Home Dossiers Gouden eeuw Hugo de Groot: een zee van vrijheid

Hugo de Groot: een zee van vrijheid

  • Gepubliceerd op: 17 december 2020
  • Laatste update 22 jan 2024
  • Auteur:
    Lodewijk Petram
  • 11 minuten leestijd
Hugo de Groot: een zee van vrijheid
Cover van
Dossier Gouden eeuw Bekijk dossier

Van wie is de zee? Van niemand, zo betoogde jurist Hugo de Groot in 1609 in het traktaat Mare liberum. Die opvatting hielp zijn opdrachtgever de VOC in haar concurrentiestrijd met de Portugezen. Maar als dat beter uitkwam, was De Groot niet te beroerd om zijn eigen principes om te buigen.

De zee is een bron van twist – soms vanwege de vis die erin zwemt, meestal om de grondstoffen die zich onder de bodem bevinden. In 1994 trad het Zeerechtverdrag van de Verenigde Naties in werking. Het bepaalt waar de grenzen liggen van territoriale wateren, waarover landen soevereine rechten hebben, en wat ‘exclusieve economische zones’ zijn, waar zij enkele speciale rechten hebben, bijvoorbeeld om energiebronnen te exploiteren. Maar ondanks dit verdrag zijn er veel geschillen.

Dit komt onder andere doordat sommige kuststaten het verdrag niet ondertekend hebben. Turkije is er daar een van. Dit land, met dicht voor zijn kustlijn een reeks Griekse eilanden en Cyprus, hanteert zijn eigen richtlijnen voor eilanden. Hierdoor is het al lange tijd in een conflict verwikkeld met Cyprus en Griekenland, en in augustus 2020 liepen de spanningen hoog op toen een Grieks en een Turks marineschip op zee in aanvaring kwamen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ook tussen landen die het verdrag wel hebben geratificeerd kan er onenigheid ontstaan. Zo vindt Japan dat het recht heeft op een exclusieve economische zone rondom de Okino-Tori-eilanden. China, Zuid-Korea en Taiwan menen echter dat deze drie kleine, onbewoonde atollen in de Stille Oceaan niet voldoen aan de in het VN-verdrag gestelde criteria voor een eiland. Alle landen die aan het Noordpoolgebied grenzen, claimen op grond van de vorm van de aardbodem onder het poolijs dat hun exclusieve economische zone verder reikt dan de standaard 200 zeemijl (ruim 370 kilometer) uit de kust.

Niemands eigendom

Het was de Amerikaanse president Harry S. Truman die kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog zorgde voor een belangrijke verandering van het zeerecht. Hij vond dat de grondstoffen in de zeebodem voor de kust van de Verenigde Staten aan zijn land toebehoorden, voor zover de zeebodem deel uitmaakt van het Amerikaanse continent. Dit was een schending van het op dat moment geldende internationale recht. Maar omdat andere landen algauw soortgelijke claims maakten, werd het gewoonterecht. Inmiddels doen landen nu hun rechten gelden over ongeveer een derde deel van de wereldzeeën.

Volgens Hugo de Groot mag de mens handeldrijven met wie hij wil

Het internationale recht dat Truman schond, was in de zeventiende eeuw tot stand gekomen. Het was grotendeels gebaseerd op het principe van de vrije zee, zoals dit door Hugo de Groot was verwoord in Mare liberum (De vrije zee), een kort traktaat dat in 1609 voor het eerst was gepubliceerd. De beroemde Nederlandse rechtsgeleerde betoogde hierin dat niemand het eigendom van de zee kon claimen.

Wie dat toch deed, schond volgens hem het natuurrecht van de mens om handel te drijven met wie hij wil. ‘God zelf bevestigt dit bij monde van de natuur,’ schreef De Groot. Door op verschillende plaatsen op de wereld gebrek en overvloed te creëren, zou Hij volkeren hebben willen stimuleren over en weer vriendschappen te sluiten en goederen te verhandelen. Ook elders vond De Groot bevestiging voor zijn stelling. Hij refereerde bijvoorbeeld aan de Romeinse wijsgeer Seneca, die het als ‘hoogste weldaad der Natuur’ beschouwde dat afgelegen volkeren dankzij de wind naar elkaar toe konden reizen en dat zij dergelijk verkeer ook noodzakelijk maakte door ‘haar gaven’ ongelijk over de windstreken te verdelen.

