De Nederlandse Republiek en Engeland begonnen de zeventiende eeuw als bondgenoten. Maar al snel kwamen er barsten in de samenwerking. Moordende concurrentie in de overzeese handel legde de kiem voor een reeks oorlogen, waaraan geen einde leek te komen.
Oliver St John en Walter Strickland hadden een geweldig aanbod, vonden zij zelf. De twee ambassadeurs waren in 1651 in Den Haag om een Londens plan te bespreken. Engeland en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden moesten nauw gaan samenwerken. Een unie vormen, zelfs. Dan konden de twee protestantse mogendheden stevig tegenwicht bieden aan katholieke vijanden in Frankrijk en Spanje. Zo’n verbond zou voor beide landen goed uitpakken.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Alleen dachten de heren in Den Haag daar anders over. Zij lieten St John en Strickland schandalig lang wachten – in Engelse ogen, tenminste – en zeiden uiteindelijk nee. Dat viel slecht in Londen en zo begon een keten van gebeurtenissen die in 1652 uitmondde in schermutselingen op zee en de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog. Daarna zouden de verhoudingen slecht blijven en in twee decennia zouden er nog twee oorlogen volgen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De ambassadeurs en hun Londense opdrachtgevers hadden de verhoudingen dus verkeerd ingeschat, maar toch was hun plan niet helemaal wereldvreemd geweest. Vanaf het ontstaan van de Republiek, in de late zestiende eeuw, hadden de twee landen namelijk vaak samengewerkt tegen gemeenschappelijke vijanden. Tegen katholiek Spanje, met name.
Bovendien was Engeland kort voor de komst van de ambassadeurs een republiek geworden. Koning Karel I was onthoofd en in Londen hadden strikte protestanten onder leiding van Oliver Cromwell de macht naar zich toegetrokken. Intussen was in Den Haag stadhouder Willem II overleden, zonder dat hij een opvolger had benoemd. Vanaf 1650 hadden regenten het voor het zeggen in de meeste gewesten, zonder concurrentie van de Oranjes, die in het verleden koninklijke neigingen hadden vertoond.
Oranjes uitgesloten
Tijdens de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog stonden de Engelse leider Oliver Cromwell en de Hollandse raadpensionaris Johan de Witt tegenover elkaar. Maar ze hadden ook een gedeeld belang. Geen van beiden wilde een Oranje als stadhouder. De Witt zat niet te wachten op politieke bemoeienis en voor Cromwell zat er een familierelatie in de weg. Karel I, de koning die door Cromwells regime was onthoofd, was een zwager van de recent gestorven stadhouder Willem II en een oom van diens jonge zoontje, en kandidaat–opvolger, Willem. Daarom maakten de twee partijen een geheime afspraak, bekend als de Akte van Seclusie: de kleine Willem zou nooit stadhouder worden. Het zou anders lopen. Na het tijdperk-Cromwell was het gedaan met de geheime deal en eenmaal volwassen werd Willem toch stadhouder.

Vandaar dat de Engelse bestuurders verwantschap zagen tussen de twee landen. Alleen hadden ze daarbij een belangrijke ontwikkeling onderschat. In de voorgaande decennia waren Engeland en de Republiek namelijk ook concurrenten geworden, met name overzee. En daarom waren ze al een paar keer gebotst, zoals in 1623 op het Molukse eiland Ambon.
Vrije zee
Officieel werkten de Nederlandse VOC en de Engelse East India Company op dat moment samen, tegen hun gemeenschappelijke concurrent Portugal. Maar in de praktijk waren de verhoudingen niet best. Dat werd duidelijk toen er op Ambon geruchten gingen dat Engelse handelaren uit de omgeving van plan waren het VOC-fort Victoria in te nemen, met hulp van Japanse huursoldaten die het fort bewaakten. Voor gouverneur Herman van der Speult was dat aanleiding om wat Engelsen en Japanners te verhoren, met hulp van kaarsvlammen onder hun oksels. Met die marteling kreeg hij bekentenissen los en daarop werden tien Engelsen, negen Japanners en een Portugees onthoofd. De Engelsen noemden de moordpartij de Amboyna Massacre. De wrok over het bloedvergieten zou in de decennia erna herhaaldelijk opleven, samen met andere ergernissen over het Nederlandse gedrag op en rond internationale wateren.

