nog bijna een eeuw duren voordat mobiel bellen op grote schaal mogelijk werd. Maar dat zou nooit gelukt zijn zonder verbeeldingskracht.
De belle époque was een tijd waarin de ene technologische doorbraak over de andere buitelde. Ook op het vlak van radio. Het tijdschrift Wereldkroniek van 7 augustus 1909 beschreef uitvoerig de stand van zaken. Na de eerste succesvolle experimenten rond 1880 was radiocommunicatie aanvankelijk alleen geschikt voor het verzenden en ontvangen van morsecodes. De Canadese uitvinder Reginald Fessenden slaagde er op 23 december 1900 als eerste in stemgeluid door de ether te verzenden. ‘One, two, three, four, is it snowing where you are Mr. Thiessen? If it is, would you telegraph back to me?’ sprak hij in zijn verzendapparatuur. De heer Thiessen – anderhalve kilometer verderop – had de boodschap verstaan.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Door het gebruik van de term ‘draadlooze telefonie’ wekt het artikel in de Wereldkroniek even verwarring bij hedendaagse lezers. Wij gebruiken die term voor de draadloze telefoons die ons vanaf de jaren 1990 hebben bevrijd van het krulsnoer. Maar ‘draadloze telefonie’ was oorspronkelijk de aanduiding voor wat we later radiotelefonie zijn gaan noemen. Het artikel geeft een opsomming van de vroegste toepassingen aan boord van Amerikaanse marineschepen, treinen, militaire voertuigen en zeppelins. Ook werd de nieuwe technologie in de Verenigde Staten ingezet ten bate van de snelle krantenberichtgeving.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Vervolgens laat de schrijver van het artikel zijn licht schijnen op de toekomst: ‘In den toekomst is het te voorzien, dat men de zoogenaamde ontvanger zal kunnen meenemen in z’n overjas en terwijl men op straat loopt, door het overgaan van een schelletje opgebeld zal kunnen worden. Iedereen zal dan, waar hij zich ook bevindt, telefonisch te bereiken zijn onder zijn eigen nummer.’

Luchtkasteel
Het lijkt een treffende beschrijving van de hedendaagse werkelijkheid. Toch is de voorspelling bij nadere beschouwing iets minder visionair en gewaagd dan je op het eerste oog zou denken. Want nadat de bezitter van deze mobiele telefoon het ‘schelletje’ heeft horen gaan, moet hij nog wel op zoek naar een plek waar hij ‘zijn toestel in den overbrenger’ kan plaatsen en het met ‘een muntstuk in de gleuf’ kan activeren.
Maar in de slotregels van het artikel loopt de journalist toch weer even een eeuw vooruit op de ontwikkelingen. ‘Nu mag het voor velen een luchtkasteel schijnen, dergelijke veronderstellingen. De draadloze telegrafie is in één dag ook niet gemaakt, tot wat ze nu is. Maar wel mag men aannemen, dat over twintig jaar onze gewone huistelefoon verdrongen zal zijn door de draadlooze, om de eenvoudige reden, dat ze goedkooper te installeeren, gemakkelijker te onderhouden en daarenboven practischer in het gebruik is.’
De journalist van de Wereldkroniek was er in 1909 vroeg bij met zijn voorspelling, maar hij was zeker niet de enige. De Amerikaanse kinderboekenschrijver en schepper van de tovenaar van Oz, L. Frank Baum, introduceerde in Tik-Tok of Oz (1914) een magisch instrument met de werking van een mobieltje. Hoofdpersoon Shaggy Man haalt een ‘tiny instrument’ uit zijn zak, waarmee hij een gesprek voert met Prinses Ozma, de heerseres van het Land van Oz. ‘De twee instrumenten registreerden dezelfde delicate geluidsvibraties en vormden een draadloze telefoon, een uitvinding van de Wizard.’

In 1919 verscheen in het Britse dagblad The Daily Mirror een cartoon, waarin tekenaar William Haselden haarfijn voorzag tot wat voor ongemakkelijke situaties het gebruik van een ‘pocket telephone’ zou kunnen leiden. Zoals een rinkelend toestel tijdens een concert of een huwelijksplechtigheid. Tekenaar Karl Arnold publiceerde in het Duitse satirische weekbladSimplicissimus (1926) een cartoon van een menigte mensen waarin sommigen een mobiele telefoon aan hun jas hebben hangen. Uiteraard zijn die toestellen voor de herkenbaarheid nog wel uitgerust met een ouderwetse hoorn, een haak en een belletje.


