Home 1650: stadhouder Willem II pleegt een staatsgreep

1650: stadhouder Willem II pleegt een staatsgreep

  • Gepubliceerd op: 27 augustus 2008
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Geertje Dekkers
  • 10 minuten leestijd

De Republiek der Zeven Provinciën dankte zijn bestaansrecht aan het gevecht tegen de Spanjaarden. Een strakke politieke organisatie ontbrak. In de twee eeuwen die volgden zou tussen met name stadhouder en regenten dan ook menig conflict ontstaan. Bijvoorbeeld in 1650, toen Willem II met een staatsgreep de macht probeerde te grijpen.

Hij moet opvliegend zijn geweest, arrogant en ambitieus: Willem II, die in 1647 zijn overleden vader Frederik Hendrik opvolgde als stadhouder van onder meer Holland, Zeeland en Utrecht. Van het begin af aan wilde Willem zich laten gelden, maar daarbij liep hij al snel tegen grenzen op. Frederik Hendrik had in zijn laatste jaren nauw samengewerkt met de regenten Adriaen Pauw (raadspensionaris van Holland tussen 1633 en 1636 en van 1651 tot 1653) en Andries Bicker, nestor van de invloedrijke Amsterdamse koopmans- en regentenfamilie Bicker. Die twee hadden een sterke greep op de Republiek en waren niet van plan ruimte te maken voor de ambities van de jonge stadhouder.
Het hoogoplopende conflict dat zo ontstond kwam in 1650 tot een uitbarsting, toen Willem door middel van een staatsgreep probeerde de macht naar zich toe te trekken. Maar die poging mislukte grotendeels, en bovendien stierf de stadhouder kort daarna, op 6 november 1650, aan de pokken. Hij was 24 jaar oud.
De problemen tussen Willem en de Hollandse regenten zaten ingebakken in de structuur van de Republiek. Expliciete afspraken over de machtsverhoudingen ontbraken namelijk. Er was natuurlijk de Unie van Utrecht, die achteraf vaak de ‘grondwet’ van de Republiek is genoemd. Maar feitelijk had die daar weinig van weg. De Unie was een afspraak tussen opstandige gewesten over gezamenlijke verdediging tegen Filips II en zijn legers. Ze was nooit bedoeld als blauwdruk voor een staat en was daarvoor ook veel te vaag. Gedurende de twee eeuwen dat de Republiek bestond, zou er daarom onenigheid bestaan over de juiste verdeling van de macht, met name tussen de Oranjes en (Hollandse) regenten. Er ontstonden twee kampen: de prins- en de staatsgezinden.

Hoezeer een plan achter de politiek van de Republiek ontbrak, blijkt duidelijk op gewestelijk niveau. De samenstelling van de Staten verschilde per gewest en was historisch gegroeid. De kleinste bestuursstructuur – de steden, de geestelijkheid, het platteland en de adel stuurden ieder hun afvaardiging – in zeer uiteenlopende verhoudingen. In de vergadering van Holland, bijvoorbeeld, had de ‘ridderschap’ één stem, tegenover achttien stemmen van achttien steden. In Utrecht was ook de geestelijkheid vertegenwoordigd, en in Friesland hadden de adel en het platteland samen drie stemmen tegen de steden één.
In de Staten-Generaal, die sinds 1585 bijeenkwamen in Den Haag, had ieder gewest één stem en moesten alle besluiten officieel unaniem worden genomen. Maar de praktijk was anders. Ten eerste werden besluiten regelmatig met meerderheid van stemmen aanvaard, omdat unanimiteit onhaalbaar was. Ten tweede waren gewestelijke vertegenwoordigers in Den Haag het onderling (dus per gewest) vaak oneens. Ze moesten ruggespraak houden met hun achterban, en verschillende partijen binnen een gewest verschilden nogal eens van mening. In Den Haag werd dan ook voortdurend gelobbyd om voorstellen geaccepteerd te krijgen.
Dat ‘gepolder’ is vaak genoemd als oorzaak van de stabiliteit van de Republiek, en later van Nederland. Maar tegelijkertijd ontbrak een strakke politieke organisatie, en dat maakte de Republiek kwetsbaar voor conflicten om de hoogste macht, zoals in 1650.

