Home Dossiers Ondernemers De gebroeders Philips: Hollandse kooplieden

De gebroeders Philips: Hollandse kooplieden

  • Gepubliceerd op: 11 oktober 2010
  • Laatste update 11 sep 2023
  • Auteur:
    Paul van der Steen
  • 11 minuten leestijd
De gebroeders Philips: Hollandse kooplieden
Johanna Borski
Dossier Ondernemers Bekijk dossier

Van onbeduidend gloeilampenfabriekje veranderde Philips in enkele decennia in een wereldbedrijf. De broers Gerard en Anton Philips vormden een gouden stel dat ondernemingszin koppelde aan technisch vernuft. Ze hadden een neus voor handel.

Philips was niet enthousiast over de eerste experimenten met televisie. ‘Wij hebben geen plan ons op de productie van deze toestellen toe te leggen,’ zei Anton Philips in 1930. ‘Ons inziens zijn zij nog geen attractie voor het publiek.’

Het bedrijf verloor het nieuwe fenomeen niet helemaal uit het oog, maar besteedde er niet al te veel aandacht aan. In 1934 raakte Philips alsnog overtuigd van de mogelijkheden en werd er flink geïnvesteerd in ontwikkeling. Hoe de ontvangst er in de huiskamers uit zou gaan zien, was nog grotendeels onduidelijk. Wat moest worden uitgezonden, bleef ook nog in het ongewisse.

Na demonstraties in eigen huis trad Philips naar buiten op de Jaarbeurs van 1938 in Utrecht, waar onder anderen Fien de la Mar, Johnny & Jones, Wim Kan en Corry Vonk voor de camera’s verschenen. Zo’n 36.000 mensen kwamen een kijkje nemen. Tot de prominente bezoekers behoorde ook minister-president Hendrik Colijn. Die was onder de indruk, maar dacht niet dat het nieuwe medium een rol kon spelen die ook maar enigszins vergelijkbaar was met die van de radio.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Gloeilampenfabriekje

Tussen de twee wereldoorlogen bezat Nederland ten minste één onderneming met internationale aantrekkingskracht: Philips. Gerard Philips richtte in 1891 samen met zijn vader een gloeilampenfabriekje op. Niet in hun woonplaats Zaltbommel, maar in Eindhoven, op dat moment nog een tamelijk onbetekenend oord. Gerards belangstelling ging vooral uit naar het product en het doorontwikkelen daarvan.

Met de komst van zijn broer Anton in 1895 werd ook het commercieel vernuft binnenboord gehaald. De twee vormden een prachtspan. Ze lieten de firma Philips uitgroeien tot dé gloeilampenfabrikant van Nederland en een geduchte speler op de wereldmarkt. Dat deden ze door kwaliteit te leveren, concurrenten op te kopen, benodigde materialen in eigen huis te produceren en door te investeren in contacten met de middenstand en de klanten.

Bij het zilveren jubileum van Philips in 1916 liet Gerard Philips zich tijdens een interview verleiden tot enige dichterlijkheid. ‘Licht is leven – licht is blijheid, feestelijkheid. Is de hele gang van onze beschaving feitelijk iets anders dan een zoeken om het donker uit alle hoeken en gaten der samenleving te verdrijven door licht?’ Voor zijn onderneming was inmiddels de periode van ‘niet bij licht alleen’ aangebroken.

Van grote waarde voor de expansie van het bedrijf bleek het Natuurkundig Laboratorium, dat in 1914 was opgericht. Het tilde onderzoek en ontwikkeling tot boven het niveau van de capabele, maar niet wetenschappelijk geschoolde techneuten van het kaliber Gerard Philips. Een soortgelijk instituut bij het Amerikaanse General Electric diende als voorbeeld. Ook Bell en het Duitse Siemens hadden al een deskundige research & development-afdeling in eigen huis. De faam van Philips’ NatLab reikte al snel tot ver over de grenzen. Met de twintiger Gilles Holst haalde het Nederlandse bedrijf een bekwaam ingenieur en een visionaire organisator binnen.