Curieus is ook het toekomstvisioen in het kinderboek Der 35. Mai oder Konrad reitet in die Südsee van Erich Kästner (1931): ‘Een meneer, die voorbij kwam schuiven op het trottoir, stapte plotseling op het plaveisel, trok een telefoonhoorn uit de jas en riep: “Gertrud, luister ‘ns, ik kom vandaag een uur later voor de lunch. Ik wil eerst nog naar het laboratorium. Dag, schat!” Vervolgens stak hij de zaktelefoon weer weg, stapte op de lopende band, pakte zijn boek en hervatte lezend zijn weg.’
In 1919 vreesde men al een rinkelend toestel tijdens een concert of huwelijksplechtigheid
Droombeeld van Nikola Tesla
Uiteraard dook de mobiele telefoon ook voortijdig op in sciencefiction. De Sovjet-schrijver Alexander Belyaev voerde in zijn roman Slagveld in de ether (1928) een ‘draadloze telefoon’ op als rekwisiet. Ook de Amerikaanse sciencefictionschrijver Robert Heinlein liet in Space Cadet (1948) en The Star Beast (1954) terloops een mobiele telefoon voorbijkomen.
Klapmobieltje
Het is opmerkelijk hoeveel uitvindingen en technologische doorbraken eerst opduiken in fictie, om pas veel later werkelijkheid te worden. De Canadese sciencefictionauteur Cory Doctorow heeft daar in 2012 een interessante theorie over geformuleerd. Anders dan je zou verwachten is sciencefiction slecht in voorspellen, maar goed in het inspireren van innovaties. Ter illustratie noemt hij het Motorola-klapmobieltje (type: StarTAC) uit de jaren negentig. De makers van de sciencefictiontelevisieserie Star Trek hebben de komst van dat klapmobieltje niet voorspeld. De ingenieurs van Motorola waren fans van Star Trek en hebben het ontwerp van hun mobieltje gebaseerd op de ‘communicator’ waarmee de Enterprise-bemanning in de tweede helft van de jaren zestig rondliep.
Zo bescheiden als Doctorow is over de voorspellende vermogens van sciencefiction, zo hoog geeft hij op over de scheppende kracht van het genre. Zoals een dokter met een wattenstaafje onzichtbare bacteriën in een petrischaaltje doet, zo creëert een sciencefictionschrijver een kweekje waarin hij een nieuwe technologie of een nieuw idee zichtbaar kan maken. Een cruciale fase, die door techniekhistorici vaak over het hoofd wordt gezien.
Maar geen van deze fictieve voorspellingen kan op tegen het levensechte droombeeld van Nikola Tesla tijdens een interview in het Amerikaanse weekblad Collier’s (30 januari 1926). Daarin beschrijft de 69-jarige elektrapionier niet zomaar een mobiele telefoon, maar iets wat veel weg heeft van een smartphone. ‘Door televisie en telefonie zullen we elkaar even perfect zien en horen als dat we dat van aangezicht tot aangezicht doen, ondanks de tussenliggende afstand van duizenden kilometers. En de instrumenten waarmee we dit kunnen doen, zullen verbazingwekkend simpel zijn in vergelijking met onze huidige telefoon. Een mens zal er een kunnen dragen in zijn vestzak.’ Tesla voorzag bovendien dat het toestel geschikt zou zijn om er het nieuws mee te volgen en sportwedstrijden of speelfilms mee te bekijken.
‘Sprekende rugzak’
Terwijl de hierboven genoemde schrijvers en tekenaars gebruikmaakten van hun verbeeldingskracht, combineerde Tesla zijn intuïtie met een diep inzicht in de toekomstige mogelijkheden van technologie. Want die stond intussen niet stil. De verdere ontwikkeling van radiotelefonie stond in het teken van het kleiner en handzamer maken van de apparatuur. In 1937 bouwde de Britse Canadees David Hings een van de eerste draagbare radiotelefoons. Nou ja, draagbaar… Zijn met radiobuizen uitgeruste ‘packset’ woog nog altijd meer dan 5 kilo.
De eerste draagbare radiotelefoon woog nog altijd meer dan 5 kilo
Hings had zijn toestel ontworpen voor zijn werkgever, de Canadian Pacific Railway. Maar toen Canada als lid van het Britse Gemenebest in 1939 in oorlog was met Duitsland, gaf de spoorwegonderneming hem opdracht zijn uitvinding geschikt te maken voor militair gebruik. Ook de Amerikaanse Galvin Manufacturing Corporation (het latere Motorola) ontwikkelde een draagbare, militaire radiotelefoon. Deze Handie Talkie (SCR-300) werd in de volksmond ‘walkie talkie’ genoemd. Veldtelefoons waren cruciaal voor de communicatie op het slagveld. Kort na de Tweede Wereldoorlog experimenteerde de Nederlandse politie al met de walkie-talkie, die ook schertsend ‘sprekende rugzak’ werd genoemd.
