In de jaren zeventig stortte de Twentse textielindustrie in. De ondergang van de eens zo bloeiende familiebedrijven liet een trauma achter; niet alleen bij de arbeiders, ook bij de textielfabrikanten. Arnold Enklaar, nazaat van Enschede’s bekendste textielfamilie Van Heek, zoekt op het voorouderlijk landgoed naar zijn wortels.
De poort is monumentaal; de oprijlaan kort en donker. Een statige witte villa. Het mos groeit groen op de muren, de negentiende-eeuwse lantaarns missen kap en lamp. Wie doorrijdt ziet een weids gazon, rozenperken, een vijver. En komt uit bij het koetshuis; onder het gebeeldhouwde paardenhoofd een bordje: landgoedwinkel. Waar eens de paarden huisden staan nu traag kauwende koeien. Stro in een kruiwagen, hoog opgetast, ernaast een tractor. Trekker zeggen ze hier.
Het is een klein, wat vervallen paradijs, ooit het vakantieoptrekje van Enschede’s bekendste textielfabrikant Gerrit-Jan van Heek. Zijn achterkleinzoon komt uit de studeerkamer; stapels papier onttrekken het zicht aan ieder meubelstuk. Een afspraak maken met Arnold Enklaar is niet eenvoudig – ‘nee, zeker niet op zaterdag, dan sta ik op de markt’; hij heeft het druk. Enklaar (44) is ecoboer, archeoloog, gemeenteraadslid en beheerder van een landgoed, Het Stroot. Sinds 1984 woont hij in het huis dat zijn overgrootvader kocht om er de zomers door te brengen. Grootvader Arnold Helmich van Heek woonde er permanent, Enklaars moeder, Mechteld van Heek, groeide er op. Na het overlijden van zijn grootmoeder wilde de familie het huis kwijt. Jarenlang stond het te koop, tegen de zin van Arnold.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
We eten een boterhammetje in de keuken. Het belbord voor de bedienden hangt er nog, de verf rafelt van het plafond. ‘De makelaar kwam langs met kopers en er was net lekkage geweest. Liet ik de doorweekte tapijten nog even liggen, om te laten zien hoe erg het was. Op een avond – de prijs was gezakt tot vier en een halve ton – was ik aan het eten bij vrienden. Na de koffie zei ik: “Jullie moeten het me niet kwalijk nemen, ik ga weg”. Ik ben in de auto gestapt en linea recta naar mijn ouders in Frankrijk gereden. Ik kwam daar ’s ochtend aan, mijn moeder zegt nu nog, je zag eruit als een spook. En ik zei: Je mag dit niet verkopen, je bent gek als je het verkoopt. Alles is al weg, dit kunnen jullie betalen.’ Enklaars moeder kocht het huis met de tuin van haar twee zusters; de rest van het land werd tussen hun drieën verdeeld. Maar het landgoed bleef in de familie. Een uitzondering; na de ineenstorting van de Twentse textielindustrie in de jaren zeventig verkochten veel fabrikanten hun huizen.
Trauma
Meer dan een eeuw daarvoor bouwden een paar families hun spinnerijen en weverijen uit tot bloeiende textielimperia. Ze werden rijk van de ‘katoentjes’ die werden uitgevoerd naar Indië en verkochten hun producten over de hele wereld. Duizenden arbeiders vonden er werk; maar talloos waren ook de arbeidsconflicten en stakingen. Van Heek en Co was rond 1910 een van de grootste bedrijven in Nederland. De textielfamilies in Twente trouwden onderling en vormden zo een geïsoleerde elite die de touwtjes van haar bedrijven stevig in handen hield.
Tot na de Tweede Wereldoorlog afzetgebieden in het buitenland verdwenen en de concurrentie uit landen met lage lonen toenam. De Europese katoenindustrie leed aan structurele overcapaciteit. Van Heek en Co sneuvelde als eerste in 1967. De ene na de andere familie verloor haar bedrijf: de Janninks, Ter Kuile’s, Menko’s en Scholtens.