Dat Nederlandse gedrag stond op gespannen voet met het eigen theoretisch kader van de Republiek, dat jurist Hugo de Groot geformuleerd had. In zijn verhandeling Mare Liberum (De vrije zee, gepubliceerd in 1609) betoogde hij dat zeeën toegankelijk dienden te zijn voor iedereen, om er handel te drijven. Dat was in overeenstemming met de Nederlandse belangen. Want toen De Groot schreef, was de VOC net opgericht en beschouwden Spanjaarden en Portugezen zichzelf als de Europese heersers over de grote wateren. Nederlandse handelaren waren bezig zich daar in te vechten en De Groots betoog was een juridische steun in de rug: zij hadden net zoveel recht op verre handel als hun concurrenten.
Dat was dus de theorie. Maar in de praktijk streefden de Nederlanders net als de Spanjaarden en Portugezen naar monopolies. Dat ging ten koste van de lokale bewoners en ook van andere Europeanen, onder wie de Engelsen. Binnen deze context van competitie schreef de Engelsman John Selden met de titel Mare Clausum, de gesloten zee, een reactie op De Groots werk. Daarin betoogde hij dat het wel degelijk geoorloofd was zeeën af te sluiten voor concurrenten. Hij bedoelde specifiek de zeeën rond Engeland, waar behalve Britten ook veel Nederlanders vracht vervoerden.
Gezouten vis
Na de Nederlandse belediging van Oliver St John en Walter Strickland vonden Cromwell en het Engelse parlement het tijd om ideeën als die van Selden concreet te maken. Als de Nederlanders niet wilden fuseren, dan moesten ze maar eens voelen hoe afhankelijk ze waren van de Engelse welwillendheid.
In 1651 kwam het Engelse parlement met een ‘wet ter bevordering van de scheepvaart en de ondersteuning van de zeevaart van deze natie’, de Akte van Navigatie. Die bestond uit een reeks bepalingen met stevige consequenties voor de buren aan de overkant van de Noordzee. Goederen van ver, uit Afrika, Azië en Amerika, mochten voortaan alleen nog door Engelsen naar Engeland worden gebracht, in Engelse schepen. Andere Europeanen mochten nog wel spullen afleveren, maar alleen uit eigen land. Hollanders of Zeeuwen konden dus geen koopwaar van elders meer aanvoeren, zoals ze gewend waren. Probeerden ze dat toch, dan werd hun schip in beslag genomen.
Hollanders of Zeeuwen mochten geen koopwaar van elders meer aanvoeren
Ook de visserij werd ingeperkt. Alleen Engelsen mochten nog gezouten vis als kabeljauw, haring, sardine of ‘enige andere vissoort normaal door bewoners van deze natie gevangen’ aan wal brengen. Dat was een grote tegenvaller voor Nederlandse vissers, die net als de koopvaarders het risico liepen hun schip kwijt te raken als ze de Engelse regels schonden.
De Engelsen hielden zich aan hun woord en namen inderdaad schepen in beslag. Zo werd de Akte van Navigatie het begin van een reeks aanvaringen die de verhoudingen verslechterden. Al snel begonnen beide landen zich voor te bereiden op oorlog. De Republiek bewapende 150 schepen en stuurde oorlogsschepen de Noordzee op om handelaren te beschermen tegen de gevolgen van de akte.
Kanonskogels
In mei 1652 ging dat mis, toen Nederlandse handelsschepen op weg naar huis in het Kanaal hulp nodig hadden van marine-aanvoerder Maarten Harpertszoon Tromp. Zijn schepen begaven zich gevaarlijk dicht bij de Engelse kust in de buurt van Dover. Daar stuitten ze op de Engelse vloot onder leiding van Robert Blake. De admiraal van de Engelsen verwachtte dat Tromp de vlag zou strijken, in erkenning van hun heerschappij over deze wateren. Maar naar zijn smaak was Tromp daarmee te langzaam en daarom vuurde hij kanonskogels af op de Nederlanders vloot. Dat was het begin van de Slag bij Dover. Die eindigde zonder winnaar, maar maakte de onderlinge verhoudingen zo mogelijk nog slechter.

Een paar weken later was het officieel oorlog en vervolgens vlogen er meer dan een jaar lang kogels heen en weer tussen Engelse en Nederlandse schepen. De oorlog werd een ramp voor beide landen, maar vooral voor de Republiek. Die verloor steeds meer mensen en schepen, en was bovendien zo druk met de Engelsen dat andere vijanden hun kans schoon zagen.
De admiraal van de Engelsen verwachtte dat Tromp de vlag zou strijken
Dat bleek vooral in Brazilië, waar de WIC in 1630 een groot kustgebied had veroverd op de Portugezen. Daar, in Nederlands-Brazilië, was de Nederlandse positie nooit heel stevig geworden en in de jaren 1640 was Portugal druk bezig het gebied terug te veroveren. Tijdens de oorlog tussen Engeland en de Republiek greep het zijn kans om de Nederlanders definitief te verjagen en een einde te maken aan de WIC-kolonie.