Loevesteinse factie
Het begon allemaal met onenigheid over de Vrede van Münster, die een einde moest maken aan de oorlog met Spanje. De beslissingsbevoegdheid over oorlog en vrede lag bij de Staten-Generaal, maar de jonge stadhouder bemoeide zich nadrukkelijk met de besluitvorming. Kort gezegd: Holland was voor de vrede en Willem II was tegen. Willems voorvaderen hadden roem vergaard in de oorlog en hij hoopte hetzelfde te doen. Maar het rijke Holland, dat voor het grootste deel van de kosten voor het leger opdraaide, wilde daar vanaf.
De andere gewesten hadden ieder hun eigen overwegingen. Zeeland en Utrecht waren tegen de vrede. Utrecht omdat het vond dat er meer uit de vredesbesprekingen te halen was, en Zeeland omdat het bang was voor de opheffing van de blokkade van Zuid-Nederlandse zeehavens. Dat zou slecht zijn voor de eigen doorvoerhandel op Vlaanderen.
Toch slaagde Holland erin de vrede erdoor krijgen. Zo ging dat vaak: de rijkste provincie had veruit de meeste macht in de Staten-Generaal en kreeg meestal veel gewesten mee, bijvoorbeeld met financiële druk. Een gewone meerderheid van stemmen werd voor dit belangrijke besluit niet genoeg geacht. Holland wist alle gewesten voor de vrede te winnen, op Zeeland na. En toen de beslissing eenmaal genomen was, volgde Zeeland na een paar weken ook: het kon in zijn eentje de oorlog tegen Spanje niet volhouden. Voor Willem II was het een grote teleurstelling. En er zouden er nog meer volgen.

Al vanaf 1646 werden er manschappen afgedankt om de kosten van de oorlog te beperken. Willem was uiteraard tegen verdere reductie van de troepen, want die verkleinde de kans op een nieuwe oorlog met Spanje. Bovendien wilde hij kunnen ingrijpen in Engeland, waar Karel I (Willems schoonvader) in 1649 werd onthoofd, waarna de republiek werd uitgeroepen. Hoewel de beslissingsbevoegdheid over de begroting van leger en vloot bij de Staten-Generaal lag (de stadhouder was ‘slechts’ legeraanvoerder), bemoeide Willem zich nadrukkelijk met dit debat.
Met name Holland wilde echter meer troepen kwijt. Aanvankelijk leken beide partijen er via onderhandelingen uit te komen. Begin 1649 bestond het leger uit 35.000 man en Holland (en binnen Holland in de eerste plaats Amsterdam) wilde dat terugbrengen tot 26.000. In de zomer waren er nog 29.250 militairen over – een mooi compromis. Maar de zaken liepen alsnog uit de hand. Het ging natuurlijk allang niet meer om troepenaantallen, maar om de macht in de Republiek.
Holland trad in deze strijd nogal eigengereid op, buiten de Staten-Generaal om. In de zomer van 1650 beëindigde het bijvoorbeeld simpelweg de betaling van een deel van de troepen. Voor Willem was dat onacceptabel. Daarom bedacht hij een meervoudig plan, dat hij aanvankelijk in het voorjaar van 1650 wilde uitvoeren, omdat de positie van de maan, Mars en Saturnus dan gunstig was voor een verandering van regering. Het werd uiteindelijk zomer voordat hij in actie kwam.
Eerst trok Willem met een commissie (waarvan hij zichzelf tot hoofd had benoemd) langs de Hollandse steden om voor een groot leger te pleiten. Zonder succes.
Op 30 juli ging hij een grote stap verder: hij voerde een heuse staatsgreep uit. Daartoe liet hij in Den Haag zes vooraanstaande Hollandse regenten arresteren, onder wie de Dordtse burgemeester Jacob de Witt, de vader van Johan en Cornelis. De zes werden vastgehouden op slot Loevestein, waar eerder Hugo de Groot – de tegenstander van Willems oom Maurits – gevangen had gezeten. Ze zouden er een paar maanden blijven. Staatsgezinden, die tegen de Oranjes waren, werden sindsdien ook wel aangeduid als ‘de Loevesteinse factie’.

Duyvelschen Bikker
Op dezelfde dag probeerde Willem het dwarse Amsterdam te laten bezetten door tienduizend man. Maar in de nacht van 29 op 30 juli raakten zijn troepen de weg kwijt in de mist op de hei bij Hilversum. Een postbode, op weg naar Amsterdam, belandde tussen de manschappen en haastte zich om de drost van Muiden, Gerard Bicker, te waarschuwen. Zo voorkwam hij dat Amsterdam werd overvallen. De stad nam snel maatregelen: ‘De Borgery van 20 Vendelen, met Kruyt, Lont en Loot, waren ’s middags aen alle Poorten en door de Stad verdeelt, somma, ’t was wonder hoe vlijtigh yder was om sig te defenderen,’ schreef de krant de Hollantze Mercurius.
De troepen van de stadhouder moesten hun kamp voor de stad opslaan en Willem ging over tot onderhandelingen. Hij ontmoette tegenstanders van de Bickers, en samen met hen sprak Willem af dat Andries Bicker uit de vroedschap zou worden gezet en zijn broer Cornelis uit het ambt van burgemeester ontheven. En zo gebeurde het ook.
De Bickers werden hier het slachtoffer van de strijd tussen zogenoemde facties, die veelal georganiseerd waren rondom vooraanstaande regentenfamilies en gemeenschappelijke politieke belangen hadden. Leden van facties speelden elkaar vaak ambten toe, en alleen daardoor al konden de relaties met andere facties gespannen zijn. Politiek kwam in de Republiek voor een groot deel neer op factiestrijd. Zo ook in 1650: de o zo machtige Bickers werd een gevoelige knauw toegebracht door een gelegenheidscoalitie van de factie-Oetgens, hun tegenstanders, samen met Willem.

