Home Dossiers Tachtigjarige Oorlog De onmogelijke missie van Maarten Tromp

De onmogelijke missie van Maarten Tromp

  • Gepubliceerd op: 19 november 2020
  • Laatste update 26 mrt 2024
  • Auteur:
    Luc Panhuysen
  • 12 minuten leestijd
Maarten Tromp
Cover van
Dossier Tachtigjarige Oorlog Bekijk dossier

Tegen het einde van de Tachtigjarige Oorlog verplaatsten de Spanjaarden de strijd naar zee. Van het vissersplaatsje Duinkerken maakten ze een haven voor troepenschepen en kapers, die enorme verliezen toebrachten aan de Nederlandse koopvaardij en visserij. De Republiek had maar een kleine oorlogsvloot, maar wel een die werd aangevoerd door Maarten Harpertszoon Tromp.

Het viel bepaalde omstanders op dat Maarten Tromp tijdens zijn benoeming tot luitenant-admiraal op 27 oktober 1637 nauwelijks een glimlach kon opbrengen. Dat de nieuwe vlootvoogd tijdens het afleggen van de eed een plechtig gezicht trok was gepast; dat hij de vriendelijke woorden van prins Frederik Hendrik en de regenten met een effen gezicht in ontvangst nam: oké. Maar ook tijdens de informele momenten hing er een donkere wolk boven zijn hoofd. Constantijn Huygens, secretaris van Frederik Hendrik, was op het fronsende feestvarken af gestapt en vernam de reden. ‘Jullie verwachten veel te veel van mij,’ had Tromp verklaard. ‘Waar ik voor ben benoemd is onbegonnen werk.’

Meer lezen over de Tachtigjarige Oorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Het was een realistische taxatie. Tromp kreeg de leiding over de vloot op een hachelijk moment. Er was de afgelopen decennia weinig veranderd bij de Nederlandse vloot, en dat was precies het probleem, want de vijand had op zee een transformatie ondergaan. Toen het lot Maarten Tromp aan het hoofd van de Nederlandse vloot de Noordzee op duwde, verkeerde de Tachtigjarige Oorlog al een tijdje in een nieuwe en voor Spanje florissante fase. Een nieuwe koning had de troon bestegen, Filips IV, en diens energieke minister Olivarez bracht een heleboel nieuwe ideeën mee naar de raadzaal. Onder diens invloed zette Madrid in op een maritiem offensief. De Spanjaarden hadden de zee tot slagveld verklaard – het Kanaal en de Noordzee, nota bene Neêrlands thuiswateren – en gingen zich toeleggen op wat we nu ‘economische oorlogvoering’ noemen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het Vlaamse Algiers

Kort gezegd kon de nieuwe strategie van de Spanjaarden worden samengevat in één plaatsnaam: Duinkerken. Als een speciaal op Nederland toegesneden plaag had deze stad al een veelbelovende wordingsgeschiedenis van een halve eeuw achter de rug. Reeds in 1583 had de hertog van Parma Duinkerken – weinig meer dan een vriendelijk vissersplaatsje – uitgeroepen tot zetel van een Vlaamse admiraliteit. En niet zomaar een admiraliteit: een kaperadmiraliteit. Netten knopen en vis schoonmaken behoorden spoedig tot het pittoreske verleden toen de Duinkerkers door de Spaanse koning werden uitgenodigd voor het heel wat lucratievere bedrijf van de kaapvaart.

Vlootuitbreiding zou weleens ten koste kunnen gaan van het landleger

Een kaper was een militaire ondernemer met een officiële toestemmingsbrief van de vorst op zak. Daarin stond dat hij niet-bevriende schepen mocht plunderen en een flink deel van de buit zelf mocht houden. Het was niet voor het eerst dat een overheid uit geldnood haar toevlucht nam tot deze geprivatiseerde vorm van maritieme oorlogvoering, maar het kwam niet vaak voor dat een plek zo zou uitblinken in deze bedrijfstak als Duinkerken. De kaperadmiraliteit had nauwelijks haar kantoor geopend of de ‘prijzen’ – buitgemaakte schepen – stroomden binnen. Het succes was zo groot dat Duinkerken al voor 1600 ‘het Vlaamse Algiers’ werd genoemd, naar de beruchte kaperkolonie in de Middellandse Zee.