Moeizame wapenstilstand

Mare liberum was een theoretische verhandeling met een praktisch doel. Dit blijkt al uit de ondertitel: De iure quod Batavis competit ad Indicana commercia dissertatio (Uiteenzetting over het recht van de Nederlanders om in Indië handel te drijven). Hugo de Groot was in het najaar van 1608 door de bewindhebbers van de Zeeuwse kamer van de VOC gevraagd een juridische onderbouwing te geven voor de handelsactiviteiten van de Compagnie in Azië.

Het verbaast niet dat ze hier juist in deze periode om vroegen. De Republiek voerde onderhandelingen met Spanje over een wapenstilstand in een oorlog die zich al veertig jaar voortsleepte. De handel van de in 1602 opgerichte VOC vormde daarbij een belangrijk punt van bespreking. Spanje wilde dat Nederland zich helemaal terugtrok uit de handel met Azië.

Mare liberum, Hugo de Groot, 1609.
Mare liberum, Hugo de Groot, 1609.

Anders dan Hugo de Groot meende Spanje dat de zee zich wel degelijk leende voor inbeslagname. Het beschouwde al ruim een eeuw een groot deel van de wereldzeeën als zijn bezit. Eind vijftiende eeuw hadden Spanje en Portugal de pas ontdekte gebieden buiten Europa verdeeld. De scheidslijn legden ze toen halverwege de Kaapverdische Eilanden, die de Portugezen als hun bezit zagen, en Hispaniola (het eiland van de Dominicaanse Republiek en Haïti), dat kort tevoren door Christoffel Columbus was ontdekt. Alles ten oosten van deze lijn was voor de Portugezen, alles ten westen voor de Spanjaarden.

Maar toen Ferdinand Magellaan enkele decennia later bewees dat het mogelijk was de wereld rond te varen, voldeed deze regeling niet meer. Dit werd met het Verdrag van Zaragoza (1529) opgelost: de scheidslijn werd ook aan de andere kant van de wereldbol doorgetrokken, en kwam daar iets ten oosten van de Molukken te liggen. Het gebied rond de Indische Oceaan werd zo toebedeeld aan Portugal. Vanaf 1580, toen koning Filips II van Spanje ook de Portugese troon besteeg, vervaagde het onderscheid tussen Spanje en Portugal en vond de Spaanse kroon dat haar wil wet was in alle gebieden buiten Europa.

Zo ver als een kanonskogel

De stelling van Mare liberum dat niemand enig recht kan doen gelden op de zee was invloedrijk, maar heeft nooit strikte navolging gekregen. In de zeventiende eeuw was het zeerecht nog volop in ontwikkeling, zoals ook blijkt uit de publicatie van Mare clausum van John Selden in 1635.

Begin achttiende eeuw kwam hier verandering in. De Nederlandse rechtsgeleerde Cornelis van Bijnkershoek stelde toen dat een land tot een afstand van 3 zeemijl (ruim 5,5 kilometer) uit de kust soevereine rechten had. Dit kwam ongeveer overeen met het bereik van een kanonskogel in die tijd. Daarbuiten gold het principe van de vrije zee. Dit was praktisch en werd door veel landen overgenomen.

Bij de onderhandelingen over een wapenstilstand vond Spanje dat de oude situatie, waarin alleen Portugal vanuit Europa met Azië mocht handelen, moest worden hersteld. De VOC zou haar activiteiten moeten staken. De bewindhebbers wilden hun bedrijf en inkomsten daaruit niet zomaar opgeven en vroegen Hugo de Groot om hulp. Maar Mare liberum kwam te laat van de drukker om nog een rol te spelen in de bestandsonderhandelingen. Dit kwam mede doordat landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt, een vertrouweling van De Groot, had gevraagd publicatie uit te stellen. Oldenbarnevelt was bang dat het traktaat weerstand zou opwekken bij de Spaanse onderhandelaars en dat kon hij in de laatste fase van de gesprekken niet gebruiken.

Op 9 april 1609 werd het verdrag gesloten en ging het Twaalfjarig Bestand in. Enkele weken later verscheen Mare liberum. Ondanks de late verschijning was het voortbestaan van de VOC veiliggesteld: in een geheime clausule bij de verdragstekst was bepaald dat de Spanjaarden en Portugezen de handel van de VOC niet mochten belemmeren.

