Het Rampjaar 1672 betekende bijna het einde van de Republiek. Toch pakte de oppermachtige vijand na anderhalf jaar weer zijn biezen. Dat is niet alleen te danken aan de krijgskunst van stadhouder Willem III en Michiel de Ruyter. De Republiek was lijdend voorwerp in een conflict tussen twee aartsrivalen: de Franse Zonnekoning Lodewijk XIV, en de besluiteloze Duitse keizer Leopold.
In het Rampjaar 1672 ging de Nederlandse Republiek bijna ten onder. Het land werd in de maanden juni en juli onder de voet gelopen door de koning van Frankrijk, geholpen door de koning van Engeland en de bisschoppen van Keulen en Münster. Nog net op tijd kon de aanstormende vijand door de waterlinie tot staan worden gebracht. Eind juli was de Republiek ineengeschrompeld tot een met vluchtelingen overspoeld eiland dat bestond uit de provincies Holland, Zeeland en Friesland.
Dat eiland werd van alle kanten door de vijand bedreigd. Op het land was voor Willem III, de 22-jarige prins van Oranje, de zware taak weggelegd om het leger te leiden. Het Staatse leger had in de afgelopen kwarteeuw nauwelijks actie gezien; de degens waren roestig geworden, de buiken dik, de soldaten waren onervaren en bang. Alleen de waterlinie hield de Fransen op veilige afstand.