Ook Engeland had last van de oorlog en daarom kwam het in 1654 tot de Vrede van Westminster. De Republiek moest de ongunstige eisen uit de Akte van Navigatie aanvaarden en beloven dat de rechters achter de moordpartij op Ambon, dertig jaar eerder, zouden worden berecht. Maar die rechters waren al dood en ook verder waren de gevolgen voor de Republiek beperkt. Dat betekende wel dat de oorzaken van de oorlog niet waren weggenomen en daarom was het wachten op het volgende conflict. Dat wachten zou elf jaar duren.
Afrikaanse forten
In de loop van die elf jaar beleefde Engeland opnieuw een politieke ommekeer. Oliver Cromwell stierf en daarna was het snel gedaan met de republiek. Engeland werd in 1660 weer een koninkrijk, met aan het hoofd Karel II, de zoon van de onthoofde koning Karel I. Toen hij de troon besteeg, hoopte de Republiek op een vriendschappelijke nieuwe start. Maar het tegendeel gebeurde: ook onder de nieuwe koning stonden de onderlinge verhoudingen op scherp.
Opnieuw speelde de koloniale competitie een grote rol, onder meer een kolonie aan de overkant van de Atlantische Oceaan. Daar had de WIC Nieuw-Nederland in handen, met het stadje Nieuw-Amsterdam. Het plaatsje was bescheiden, maar lag strategisch genoeg om Engelse aandacht te trekken. In augustus 1664 lagen er vier Engelse schepen voor de kust die de kolonie opeisten. Dat lukte, zonder bloedvergieten. Hoewel de Nederlanders probeerden het gebied terug te krijgen, zou het ruim een eeuw lang Engels blijven.

Met de wijsheid van achteraf was de overname een gebeurtenis van belang. Onder de Engelse naam New York zou de nederzetting immers een van de belangrijkste steden ter wereld worden. Maar indertijd ging er vooral veel Nederlandse aandacht naar andere ontwikkelingen, aan de Afrikaanse westkust. Daar kochten Europeanen mensen in, om ze aan de overkant van de oceaan als slaven te verkopen. Nederlanders en Engelsen wilden allebei profiteren van die handel. De WIC had er daarom een reeks forten ingenomen en in 1664 besloten de Engelsen die te veroveren. Dat lukte, maar anders dan in Nieuw-Amsterdam reageerde de Republiek in Afrika direct. Ze stuurde Michiel de Ruyter erheen, aan het hoofd van een verzameling oorlogsschepen. Hij wist het merendeel van de forten terug te winnen.
Dat was de aanloop naar de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog, die in 1665 officieel begon. Dit keer wist de Republiek de vijand een paar serieuze klappen toe te brengen, vooral tijdens de vernederende tocht naar Chatham. Daar, aan de rivier de Medway, lag een belangrijke marinebasis waar Nederlanders in 1667 schepen vernielden en het vlaggenschip de Royal Charles buitmaakten.

De oorlog eindigde daarom met een vrede waarmee de Republiek goed kon leven, met name omdat de Akte van Navigatie werd afgezwakt. Zo mochten Nederlandse handelaren voortaan weer goederen afleveren die via de Rijn van elders waren gehaald.
Rampjaar voor de Republiek
Maar nog was het leed niet geleden. Dit keer zou de vrede maar vijf jaar duren. In de Derde Engels-Nederlandse Oorlog die daarop volgde, was niet de economische competitie het grootste probleem, maar Frankrijk. Daar zat Lodewijk XIV op de troon en hij had uitbreidingsplannen naar het noorden. Omdat hij de Republiek op zijn weg vond, sloot hij een verbond met Karel II en de bisdommen van Münster en Keulen. Dat liep uit op het Rampjaar 1672, waarin vooral Frankrijk razendsnel optrok over Nederlandse bodem.
Volgens de afspraken zou Engeland de Fransen steun geven op zee, maar veel kwam daarvan niet terecht. In de eerste plaats lag dat aan tegenslagen, zoals een verrassingsaanval door Michiel de Ruyter. Die liep uit op de Slag bij Solebay en kostte zo’n 2500 Engelse en ‘slechts’ een paar honderd Nederlandse levens. Maar minstens zo belangrijk was het feit dat de samenwerking met het katholieke Frankrijk impopulair was in Engeland. Er bestond een grote religieuze weerstand, en ook leed de handel onder de oorlog. Daarom stopten de Engelsen met hun aanval op de Republiek en kwam er een tweede Vrede van Westminster tussen de twee landen. Het verdrag bevatte weinig opzienbarends, behalve misschien de afspraak dat Nieuw-Nederland definitief Engels werd. In theorie bleven de oude verhoudingen gehandhaafd, en was het dus wachten op een nieuwe oorlog.

