Home Dossiers De VOC De oorlog van de VOC en WIC

De oorlog van de VOC en WIC

  • Gepubliceerd op: 25 juni 2015
  • Laatste update 27 mrt 2024
  • Auteur:
    Gerrit Knaap
  • 10 minuten leestijd
De oorlog van de VOC en WIC
Cover van
Dossier De VOC Bekijk dossier

De VOC en WIC gelden als typische voorbeelden van Hollands koopmanschap. Toch dankten ze hun succes niet alleen aan hun slimme handelstactiek, maar ook aan hun agressieve militaire optreden.

De indruk bestaat vaak dat de grote compagnieën – de VOC en de WIC – zich in de zeventiende en achttiende eeuw vooral op de handel richtten. In werkelijkheid waren ze minstens evenzeer bezig met oorlog voeren. Met de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en de West-Indische Compagnie hadden de Staten-Generaal een dubbele doelstelling: ze wilden overzeese producten voor de handel in Europa verwerven en tegelijk de Iberische ‘erfvijand’ dwarszitten. Die Iberische erfvijand bestond niet alleen uit Spanje, maar ook uit Portugal, dat sinds 1580 in een personele unie met Spanje verbonden was. Deze twee landen waren de enige mogendheden met een imperium buiten Europa en ze beheersten de aanvoer van producten uit Amerika, Azië en Afrika.

De staatslieden van de Staten-Generaal wilden militair geweld tegen de Iberische imperia gebruiken om de economische basis van de vijanden te treffen, maar de jonge Republiek kon de oorlogvoering zo ver van huis niet zelf betalen. Het kwam goed uit dat kooplieden uit Holland en Zeeland bereid waren kapitaal te investeren in de overzeese scheepvaart en handel. Op dat punt vonden de kooplieden en de staatslieden elkaar.

Dat verbond ontstond geleidelijk aan het eind van de zestiende eeuw. Handelaren van de Republiek vonden in die jaren voor het eerst een zeeweg naar Azië, waar ze meteen in aanvaring kwamen met zowel Portugezen als Aziaten. Om de Nederlandse positie minder kwetsbaar te maken, waren gefortificeerde steunpunten noodzakelijk. De particuliere handelscompagnieën waren echter niet in staat om die te bouwen, laat staan te veroveren. De staat moest dus wel ingrijpen om het expansieproces gaande te houden.

In 1602 richtten de Staten-Generaal de VOC op, waarin alle op Azië gerichte handelscompagnieën werden opgenomen. De oprichting van een WIC werd in 1607 uitgesteld. Inmiddels waren er vredesbesprekingen met de Spanjaarden op gang gekomen, die de politici in de Republiek niet in gevaar wilden brengen door tegen de zin van Spanje een West-Indische Compagnie op te richten. De besprekingen leidden echter niet tot vrede, maar in 1609 slechts tot een wapenstilstand, het Twaalfjarig Bestand.

Op de Banda-eilanden richtte de Compagnie in 1621 een waar bloedbad aan

Toen het Bestand afliep, in 1621, werd alsnog de WIC opgericht, met de bedoeling de Iberiërs afbreuk te doen. Om de inspanningen te financieren kreeg zowel de VOC als de WIC het alleenrecht op de scheepvaart en de handel van de Republiek in de buiten-Europese wereld. Beide mochten daar ‘statelijk’ optreden, dat wil zeggen dat ze internationale verdragen mochten sluiten en militaire acties mochten uitvoeren. Ook kwamen er gefortificeerde steunpunten langs de routes waar de schepen konden ravitailleren en waar het personeel en de handelswaar veilig waren.

Het eerste steunpunt in Azië was Ambon, dat in 1605 op de Portugezen veroverd werd. Daarmee kreeg de VOC ook al direct gezag over niet-Europeanen. De VOC kreeg echter pas momentum met de benoeming in 1609 van een gouverneur-generaal, als spil van de activiteiten in Azië, en de vestiging van een centrale hoofdplaats, Batavia, in 1619. Daarmee werd het fundament gelegd voor een maritiem koloniaal imperium.