Met de uitvinding van de transistor in 1947 was de radiobuis in draagbare apparatuur in één klap achterhaald. Het was het startsein voor het nog altijd voortgaande proces van miniaturisering, en van het almaar solider en goedkoper worden van geluidsapparatuur. Mobiele communicatie kwam zo binnen het bereik van steeds meer beroepsgroepen.

‘De tijd is niet meer zo heel ver dat wij rijdende in een auto op een eentonige weg onze echtgenote thuis kunnen opbellen en zeggen dat zij de aardappelen op kan zetten, want dat wij over een goed half uur thuis zijn,’ voorspelde het Nieuw Utrechts Dagblad op 9 april 1948 in een artikel over de nieuwe ‘mobilofoon’ van Philips en staatstelefoniebedrijf PTT. De journalist zag onbegrensde mogelijkheden voor politie, brandweer, wegenwacht en dokters. ‘Deze demonstratie, die wij als oog- en oorgetuige hebben meegemaakt, sterkte ons in de overtuiging dat hier een belangrijke stap is gedaan in de richting van de vervolmaking van snelle verbindingen in onze samenleving.’
In de loop van de jaren vijftig werd de mobilofoon, zoals voorzien, in gebruik genomen door de hulpdiensten. De term ‘mobilofoon’ werd gebruikt voor radiotelefonie in voertuigen. ‘Portofoon’ was het Nederlandse woord voor walkie-talkie, een toestel dat dus kon worden meegedragen. Tijdens de TT in Assen van 1953 maakte de politie gebruik van portofoons. De portofoon kwam later ook goed van pas in de beveiliging, in fabrieken en op bouwplaatsen. Dokters zouden, vanaf 1964, in groten getale kiezen voor de semafoon. Met zo’n ‘pieper’ kon een dienstdoende arts met een geluidsignaal worden opgeroepen telefonisch contact op te nemen.
Last van ‘etherpiraterij’
De dalende prijzen van elektronica bracht radiotelefonie ook binnen het bereik van particulieren. Dat begon in Nederland met de komst van speelgoed-walkie-talkies. Een bescheiden rage, die rond 1970 kinderen vertrouwd maakte met mobiele telecommunicatie. In de Verenigde Staten had het recreatieve gebruik van radiotelefonie in de jaren vijftig al een vlucht genomen onder vrachtwagenchauffeurs. Zij gebruikten de apparatuur om tijdens lange ritten contact te houden met hun vakbroeders op de weg. Voor de gezelligheid, maar ook handig in geval van pech. De rage bereikte twintig jaar later Nederland.
Radioamateurs – ook hier voor een belangrijk deel vrachtwagenchauffeurs – gebruikten de ether zonder de benodigde machtiging en zonder de verplichte cursus te hebben gevolgd. Het illegale en ongecontroleerde gebruik van de frequentie rond 27 megahertz verstoorde het radioverkeer van reddingsbrigades, kraanmachinisten en het loodswezen. Ook liefhebbers van legale radiografisch bestuurde modelvliegtuigjes ondervonden last van ‘etherpiraterij’. Maar de zendamateurs waren goed georganiseerd en hun acties voor een vrije ether hadden effect. Op 3 maart 1980 werd het gebruik van een zogeheten ‘27MC-bakkie’gelegaliseerd. In het jaar daarop werden 200.000 machtigingen verstrekt.

Aan het einde van de jaren tachtig was de rage uitgewoed. De technologie was ontoereikend om de droom van volmaakte bereikbaarheid te verwezenlijken. De verstaanbaarheid was niet altijd optimaal en het bereik beperkte zich meestal tot een kilometer of 25. De behoefte aan bereikbaarheid onderweg kon in Nederland vanaf 1980 worden bevredigd met een autotelefoon, technisch gezien de directe voorloper van de mobiele telefoon.