Duinkerken tijdens de Spaans bezetting. Uitgegeven in Amsterdam, 1649.
Duinkerken tijdens de Spaans bezetting. Uitgegeven in Amsterdam, 1649.

Duinkerken was dus al meteen een succes, zonder dat de Spaanse koning er veel voor had hoeven doen. Een wonder was dat niet. Duinkerken bevond zich vlak bij de eindbestemming van de belangrijkste Nederlandse handelsstromen. Alle Nederlandse scheepvaartroutes eindigden zo’n beetje bij de voordeur. Er was de Nederlandse ‘Oostvaart’ ofwel ‘Moedernegotie’: koopvaart van en naar de Oostzee, soms 80 schepen groot, soms 120. Je had de Levantvaart van en naar Smyrna en Venetië, goed voor tientallen schepen per keer. Je had de ‘Bordeauxvloten’ en ‘Rouaanvaarders’: vloten van rond de 50 schepen met kostbare ladingen. Je had de vloten van de Verenigde Oostindische Compagnie, stampvol kostbare kruiden en waardevolle stoffen als zijde en fluweel. En dan was er ook nog de visserij: de Nederlandse haringvloot was ongeveer 600 schepen groot – een enorme inkomstenbron voor Nederland. Met zoveel Nederlandse koopvaart- en vissersschepen in zee hadden de Duinkerkers het voor het uitzoeken.

Geen geld

De befaamde Slag bij Nieuwpoort was niet meer dan de bijvangst van een verder mislukte veldtocht om Duinkerken te verwoesten. Al zo’n tien jaar lang had de Nederlandse vloot geprobeerd het kapersnest af te sluiten met een maritieme blokkade; de veldtocht van prins Maurits in 1600 dwars door Vlaanderen moest er eens en voor altijd mee afrekenen. In de duinen bij Nieuwpoort werden de Spanjaarden nipt verslagen, maar Duinkerken was ongedeerd gebleven.

De havenstad in vijandelijk terrein, verscholen achter zijn barrière van zandbanken, bleek, kortom, uiterst moeilijk uit te schakelen. Ook een blokkade was geen perfecte oplossing, alleen al omdat van november tot en met februari daar de zee te wild voor was. Om de kapers te bestrijden en de handelsstromen te beschermen zouden veel meer schepen nodig zijn. Het enige wat echt hielp was dus een aanzienlijke vlootuitbreiding, en daar wrong de schoen.

Voor een opwaardering van de marine waren de geesten nog niet rijp

Het ging natuurlijk om geld. Geld dat er niet was, omdat de landprovincies nalieten hun quota aan de vloot bij te dragen, en omdat vlootuitbreiding weleens ten koste zou kunnen gaan van het landleger. Voor velen was dat onbespreekbaar, de prins van Oranje voorop. Hij als opperbevelhebber was van hoge adel, en die had nu eenmaal minder met de zee dan met paarden en het naakte staal van een degen. Zeker zo belangrijk was dat de landstrijd de traditionele vorm was waarmee de Nederlanders zich tot dusver goed hadden weten te bedienen. Voor een opwaardering van de marine, met alle budgettaire consequenties voor het landleger, waren de geesten nog niet rijp. Dus slokte de oorlog te land het grootste deel van de Nederlandse schatkist op en bleef de strijd ter zee een sluitpost.

De vloot die de Republiek op papier had staan, 42 schepen, moest op open zee jacht maken op kapers; ze moest de koopvaardij en de visserij met konvooidiensten beveiligen én ze moest het kapersnest blokkeren. Dat laatste hield in dat de Nederlanders hun anker uitgooiden op een strategische plek in het labyrint van sleuven en geulen in de kustwateren voor Duinkerken en probeerden te voorkomen dat kapers konden uitvaren. Hoe slecht de vloot daarin slaagde bleek elk jaar opnieuw, en het werd nog veel erger nadat in 1621 het Twaalfjarig Bestand was afgelopen.

Rampjaren

Dankzij de nieuwe strategie van Olivarez met haar exclusieve oriëntatie op de Noordzee en het Kanaal werd het druk in de haven van Duinkerken. De kapers kregen versterking van Spaanse koningsschepen – door de kroon bekostigde, snelle en goed bewapende vaartuigen – waardoor er nu een vloot lag van tussen de dertig en veertig schepen. De dekken van deze Armada de Flandes werden bevolkt door geldbeluste vechtjassen die passerende schepen uitsluitend bekeken langs de loop van een kanon.