‘Voor hen was het een trauma, een enorm trauma. Je kunt je niet voorstellen wat voor een sociale positie ze hadden. Het waren allemaal prinsjes en prinsesjes op wie koninkrijken stonden te wachten. En ineens was dat koninkrijk weg. Men vergeet dat nog wel eens; de arbeiders waren in een keer hun bestaan kwijt. Maar ook bij de fabrikanten zit nog erg veel pijn. Die verloren hun geloof in de toekomst. Ze verkochten hun land, hun grote huizen, zijn in kleine boerderijtjes gaan wonen, wilden niet meer zichtbaar zijn. Ze hadden zoveel slechte pers, zoveel verwijten over zich heen gekregen. Niemand wil er nog over praten.’
Het is een mentaliteit waar Enklaar tegen moest vechten toen hij op het landgoed ging wonen. ‘”Dat kan toch allemaal niet meer, dat is geweest, dat moet je niet meer willen.” Maar dat is onzin. Je geeft iets weg wat je nooit meer terug kunt kopen. Zo’n huis heeft een ontstaansgeschiedenis, generaties hebben er hun stempel op gedrukt. Dat is de waarde van het huis en het is de moeite waard om daarmee door te gaan.
Arnold Enklaar is een anachronisme. Hij zegt het zelf, moet er om lachen. ‘Ik doe dingen bewust op de oude manier.’ We zijn verhuisd naar de woonkamer, die uitkijkt op de vijver, het stuk bos waar de honden van drie generaties begraven liggen. De voorouders Van Heek kijken op ons neer.
De wereld die Enklaar nog kent uit zijn vroege jeugd was helder, overzichtelijk. Hij heeft er wel eens heimwee naar. ‘Het was een samenleving op zich, de textielindustrie. De verhoudingen waren patriarchaal. Iemand die kwam solliciteren werd gevraagd: wie is je vader? Oh, die kennen we wel, kom dan maar werken. De fabrikanten zochten mensen die betrouwbaar waren. En aan de andere kant, de arbeider wist: meneer, daar kun je van op aan.’
Hij herinnert het zich nog uit zijn kindertijd. Met zijn grootvader – ‘daar hangt hij’ – loden jas, hoed en wandelstok, grootmoeder er achteraan lopend, de landerijen bekijken. Alle mensen tikten aan hun pet. Natuurlijk waren er de loonsverlagingen en stakingen. Maar: je moet niet alles op een hoop gooien. ‘Mijn overgrootvader – daar naast de schoorsteen – was een van de eersten die een ziekenfonds oprichtte, later ook een badhuis. Maar hij was rechtlijnig; twijfel aan zijn autoriteit pikte hij niet. Een staking, dat vond hij iets zo ongehoords.’ Daar werd dan ook keihard op gereageerd, de Twentse textielstakingen zijn berucht om de hardvochtige manier waarop ze werden neergeslagen. Toch: ‘Er was er natuurlijk eentje de baas, maar fabrikanten en arbeiders leefden heel dicht bij elkaar. Iedereen had zijn plaats, maar ze kenden elkaar heel goed. Dat leeft nog in mijn hoofd.’
Tovermiddel
Daarom is hij het echte Twents gaan leren. ‘Iedereen in die neofeodale maatschappij, van hoog tot laag, praatte plat met elkaar. En ik merk het nu: op het moment dat je Twents spreekt als je moedertaal, surf je door heel Twente. Het is een tovermiddel om bij iedereen binnen te komen, om de scheiding met een hele groep op te heffen.’ En dat, zegt Enklaar, is voor hem een manier om wortel te schieten, om niet te blijven zweven.
De behoefte aan wortels hield hij over aan zijn jeugd. Opgegroeid ‘ergens achterin Twekkelo, tussen de boeren en de mestlucht’, ging hij niet naar de ‘boerenschool’ in Boekelo, maar naar de Hengelose Schoolvereniging ‘met alle nette kindertjes’. ‘Mijn ouders dachten: als Arnold vriendschap sluit met al die boerenkinderen en hij gaat straks naar het gymnasium dan moet hij weer met ze breken, want dan lopen hun werelden uiteen.’ De werelden, zegt Enklaar, zijn nooit meer bij elkaar gekomen. Vriendschappen aanknopen in de stad lukte niet erg, contact leggen ging hem moeilijk af. Hij las alles wat er in huis te vinden was, veel boeken over geschiedenis, over Twente, ‘dat stapelde zich allemaal in dat kleine hoofdje op. Eigenlijk hoorde ik nergens bij. Later probeer je die scheiding op te heffen, door ergens je identiteit te zoeken.’