Hugo de Groot zorgt voor rechtvaardiging VOC-politiek

Mare liberum heeft Hugo de Groot samen met het in 1625 verschenen boek De iure belli ac pacis (Over het recht van oorlog en vrede) internationale faam gebracht. Zijn verhandeling over het natuurrecht van de mens om handel te drijven met wie hij wil werd door andere rechtsgeleerden en landen die net als Nederland aasden op een deel van het Spaans-Portugese handelsimperium overtuigend gevonden. En het traktaat was ook vooruitstrevend, bijvoorbeeld waar De Groot betoogt dat niemand het recht had Aziatische vorsten de vrijheid te ontnemen om zelf te kiezen of zij met de Nederlanders of Portugezen handel wilden drijven. Dat deze vorsten heidenen waren (in de ogen van de Europeanen van toen) deed hier volgens De Groot niets aan af.

Maar Mare liberum staat niet op zichzelf. Hugo de Groot deed rond de verschijning van deze verhandeling meer werk voor de VOC, en daaruit komt ook een ander beeld naar voren. In de negentiende eeuw werd een manuscript gevonden van een boek van De Groot dat nooit in druk was verschenen en dat sindsdien vooral bekend is geworden onder de titel De iure praedae (Over het recht op buit). Dit boek was ook op verzoek van de VOC geschreven.

Territoriale wateren tot 12 zeemijl uit de kust

Voordat de Amerikaanse president Harry S. Truman in 1945 verklaarde dat de grondstoffen in de zeebodem voor de VS van zijn land waren, gold nog altijd de internationale regel dat een land geen rechten kon doen gelden op de zee buiten een strook van 3 zeemijl uit de kust. Volgens het huidige VN-Zeerechtverdrag uit 1994 strekken de territoriale wateren tot 12 zeemijl en hebben landen tot 200 zeemijl bepaalde exclusieve rechten. Deze regeling is relatief voordelig voor landen die aan een grote zee liggen – de Noordzee is bijvoorbeeld niet groot genoeg om alle omringende landen een zone van 200 zeemijl te bieden. Er was waarschijnlijk een lobbyist van het kaliber van Hugo de Groot nodig geweest om de claims van de VS en hun medestanders te weerleggen.

Het is een rechtvaardiging van de buitmaking van het Portugese schip Santa Catarina door Jacob van Heemskerck op 25 februari 1603 in de Straat van Malakka. Het was ernstig de vraag of Van Heemskerck hier het recht toe had gehad. De admiraliteit van Amsterdam oordeelde van wel, maar de onpartijdigheid van deze instelling stond niet buiten kijf, aangezien ze uiteindelijk 23 procent opstreek van de buit, die bij elkaar ruim 3 miljoen gulden had opgebracht.

Hugo de Groot werd ingeschakeld om een betere argumentatie voor het vonnis te leveren. Hij moest ervoor zorgen dat toekomstige claims van Spanje en Portugal geen kans van slagen zouden hebben en tegelijkertijd zorgen dat de inbeslagname het imago van de VOC en de Republiek niet zou schaden. De Groot deed wat er van hem verwacht werd. In de eerste tien hoofdstukken nam hij een groot aantal, maar tegelijkertijd nogal selectieve verwijzingen op naar Spaanse en Portugese rechtsgeleerden. Dit zou het voor Spanje en Portugal moeilijk maken zijn argumenten te weerleggen. Ook in het vervolg gebruikte hij wat hem van pas kwam en liet hij achterwege wat zijn betoog zou verzwakken. Hij deed het voorkomen alsof de Santa Catarina op weg was geweest naar Lissabon, terwijl het schip in werkelijkheid een reis maakte tussen twee Aziatische havens. Ook stelde hij de opdracht die Van Heemskerck had meegekregen van prins Maurits voor als een verkapte kapersbrief, en deed het lijken alsof Portugezen zich stelselmatig misdroegen ten opzichte van Nederlanders in Azië. Onderdeel van deze verhandeling was een betoog over het recht op de vrije zee, dat een paar jaar later in licht gewijzigde vorm het licht zou zien als Mare liberum.

Bewindhebbers van de kamer van Hoorn.
Bewindhebbers van de kamer van Hoorn.