Duinkerker fregatten

Het ‘fregat’ was een uitvinding van de Duinkerkers. Het was speciaal ontworpen om snel te zeilen en hoog op de golven te liggen, zodat het ook geschikt was voor alle ondiepten langs de Vlaamse kust. Om dat te bereiken hadden de Duinkerkers een drietal innovaties op het oude ontwerp van het Spaanse galjoen aangebracht. Allereerst verlaagden ze het zogeheten ‘voorkasteel’ en het ‘achterkasteel’. Hierdoor ving het schip veel minder wind op de romp en werd het lichter. Ook versmalden en verlengden ze de romp. De vaartuigen werden hierdoor sneller en wendbaarder. De derde innovatie was het aanbrengen van roeifaciliteiten: als bij windstilte de Hollandse schepen roerloos op het water lagen, grepen de Duinkerkers de riemen en veranderden ze het schip in een galei. Een Nederlandse koopvaarder of haringbuis was dan reddeloos verloren en de Nederlandse vloot had het nakijken.

Voor de Republiek schakelden zich rampjaren aaneen. Neem 1625: dertien schepen van de Vlaamse Armada wierpen zich bij de Shetlands op de vissersvloot en haar beschermers, en verschalkten zes Staatse konvooiers en 84 haringbuizen. Veertienhonderd vissers belandden in de overvolle gevangenis van Duinkerken, van wie een aanzienlijk deel wegens ziekte en ondervoeding overleed. De effectiviteit van de Vlaamse Armada was verbijsterend. In 1627 veroverden verschillende eskaders 265 vissersschepen en koopvaarders, in 1628 maar liefst 310. De slachtoffers waren niet enkel Hollanders en Zeeuwen; in hun administratie maakten de kapers geen onderscheid naar nationaliteit. Maar onder de slachtoffers overtroffen zij alle andere zeevarende naties, alleen al omdat het aanbod van Nederlandse prooien vele malen groter was dan dat uit Lübeck, Danzig, Hamburg of Scandinavische landen. Bovendien was Duinkerken als Spaanse dependance een wapen dat speciaal tegen de Nederlandse economie was gericht. Het vormde in deze periode het meest rendabele front tegen de Republiek.

Duinkerken was een verraderlijke deelnemer aan de Tachtigjarige Oorlog

Duinkerken was een verraderlijke deelnemer aan de Tachtigjarige Oorlog, een strijdtoneel met een bedrieglijk gebrek aan spectaculaire wapenfeiten en grote gebeurtenissen. Elk jaar boekten de kapers successen en vielen er catastrofale klappen ergens in de koopmansrepubliek. Maassluis is een goed voorbeeld: in de haven daar vormden de zij aan zij liggende haringbuizen één aaneengesloten scheepsdek. Maar in vier jaar tijd sloegen de Duinkerkers, door het veroveren en vernietigen van bij elkaar 162 schepen, daarin een gapend gat.

Het jaar 1635 stond in de Hollandse vissersdorpen te boek als het absolute annus horribilis. Met een vlootje van twintig schepen maakten de Duinkerkers een konvooischip en 65 haringbuizen buit, of joegen die naar de kelder. Een paar dagen later volgden nog eens 24 haringbuizen, zonder dat de Nederlandse vloot iets kon doen. Bij elkaar werden zo’n 800 vissers meegevoerd, om daarna door het thuisfront te worden vrijgekocht. Ruim 10 procent van de Hollandse visserspopulatie zat dat jaar in een Duinkerker gevangenis.

Tromp had moed, kunde en geluk

Toen Tromp zich met een lang gezicht het luitenant-admiraalschap liet opspelden, was Duinkerken dus al synoniem met onheil. Onheil dat met de kleine vloot die hij meekreeg niet effectief bestreden kon worden. Er was bovendien een opdracht die zijn takenpakket nog eens verzwaarde. Die had te maken met de landoorlog. Omdat de landroute waarlangs de Spanjaarden verse soldaten uit Zuid-Europa naar het Nederlandse front transporteerden in 1635 door Franse agressie was afgesneden, had Madrid besloten de landsoldaten in het vervolg over zee te vervoeren. Die soldaten moesten worden afgeleverd in Duinkerken, waardoor de rol van de havenstad in de strijd tegen de Nederlanders nog belangrijker was geworden dan die al was.