Nog een keer oorlog
Ruim een eeuw na de drie zeeoorlogen lagen Engelse en Nederlandse schepen opnieuw tegenover elkaar. Dit keer had het conflict te maken met de Amerikaanse kolonisten die zich in 1776 onafhankelijk hadden verklaard van Engeland en die daarover in oorlog waren met het ‘moederland’. In die jaren hadden Nederlanders goed contact met de Amerikanen en leverden ze hun zelfs wapens. Daarom verklaarde Engeland de Republiek in 1780 nog een keer de oorlog. De grootste slag uit die jaren vond plaats bij de Doggersbank, in 1781. Nederlanders vierden die botsing als een groot succes, terwijl ze eigenlijk onbeslist was. De oorlog als geheel eindigde ongunstig, want in de vredesbepalingen uit 1781 moest de Republiek meer ruimte geven aan Engeland. Onder meer in de Aziatische handel waaromheen de ruzies in de zeventiende eeuw waren begonnen.
Maar intussen was er wel degelijk iets veranderd. Ondanks alle energie die Engeland had besteed aan de gevechten met de Nederlanders, was het land namelijk een stuk sterker geworden. In de eeuw die volgde, werd Engeland een grootmacht. Hetzelfde gold voor Frankrijk. Decennialang had de Republiek geprofiteerd van de slechte zichtbaarheid van de twee landen op het wereldtoneel. Maar nu die grotere concurrenten zich nadrukkelijk lieten gelden, kwamen de noordelijke Nederlanden op een tweede plan te staan, dat beter paste bij hun afmetingen. Hun toptijd in de internationale politiek kwam rond het Rampjaar ten einde.
Ondanks alle oorlogen was Engeland ondertussen een grootmacht geworden
Daar kwam bij dat de zoon van de vroeggestorven stadhouder Willem II zijn politieke entree had gemaakt en tot stadhouder was benoemd in Holland, Zeeland en Utrecht. Hij had bovendien geprofiteerd van de chaos in oorlogstijd door aan te sturen op de lynchpartij van zijn grote concurrent, raadpensionaris Johan de Witt. Na 1672 lagen de politieke verhoudingen in de Republiek en in Engeland dus helemaal anders dan aan het begin van de drie oorlogen. Aan beide zijden van de Noordzee stond weer een hoge edelman aan de top. De heren waren nog verwant ook: Willems moeder was een zus van koning Karel. Dat was een basis voor stabiliteit.
Maar al snel zou de familieband in 1688 tot een nieuwe plotwending leiden. Dat gebeurde na Karels dood, in 1685. Toen hij werd opgevolgd door zijn weinig populaire zoon Jacobus II, zag Willem een kans om de Engelse troon op te eisen in naam van zijn echtgenote. Dat plan slaagde en in 1688 werd Willem én stadhouder in de Nederlanden, én koning overzee. Het was niet helemaal de unie die Oliver St John en Walter Strickland ruim een kwarteeuw eerder hadden voorgesteld. Maar de gedeelde leider betekende wel dat Engeland en de Republiek voorlopig veilig waren voor elkaar.
Meer weten:
- Engels-Nederlandse Oorlogen (1652-1674). Door een zee van bloed in de Gouden Eeuw (2016) van Anne Doedens en Liek Mulder beschrijft de militaire zijde van deze geschiedenis.
- Oranje tegen de Zonnekoning. De strijd van Willem III en Lodewijk XIV om Europa (2016) van Luc Panhuysen gaat over de ontwikkeling van de relatie tussen de twee vorsten.
- War, Trade and the State: Anglo-Dutch Conflict, 1652-89 van David Ormrod en Gijs Rommelse (red.) (2020) biedt een brede historische context bij de Engels-Nederlandse oorlogen.
Openingsbeeld: De Gouden Leeuw tijdens de Slag bij Kijkduin, 1673. Schilderij door Willem van de Velde de Jonge, 1687.