De iure praedae is zeker geen slecht boek. Vergeleken met het oorspronkelijke vonnis van het admiraliteitscollege is het zelfs een briljante verhandeling. Maar het blijft overduidelijk een rechtvaardiging van een daad die eigenlijk niet goed te verantwoorden viel. Een paar jaar later bleek Hugo de Groot opnieuw bereid de agressieve handelspolitiek van de VOC juridisch te verantwoorden.

De Engelse East India Company (EIC) meende, met Mare liberum in de hand, dat ze ook handelscontracten mocht sluiten met inheemse vorsten op Molukse eilanden, het gebied waar de VOC specerijen vandaan haalde, die ze met grote winstmarges in Europa verkocht. Met geweld en intimidatie maakte de VOC de vorsten duidelijk dat zij niet met de EIC in zee moesten gaan.

De Engelsen protesteerden tegen deze politiek op de Engels-Nederlandse handelsconferentie in Londen in 1613 en twee jaar later op de vervolgconferentie in Den Haag. De mens had toch van nature het recht om de wereldzeeën te bevaren en zelf te kiezen met wie hij handel wilde drijven? Daar ging het hier helemaal niet om, reageerde Hugo de Groot, die op beide conferenties aanwezig was. De Molukse vorsten waren al handelscontracten aangegaan met de VOC en die moesten worden nageleefd: ‘Pacta sunt servanda.’ Dat deze contracten vaak onder dwang tot stand waren gekomen, wat natuurlijk in strijd was met de principes die hij in Mare liberum uiteen had gezet, liet hij voor het gemak even buiten beschouwing.

Lobbyist in ballingschap

Hierna zou Hugo de Groot verwikkeld raken in de Bestandstwisten: een religieus geschil dat bijna in een Nederlandse burgeroorlog ontaardde. Net als Oldenbarnevelt stond hij aan de kant van de rekkelijke remonstranten. De landsadvocaat moest dit met de dood bekopen, de auteur van Mare liberum met levenslange opsluiting in Slot Loevestein. Op 22 maart 1621, bijna 400 jaar geleden, wist De Groot in een boekenkist te ontsnappen. De rest van zijn leven zou hij in ballingschap buiten Nederland wonen.

Voor de VOC maakte dit niet veel uit. Zij had haar begenadigde lobbyist niet meer zo hard nodig. De Compagnie had inmiddels een internationaal monopolie in de specerijenhandel vergaard, mede door de genocide die gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen in 1621 pleegde op de Banda-eilanden, destijds de enige plek ter wereld waar de muskaatboom groeide. En ze wist dat er door de juridische verantwoordingen van De Groot in de Republiek weinig morele bezwaren stonden tegenover haar agressieve politiek.

‘De vaderlandse autoriteiten, die ik heel trouw heb gediend, herinneren zich mij niet meer’

Maar Nederland zou waarschijnlijk nog weleens een beroep hebben willen doen op Hugo de Groot, bijvoorbeeld toen in 1635 Mare clausum (De gesloten zee) verscheen van de Engelse rechtsgeleerde John Selden. Dit was een reactie op Mare liberum. Selden verdedigt hierin de stelling dat het natuurrecht de heerschappij van een land over de zee niet in de weg staat en dat Engeland recht kon doen gelden tot aan de kusten van Frankrijk, Nederland en Denemarken. Dit was het openingsschot voor de vier Engels-Nederlandse Zeeoorlogen tussen 1652 en 1784.

De Groot werkte inmiddels voor de koning van Zweden en voelde zich niet geroepen voor de Nederlandse belangen op te komen: ‘Ik ben vergeten wie ik was, want de vaderlandse autoriteiten, die ik heel trouw heb gediend, herinneren zich mij ook niet meer, behalve wanneer zij kans zien mij te schaden.’

Meer weten

  • Mare liberum (1609) door Hugo de Groot is te lezen op de website van de Koninklijke Bibliotheek, www.kb.nl/mareliberum.
  • Profit and Principle. Hugo Grotius, Natural Rights Theories and the Rise of Dutch Power in the East Indies 1595-1615 (2006) door Martine van Ittersum.
  • Hugo de Groot. Een leven in strijd om de vrede 1583-1645 (2007) door Henk van Nellen is de beste biografie over deze rechtsgeleerde.