Hoewel Eindhoven pas in 1956 als tweede stad na Delft een Technische Universiteit kreeg, voelden veel wetenschappers zich al aangetrokken door het innovatieve klimaat. Holst probeerde vooral jonge, talentvolle academici te strikken. De Duitse Nobelprijswinnaar Gustav Hertz behoorde tot de knappe koppen die op het laboratorium kwamen werken. Andere grote namen kwamen naar Eindhoven voor gastcolloquia. Toen Holst hoorde dat Albert Einstein even weinig omhanden had, bood hij hem een betrekking bij Philips aan. Het NatLab was te laat, het genie had net een baan in Berlijn aanvaard. De NatLab-directeur was niet in alles even modern. Zo was hij niet geïnteresseerd in vrouwelijke medewerkers: ‘Die leiden de mannen maar van hun werk af.’

Economische groei

De Eerste Wereldoorlog bezorgde Philips complicaties, maar het bedrijf profiteerde ook van het conflict. Het wist in het gat te springen dat Duitse concurrenten door de oorlog op buitenlandse markten moesten laten vallen. In de vredesjaren die volgden, speelde de Nederlandse onderneming het internationale spel handig door de ene keer volop de strijd aan te gaan met bedrijven van elders en het dan weer op een akkoordje te gooien met een grote speler.

Philips profiteerde tijdens het Interbellum ook van de economische groei. Met name de periode tussen 1923 en 1929 was er een van ongekende bloei. Het inkomen van de Nederlanders ging niet meer helemaal op aan eerste levensbehoeften, maar er was ook ruimte voor luxe. De consumptieve uitgaven stegen met zo’n 3 procent per jaar. Door de invoering van de achturige werkdag kreeg ook de vrijetijdsbesteding meer aandacht dan voorheen.

De ontwikkelingen binnenslands waren vergelijkbaar met die elders in de wereld. Nederland profiteerde bovengemiddeld van de hausse. Tussen 1913 en 1929 nam het Nederlandse aandeel in de wereldhandel toe van 2,6 naar 3,4 procent. Philips droeg daaraan bij. Het personeelsbestand groeide van 3100 werknemers in 1915 naar 6750 in 1920 en naar ruim 20.000 aan de vooravond van de grote economische crisis van de jaren dertig. De cijfers worden nog indrukwekkender als erbij wordt bedacht dat de productiviteit per werknemer in dezelfde periode rap toenam door onder meer mechanisering en efficiencyslagen. Philips maakte ook werk van standaardisatie. Eigenschappen van producten, werkmethoden en keuringsprocedures werden vastgelegd in normen. Het klinkt nu als een abc’tje, maar het was in die jaren nog verre van gemeengoed in de industrie.

Het grote succes bij de verbreding van Philips’ bedrijfsactiviteiten werd de radio. Tot in de eerste helft van de jaren twintig was het vooral een speeltje geweest van radioamateurs en van professionals in de scheepvaart, het leger en de telegrafie. Toen Philips in 1926 serieus werk ging maken van het product, stonden er in Nederland zo’n 24.000 toestellen, de meeste zelf in elkaar gezet. In minder dan een jaar had de fabrikant een prototype klaar, dat aan de basis stond van de verovering van de markt. Zo’n tien jaar later had Philips meer dan een miljoen radio’s verkocht en was het bedrijf wereldmarktleider. Het hielp ook dat de Nederlandse omroepen steeds actiever werden in deze periode. Radio was ‘in’ en slimme marketing deed de rest. Ondanks de forse prijs van 150 tot 300 gulden waren zelfs arbeidersgezinnen in crisistijd bereid te investeren in een toestel. Na verloop van tijd zakte de prijs overigens naar ongeveer 75 gulden. Mogelijkheden tot huurkoop brachten de apparaten binnen het bereik van een grotere groep klanten.

Techneuten

Design was het geheim van Philips’ succes op deze betrekkelijk jonge markt. De meeste fabrikanten zaten nog op het spoor van de pionierende radioamateur. Die vond het prachtig om zich in de schuur, in de kelder of op zolder machinist in zijn eigen communicatiecentrale te wanen. Voor dit type gebruiker konden er nauwelijks genoeg schakelaars en knoppen op een toestel zitten. Philips maakte heel slim de vertaalslag naar de ‘normale’ consument. Gebruiksgemak stond voorop. Het personeel van de afdeling Industriële Vormgeving sprak tegen de technici badinerend over ‘vlooien’ als zij aankwamen met apparaten waarop bevestigingsschroeven aan de buitenkant zaten. Dat vonden de techneuten niet leuk. Maar het werkte wel. Op den duur verdwenen de ‘vlooien’ bijna als vanzelf uit het zicht.