Opmars begon met de GSM
Het netwerk van de eerste generatie Nederlandse autotelefoons bood ruimte aan maximaal 2500 gebruikers. Latere systemen lieten meer toe, maar het aantal autotelefoongebruikers bleef beperkt. Met een aanschafprijs van 3495 gulden voor een toestel van PTT Telecom was de autotelefoon aantrekkelijk voor een andere consument dan het volkse ‘bakkie’. Een nieuw systeem dat in 1989 in gebruik werd genomen kon 58.000 autotelefoons bedienen. Dit netwerk werd ook gebruikt door de bezitters van de eerste, nog analoge ‘zaktelefoons’.
Hoe komt het dat mobiele telefonie nog zo lang op zich heeft laten wachten? Daar zijn technische én maatschappelijke oorzaken voor aan te wijzen. De meeste mensen zagen aanvankelijk niet wat het voordeel was van permanente telefonische bereikbaarheid. Je kon toch net zo goed even wachten tot je weer thuis was? Niet alleen consumenten redeneerden zo, maar ook de aanbieders van telefoondiensten.
De meeste mensen zagen niet het voordeel van permanente telefonische bereikbaarheid
Ondanks de vooruitgang in de radiotelefonie lag mobiele telefonie nog lang buiten handbereik. De bestaande technologie was niet zomaar op te schalen naar een groot aantal gebruikers die er tegen relatief lage kosten gebruik van konden maken. Eerst probeerde men mobiele telefonie te verwezenlijken met zendsystemen die een zo groot mogelijk geografisch bereik hadden. Maar daarmee kon je in een gebied van honderd vierkante kilometer maar een handvol gebruikers tegelijk bedienen. Pas met de ontwikkeling van cellulaire telefonie kwam het gebruik door tienduizenden en uiteindelijk miljoenen mensen binnen bereik.
Mobiel bellen in 1998
‘Heeft u een mobiele telefoon?’, dat vroeg programmamaker Frans Bromet, met zijn kenmerkende lijzige stem, aan mensen op straat. Het was 1998 en het nieuwe hebbeding was nog maar net begonnen aan zijn zegetocht. De geïnterviewden zeggen stuk voor stuk verstandige dingen als ‘een mobiele telefoon heb ik niet nodig’, ‘ik heb een antwoordapparaat en dat is prima’, ‘zonde van mijn geld’, ‘er is altijd wel een telefooncel in de buurt’ en ‘het lijkt me niet leuk om altijd bereikbaar te zijn’. Terwijl je op je vingers kunt natellen dat inmiddels geen van hen nog zonder smartphone de deur uit gaat. Het filmpje is op YouTube al bijna 650.000 keer bekeken. Het geeft een vermakelijk inkijkje in de veranderlijkheid van de mens. Kennelijk konden we ons toen nog moeilijk voorstellen dat de mobiele telefoon ons leven zó zou gaan bepalen.
Cellulaire telefonie ging niet langer uit van zo groot mogelijke, maar juist van zo klein mogelijke dekkingsgebieden (‘cellen’) met elk een eigen zendmast. Het idee hierachter werd al in de jaren veertig ontwikkeld in de Bell Labs van het Amerikaanse telefoonbedrijf AT&T. Maar het zou nog decennia duren voordat de noodzakelijke technologie zich aandiende. Het eerste vereiste was de komst van een microprocessor, klein genoeg om te kunnen worden opgenomen in een mobiel apparaat. Een microprocessor was nodig om een lopend telefoongesprek soepel en ongemerkt te laten overspringen tussen cellen wanneer een mobiele gebruiker – bijvoorbeeld in een auto – zich door het netwerk beweegt.
Een volgende noodzakelijke stap was de digitalisering van de radioverbinding. Met de komst van GSM (Global System for Mobile Communications) werd het spraaksignaal niet langer analoog verstuurd, maar uitgedrukt in nullen en enen. Digitaal geluid is vrij van ruis. In Nederland kon de opmars van mobiele telefonie pas echt beginnen met de opening van het eerste GSM-netwerk door PTT Telecom in juli 1994. Al snel kon je overal op straat de ‘schelletjes’ horen klinken die de Wereldkroniek 95 jaar eerder had voorspeld.
Meer weten
- Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Deel 5 – Transport, communicatie (1993) red. Harry Lintsen, Johan Schot. Het standaardwerk over de Nederlandse techniekgeschiedenis.
- ‘A Vocabulary for Speaking about the Future’. (januari 2012) essay van Cory.Doctorow, over de invloed van sciencefiction op de techniekgeschiedenis (in: Locus Magazine).
- Mobiel bellen in 1998 door Frans Bromet. Filmpje op YouTube waarin de programmamaker mensen vraagt naar hun mening over mobiele telefoons.