Intussen had Willem nog een aanval tegen de Hollandse regenten lopen. In de winter van 1649 had hij het al tegen zijn neef Willem Frederik gezegd: hij wilde ‘boexkens en pasquillen laeten maecken tegen die genige, die soo loopen om het landt in danger te stellen en weder ahn Spagnien te brengen’.
Daarom was het hoogstwaarschijnlijk Willem die een vals pamflet in omloop bracht waarin stond dat Amsterdam met Engeland een aanval had afgesproken op de overige zes gewesten en op iedereen in Holland die tegen Amsterdam was. De leiding van de troepen zou bij de Engelsen liggen, maar Gerard Bicker zou luitenant zijn. Namens Amsterdam zou het plan zijn ondertekend door Gerard Schaep Pietersz., die kort daarvoor naar Londen was gezonden om de belangen van Holland te vertegenwoordigen.
Het pamflet werd bekend als De elf artikelen, naar de elf punten die erin werden behandeld. Hoewel er niets van waar was, lijken de nodige inwoners van de Republiek er geloof aan te hebben gehecht. Joost van den Vondel, zelf een Amsterdammer, was een van hen. Hij schreef over de vermeende ondertekenaar Schaep: Een Schaep in ’t Schapelandt gezonden door de golven/ Herschiep het Leeuwenest, en broedde al ’t landt vol wolven,/ Die beeten ’s middernachts den Koestal na de strot:/ En sleepten bij de keel de wachters in hun kot… De koeien zijn hier de inwoners van de Republiek.
De woede kon in die zomer hoog oplopen, en daarbij speelden pamfletten een grote rol. Ze konden ongemeen fel zijn, zoals het pamflet met de kop: ‘KRUYST HEM, KRUYST HEM’, gericht tegen Andries, ‘den Duyvelschen Bikker, den Landt-verrader, en Eer-vergeten Schelmende Princen-Moordenaer’.
Willem II had gehoopt de inwoners van Holland zo tegen de regenten op te jutten dat hij zijn staatsgreep kon doorvoeren. Dat is niet gelukt. Toch was zijn aanval op Amsterdam en Holland niet helemaal zonder succes. Met de factie- Oetgens sprak hij namelijk af dat de troepenvermindering tot staan zou worden gebracht en zelfs een beetje zou worden teruggedraaid.
Die overwinning voor Willem zou echter tijdelijk blijken: toen de stadhouder in de herfst van 1650 een nieuwe oorlog met Spanje bepleitte, verzette Holland zich als vanouds. De oorlog kwam er niet. En Willem kreeg de tijd niet om het nog eens te proberen.

Eerste Stadhouderloze Tijdperk
Na zijn dood kwam de zogenoemde Grote Vergadering bijeen in de Ridderzaal. Daar werd besloten dat de gewesten geen nieuwe stadhouder zouden benoemen. Willem II had zijn bevoegdheden te ver opgerekt en dat moest niet nog een keer gebeuren. Voorlopig hadden de staatsgezinden de strijd gewonnen: het Eerste Stadhouderloze Tijdperk begon. Het duurde tot 1672, toen de Republiek zwaar in de problemen kwam. Willem III, de zoon van Willem II, werd toen alsnog stadhouder.
Omdat er nu eenmaal geen grondwet was die uitsluitsel bood, zou de twist over de machtsverhouding blijven bestaan tot de Republiek der Zeven Provinciën overging in de Bataafse Republiek. De politieke organisatie van de Republiek was al improviserend gegroeid, boven op een ouder systeem uit de tijd dat de Nederlanden nog een koning hadden. Dat leidde tot voortdurende onderhandelingen in de steden, de gewestelijke Staten en de Staten-Generaal. Maar het kon ook explosieve gevolgen hebben, zoals in 1650.


Meer informatie

Boeken
In Creaturen van de macht (2005) legt Geert Janssen uit hoe een stadhouder mensen aan zich kon binden om een achterban op te bouwen. De Republiek in 1650 wordt vanuit een geheel andere hoek bekeken in 1650. Bevochten eendracht (1999) van Willem Frijhoff en Marijke Spies, verschenen in de ijkpuntenserie ‘Nederlandse cultuur in Europese context’.
In de dagelijkse politieke praktijk van de Republiek was geheimhouding van groot belang. In Geheimhouding en Verraad (1991) beschrijft historicus Guido de Bruin wat dat betekende. Het boek is alleen antiquarisch verkrijgbaar.

Website
De tekst van de Unie van Utrecht staat op dutchrevolt.leidenuniv.nl/bronnen/1579%2001%2020%20ned.htm

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.