Antonio de Oquendo.
Antonio de Oquendo.

De armada’s die ook troepen vervoerden was het al een paar keer gelukt door het Kanaal naar Duinkerken te varen. Ook deze trend moest Tromp keren. Naast patrouilleren, konvooieren en blokkeren moest hij ook nog eens de jaarlijkse armada met de troepentransporten tegenhouden.

Tromp is vooral succesvol geweest in zijn laatste taak. In 1639 wist hij door een combinatie van moed, kunde en geluk de veel grotere armada van dat jaar naar de rede van Duins te drijven, voor de kust van het Engelse Kent. De rede van Duins was een met zandbanken beschermde ankerplaats die als parkeerplek werd gebruikt door kapiteins van allerlei nationaliteit die hun water wilden verversen, voedsel wilden innemen of reparaties moesten uitvoeren. Maar ook door Duinkerker kapers op de vlucht voor Nederlanders, en in september van dat jaar dus ook door de bijna tachtig schepen van de armada onder admiraal Antonio de Oquendo.

Van de trotse armada zouden maar twaalf schepen heelhuids thuis aankomen

Tromp sloot de uitgangen van de rede van Duins af en wachtte tot zich genoeg schepen uit Nederland onder zijn vlag hadden verzameld. Toen viel hij aan, met verpletterend resultaat. Van de trotse armada zouden maar twaalf schepen heelhuids thuis aankomen, onder andere dat van De Oquendo; ruim 7000 Spanjaarden waren gesneuveld.

Na ‘Duins’ was het Olivarez en koning Filips in Madrid duidelijk dat hun plannen te ambitieus waren geweest. Zelfs met een numeriek overwicht had de Spaanse vloot zich niet staande gehouden. Daarom veranderden hun troepentransporten van gedaante: ze werden minder opzichtig en overmoedig, ze werden stiekem en kleinschalig, maar bleven doorgang vinden. Spanje had geen keus, want het personeelsprobleem van het Vlaamse leger was nijpend. ‘Duins’ had supermacht Spanje naast grote materiële schade ook een enorme buts in haar reputatie bezorgd.

Langdurige blokkade

Alle tekenen van het aanstaande verval van Spanje waren al zichtbaar, maar het kapersnest Duinkerken was bij lange na niet dood. Het waren met name de snelle Duinkerker schepen die aan Tromps vloot hadden kunnen ontkomen, en het jaar daarop lagen ze alweer paraat om hun tanden in de Nederlandse koopvaart te zetten. De Republiek kwam de kapers bovendien onbedoeld te hulp. Nadat Tromp in Den Haag een gouden ereketting omgehangen had gekregen en was toegezongen in talloze pamfletten en gelegenheidsrijmpjes, bleek opnieuw dat de beheerders van de krijgskas de voorkeur gaven aan het landleger, en dat er zelfs onvoldoende overbleef om voor het jaar 1640 een blokkadevloot uit te rusten. Ongehinderd zeilden de roofschepen uit. Schade: 135 vissers en koopvaarders, meer dan de helft Nederlands.

Maar in de jaren veertig kwam er voor de Republiek aan de ellende een einde. De Fransen openden onder leiding van de prins van Condé de aanval op Duinkerken en de Nederlandse vloot blokkeerde de haven, zodat de stad volkomen van de buitenwereld was afgesneden. Tromp was aanwezig met twee van zijn drie zoons en deed vooral als landofficier dienst door toezicht te houden op de aanleg van loopgraven. Spaanse acties om Duinkerken te ontzetten haalden niets uit, en binnen twee jaar werd het kapersnest langzaam gesmoord. In oktober 1646 gaf de stad zich over. Tromp moet een zucht van verlichting hebben geslaakt.

Bijna de hele Tachtigjarige Oorlog – 73 jaar lang – had Duinkerken meegedaan. Twee jaar na zijn val werd de Vrede van Münster getekend. Na 1648 krabbelde de Nederlandse handel grotendeels op, al kwam de Levanthandel nooit meer op het oude peil. Het kind van de rekening was de visserij. Die had klappen gekregen waarvan ze niet meer herstelde.