Het gaat hem niet makkelijk af, bruggen slaan tussen de verschillende werelden. Voor de buitenstaander is hij nog steeds Mijnheer van Heek. En de contacten met de textielwereld en de eens zo hechte familie zijn er ook wel. Het jaarlijkse toneelstuk met bal op de Enschedese sociëteit, ooit een exclusief fabrikantenbolwerk, nu toegankelijk voor ‘iedereen die maatschappelijk wat voorstelt, de rijkste mensen van Enschede om het maar grof te zeggen’. En een paar keer per jaar de jacht. Een ritueel uit zijn jeugd.
‘Die begon ieder jaar op dezelfde plek, op dezelfde dag bijna. Daar waren mijn grootouders, mijn vader, mijn oom en de kloppers – allemaal boerenzoons. Je kon bijna voorspellen waar iedereen stond. En dan deed je die drift, dan die, dan die. Dan was er lunch. Ik heb het allemaal nog meegemaakt; het kleine Arnoldje werd meegenomen, eerst langs de jagers, dan langs de kloppers. Diezelfde boerenzoons, ze zijn nu zestig, lopen nog steeds mee. Ik vind dieren doden geen vrolijke bezigheid, maar een paar keer per jaar ben ik erbij. De continuïteit met het verleden is zo enorm. In datzelfde bos heeft hij’ – Enklaar wijst naar de schoorsteen – ‘ook zo rondgelopen.’
Toch houdt hij enige ‘kritische distantie’. Een erfenis van zijn vader, Theo Enklaar, afkomstig uit een ‘arm, maar intellectueel’ domineesgezin uit Delden. Theo trouwde in de fabrikantenfamilie Van Heek en werd secretaris van de Fabrikanten Vereniging Enschede. Opgericht in 1888 was dit een van de eerste werkgeversorganisaties in Nederland, vooral bekend om de manier waarop de fabrikanten gezamenlijk tegen ‘onruststokers’ en stakers optraden – Theo Enklaar voerde na de oorlog vooral onderhandelingen over de CAO. ‘Mijn vader groeide op in een intellectuele omgeving, hij heeft me geleerd “het wereldje” kritisch te bekijken. Maar hij was ook sociaal ambitieus, hij genoot er toch van om met al die rijke en aanzienlijke figuren om te gaan.’
De blauwe boekjes
Arnold Enklaar heeft de rij blauwe boekjes met het Nederlands Patriciaat, alle vooraanstaande families uit Nederland, nog in de kast staan, maar hij vult ze niet meer aan. ‘Ik ben opgevoed met het idee dat het er toe doet dat soort mensen te kennen, omdat je dezelfde omgangsvormen hebt, klassegenoten bent. Tijdens mijn studie klassieke archeologie in Leiden kwam ik ze tegen in het corps. Toen ontdekte ik dat ik met die groep eigenlijk niets kon, omdat ze een bepaalde intellectuele inslag miste. Dat had ik altijd heel naïef aan elkaar gekoppeld. De upper class is helemaal niet per definitie intellectueel, waarom ook. Je zit boven en je probeert boven te blijven. Daar hoef je helemaal niet intellectueel of kritisch voor te zijn, alleen maar rücksichtslos.’
Het bevestigde zijn gevoel nergens bij te horen. ‘Niet bij de boeren, niet bij de nette mensen. Althans, zij vinden van wel, maar je voelt je er niet thuis. Omdat je ze te dom vindt, of te kortzichtig. Er zit geen muziek in. Ze zijn wel vertrouwd, veilig, gezellig, maar niet interessant.’ Hij zet zich af tegen ‘de verenging’ van de fabrikantenmentaliteit uit het verleden – de gehechtheid aan wat vertrouwd, trouw en bekend is – die hij ook in zijn familie nog ziet. ‘Als je de kleindochter bent van Nina Brink, en je vader zat ook al in dat bedrijf, dan slaap je in.’