Het strakke uiterlijk, de kleur en de materialen van de radio droegen ertoe bij dat consumenten het apparaat verplaatsten naar het hart van hun huis, de woonkamer. Verantwoordelijk voor het ontwerp van de radio’s was de jonge ingenieur Louis Kalff. Hij had oog voor de heersende trends en maakte van de radio een meubelstuk. Kalff moest tot zijn spijt ook concessies doen. Hij had graag nog wat artistieker uitgepakt. Maar ‘ik moet […] bewust een radiotoestel maken dat een Grootste Gemeene Deler is van de smaak van iedereen; voor een doktor, de advokaat, de tramconducteur en zo voorts. Dat is jammer, maar het is voor mij het bewijs dat de grootindustrie als Philips geen ziel of geen geweten heeft, maar slechts één belang: maken en verkopen.’

Kalff ontpopte zich ondanks zijn frustraties als een enthousiaste duizendpoot. Als nog onervaren twintiger had de bouwkundige in 1925 zowel de commerciële als de artistieke leiding over de reclameafdeling van Philips gekregen. Hij vernieuwde de presentatie van het bedrijf. Vóór Kalff had Philips niet eens een consequente huisstijl. Alleen al de bedrijfsnaam werd op duizend-en-één manieren geschreven. Kalff tekende hoogstpersoonlijk voor de robuuste blokletters. Hij bracht lijn in de presentatie van Philips in de reclame, op verpakkingen, op beursstands en in de vormgeving van de producten zelf. Kalff was ook verantwoordelijk voor het Philips-embleem: de golven symboliseerden de radio, de vierpuntige sterren het licht.

Philips zag ondertussen dat er behalve aan consumenten goed geld verdiend kon worden aan bedrijven en instellingen. Dat kon met de verkoop van bestaande producten, maar ook door in te spelen op specifieke behoeften. Zo benaderde de radiotherapeut G.J. Gaarenstroom in 1917 NatLab-directeur Gilles Holst met de vraag of zijn bedrijf röntgenbuizen kon repareren. Heel ver van de bestaande business lag dat niet. Philips hapte toe en ging niet lang daarna zelf röntgenbuizen produceren. NatLab ontwikkelde zich ook op dit deelterrein tot een internationaal gerenommeerde onderzoeksplaats, waar geavanceerd röntgentechnisch onderzoek plaatsvond. Er werd ook een begin gemaakt met wat later nucleaire geneeskunde ging heten.

Niet alles liep overigens even soepel. De verkooporganisatie was niet ingesteld op de verkoop van röntgenapparatuur. De technische afdeling wist zich aanvankelijk ook niet goed raad met de ondersteuning van de klanten. Dat drukte de omzet. De röntgenpoot bleef tot 1945 verliesgevend. Philips hield echter vol. Verstandig, want tegenwoordig is medische apparatuur een van de drijvers van het concern.

Bij NatLab werd ook fundamenteel onderzoek gedaan, niet direct gericht op producten. Af en toe was het dan ook de vraag hoe technieken vermarkt konden worden. Philips maakte in de jaren dertig bijvoorbeeld forse stappen met het ontwikkelen van stereotechniek. Die leek het bedrijf geschikt voor plaatopnames van klassieke muziek en geluidsversterking in concertzalen. Dat stereo uiteindelijk ook iets voor de huiskamers zou worden, kon nog niemand bevroeden.

Philipsdorp

Philips spreidde de vleugels en werd wereldwijd actief, maar Eindhoven bleef het kloppend hart. De plaats groeide tussen twee wereldoorlogen met Philips mee. In het centrum verrees als een nieuw baken de zevenhoekige lichttoren waar proeven met gloeilampen werden gedaan. Daarnaast kwam een modern fabrieksgebouw in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid. Na de Tweede Wereldoorlog zou het wit geschilderd worden, wat de huidige naam ‘Witte Dame’ opleverde.

In het eerste decennium na de Eerste Wereldoorlog was het Philipsdorp, een aparte wijk in Eindhoven, uitgegroeid tot een volwaardig dorp. De gemeente had nog wat gesputterd: nog meer arbeiders binnen de grenzen zagen de heren bestuurders niet zitten. Maar de behoefte aan woningen voor de werkmannen en hun gezinnen viel niet te ontkennen. Dus werd er gebouwd.