Er moet ruimte zijn voor vernieuwing, al is het maar om het oude weer een kans te geven. Enklaars boerenbedrijf staat in de traditie van de voorvaderen Van Heek, die zich hevig interesseerden voor land- en bosbouw. Maar hij werkt volledig biologisch. Het vlees van de koeien in koetshuis en stal verkoopt hij aan huis en op de markt in Enschede. Toch, geeft Enklaar toe, is ook dit een poging ergens te wortelen, door de kloof met de boerenomgeving te dichten. Aarzelend: ‘Dat is een wereld waar ik graag in zit, ja. Net als de patriarchale wereld van de textiel is die van de boeren heel overzichtelijk. En bij zo’n boer koeien kopen, tijdens de koffie praten over de stal, dat is gewoon leuk.’
Enklaar ziet zichzelf als een pionier, net als zijn overgrootvader die ‘de stoom’ in het textielbedrijf introduceerde. ‘Hoe kun je een landgoed productief maken zonder het karakter aan te tasten. Ik kan het huis verhuren voor een ton per jaar aan een advocatenkantoor. Dat wil ik niet. Maar er moet geld verdiend worden, dat landgoed is er niet meer voor de lol, het moet zijn eigen broek ophouden. Natuurbehoud vermarkten: kleinschalig toerisme hier in Twekkelo, landgoedproducten waarmee je de natuur niet aantast en daar geld mee verdienen. Dat is ondernemen in de frontlinie en daar houd ik van. Ik ben er nog niet rijk van geworden en er zijn momenten geweest dat ik dacht: waar ben je mee bezig, maar het gaat steeds beter.’
Zich ooit in één wereld helemaal thuis voelen zal hem niet lukken, daar is hij inmiddels wel achter gekomen. Maar de rolwisselingen gaan hem steeds beter af. In overall en laarzen de stal uitmesten. En ’s middags in pak naar de raadsvergadering in Enschede. In 1976 is Enklaar, die erfenis heeft hij nog wel meegekregen, ‘met een hele generatie’ lid geworden van de VVD, ‘uit weerzin tegen het tijdperk Den Uyl waarin het ondernemende deel van de bevolking fout, asociaal, verdacht was’.
‘In de gemeenteraad probeer ik eigenlijk hetzelfde te doen als op dit erfje. We zitten hier in een achterland dat een trauma heeft overgehouden aan de ondergang van de textiel. Je zou kunnen zeggen: alle bedrijvigheid binnenhalen die er te krijgen is, industrieterreinen aanleggen tot je een ons weegt. Ik geloof daar niet in omdat je zo je troefkaart weggooit, namelijk het mooie platteland. Dat is goud waard, mensen willen hier graag wonen. Dus moet je op het scherpst van de snede gaan opereren: zorgen dat je de werkgelegenheid krijgt zonder het landschap aan te tasten, bijvoorbeeld door om te schakelen naar high-tech industrie. Ik denk dat dat kan.’
De Twentse pers heeft hem inmiddels uitgeroepen tot Nederlands enige ecoliberaal. Een geuzennaam. ‘Mijn rol is, denk ik, om het verleden met het heden te verbinden. Ik ben graag in de branding bezig, ik wil versteende situaties openbreken. Maar dat kan alleen als je ook respect hebt voor de traditie, de historie. Want vaak wordt óf het verleden weggekieperd, óf mensen zitten zo beklemd in hun verleden dat ze er niet meer uit komen. Dat moet je doorbreken.’
Het gesprek eindigt in haast; de subsidieaanvraag voor monumentenzorg moet op de post. Zouden de oude Van Heeks trots op hem zijn? ‘Mijn grootvader, die niet. Hij was een opvolger, kwam in een gespreid bedje. Die had niet begrepen wat ik hier probeer te doen. Maar mijn overgrootvader, de pionier, zou het interessant gevonden hebben. Die had zijn klompen aangedaan en was meegelopen.’