Philipsdorp was letterlijk een dorp van Philips. Het telde Philips-coöperatiewinkels, Philips-scholen, Philips-ontspanning, de Philips Sport Vereniging en zelfs een Philips-veldwachter. De sociaal geëngageerde schrijver-journalist M.J. Brusse, bekend geworden met zijn feuilleton Boefje, schreef in lyrische bewoordingen over deze harmonieuze moderniteit te midden van de Brabantse woestenij. In Philips’ wonderland was de veelzeggende titel van zijn boek.

Maar zo’n vaderlijke werkgever had wel degelijk zijn keerzijde. Hoger personeel kon rekenen op de bemoeizucht van Anton Philips met het privéleven. Toen Louis Kalff solliciteerde, vroeg Anton Philips naar zijn burgerlijke staat. Kalff zei dat hij verloofd was en binnen drie jaar wilde trouwen. Dat vond Philips te lang duren, vertelde de sollicitant later. ‘Hij zei: jij trouwt in april. Het is mei geworden.’

Het bedrijf had lang een opvallende voorkeur voor arbeiders uit de periferie van Nederland, of uit soortgelijke streken in het buitenland. Gedweeë krachten waren dat. Je kon ze haast even gemakkelijk aannemen als ontslaan. Gezinnen met veel meisjes genoten de voorkeur: dat waren goedkope arbeidskrachten en potentiële huwelijkspartners voor alleenstaande mannelijke arbeiders. Opstandige elementen onder het personeel werden opgespoord en verwijderd uit de warme Philips-gemeenschap.

Geen clementie

Toen de crisis na de beurskrach van 1929 hard toesloeg, werd personeel de straat op gestuurd: eerst de ongehuwden en de buitenlanders, later ook de kostwinners. Zelfs voor een timmerman die hij enkele jaren eerder met de nodige fanfare had binnengehaald als tienduizendste werknemer, kende de baas geen clementie. De ontslagen werknemer kreeg een formeel briefje van het secretariaat: ‘Tot zijn spijt kan dr. Philips in deze dus niets meer voor u doen.’

Na de diepste dalen van de crisis bewees het concern zijn veerkracht door weer snel op te krabbelen. Het conservatieve financiële beleid van voor 1929 hielp. Het schuldenvrije Philips was binnen een jaar weer uit de rode cijfers. De groei van de onderneming daarna maakte langzaam maar zeker een einde aan de patriarchale bestuursstijl van Anton Philips. De omvang van de activiteiten ging zijn spankracht stilaan te boven. Philips werd ook te veel een eilandenrijk waar het ene onderdeel nauwelijks wist wat het andere deed.

In 1939 begon een nieuwe wereldoorlog. Acht maanden later stonden de Duitsers in Nederland. De Philips-leiding vluchtte net als de Nederlandse regering naar Londen en het kapitaal was grotendeels in veiligheid gebracht. Ook op dit bange moment onderscheidde het bedrijf zich door vooruitzien en anticiperen. Alles was tevoren zorgvuldig gepland. Antons zoon Frits hielp de bedrijven in bezet Nederland door de oorlogsjaren. Ook hier regeerde het pragmatisme: Philips leverde aan de Wehrmacht, maar wist tegelijkertijd een deel van het Joodse personeel te behoeden voor deportatie.

Meer weten

  • Over Philips verscheen het vierdelige Geschiedenis van Philips Electronics N.V. van A. Heerding (deel 1 en 2) en I. Blanken (deel 3 en 4).
  • In de prachtige serie Techniek in Nederland in de twintigste eeuw komt Philips ook volop aan bod en worden de ontwikkelingen van het bedrijf in een nationaal perspectief geplaatst
  • De biografie Ze zullen weten wie ze voor zich hebben. Anton Philips 1874-1951 van Marcel Metze schetst het leven van de man die het bedrijf groot maakte.
  • In de bundel Onder ingenieurs. Biografie & techniek (2010) staat het artikel ‘Ingenieurs in companytown Eindhoven’ van Joep Huiskamp en Hans Schippers, dat een groepsportret is van de mannen die in de schaduw van Anton Philips bijdroegen aan de groei.
  • Ir. Louis Kalff 1897-1976. Het artistieke geweten van Philips gaat over de man die de onderneming en haar producten smoel gaf.