De VOC vocht niet alleen met Iberiërs, maar ook met Aziaten. De Compagnie veroverde Batavia en de Banda-eilanden juist op inheemse machthebbers. Op de Banda-eilanden richtten de soldaten van de Compagnie in 1621 een waar bloedbad aan. Het imperium in de Oost kwam echter pas tussen 1635 en 1685 tot volle wasdom.

Tegen de Portugezen, die zich overigens in 1640 uit de Spaanse greep hadden losgemaakt, vocht de VOC door tot 1663. Dit leverde de VOC onder meer Malakka, Ceylon (Sri Lanka) en Malabar (Kerala) op. Ten koste van Aziatische machthebbers veroverde de VOC daarnaast een sterke positie op Ambon, de Molukken, Palembang (Sumatra) en tijdelijk op Formosa (Taiwan). Na 1663 volgden nog een grootschalige interventie in Makassar (Zuid-Celebes) en oorlogen tegen de Javaanse vorstendommen Mataram en Bantam. Omstreeks 1685 bestond het imperium van de VOC uit een lappendeken van ver uit elkaar gelegen gewesten, van Kaap de Goede Hoop tot diep in het oosten van Indonesië.

Het succes van de VOC op handelsgebied was daardoor in feite een kwestie van militaire kosten die men voor commerciële baten uit liet gaan. De grote winsten waren vooral het gevolg van oorlog en onderwerping, waardoor de VOC exportmonopolies veroverde op foelie en nootmuskaat (Banda), kaneel (Ceylon), kruidnagels (Ambon en de Molukken) en peper (Palembang, Malabar en Bantam). De producenten ter plaatse werden gedwongen hun product af te staan tegen vaste, relatief lage prijzen aan de VOC, die zodoende mooie brutowinsten kon maken op markten elders.

Overzee verschilden de activiteiten van de VOC dus fundamenteel van die in de Republiek. In de Republiek werd het beeld bepaald door de verkoop van Aziatische waren en de uitrusting van schepen naar Azië. Overzee leek de VOC meer op een koloniale staat: soldaten en gemilitariseerde zeelieden vormden permanent de meerderheid onder het personeel en de kooplieden hielden zich meer met het bestuur bezig dan met de koophandel.

De militaire kosten gingen voor de commerciële baten uit

De WIC kreeg in 1621 het alleenrecht op de vaart en de handel van de Republiek op de Nieuwe Wereld en tropisch Afrika. Aanvankelijke doelstellingen waren de verovering van Portugees-Brazilië en van Spaanse posities in het Caribisch gebied. Om de grootschalige suikerproductie in Brazilië aan de gang te houden, moesten in Afrika Portugese slavenstations worden ingenomen.

Ook bij de WIC duurde het enige tijd voor er succes te melden viel. In 1628 slaagde Piet Hein erin een Spaanse zilvervloot te kapen, waardoor er voldoende financiële middelen waren voor een militair offensief. De WIC veroverde Recife in Noordoost-Brazilië, Curaçao, Elmina op de Goudkust (Ghana) en Luanda in Angola. Vanaf 1644 gingen de Portugezen echter vol in het tegenoffensief, waardoor Luanda en Noordoost-Brazilië weer verloren gingen.

In 1654 was de WIC terug bij af en bijna niet meer in staat op eigen benen te staan. De expedities die toen nog plaatsvonden in het Atlantisch gebied, werden gefinancierd door de Republiek. In 1667 werd zodoende nog Suriname veroverd. Daarna breidde het Nederlandse bezit in de Atlantische wereld zich niet meer uit. In 1674 liquideerden de Staten-Generaal de met schulden overladen WIC.

De restanten van het ver uit elkaar gelegen koloniale bezit in het Atlantische gebied werden ondergebracht in de zogenoemde Tweede WIC. Die hield tot in de achttiende eeuw een monopolie op de handel, met name in slaven en goud, op de kust van West-Afrika. Elders verleende ze vergunningen voor handel, scheepvaart en exploitatie van gebied, bijvoorbeeld in Suriname, waar de Sociëteit van Suriname een op slavenarbeid gebaseerde plantagekolonie tot ontwikkeling bracht.

Het expansieproces van de VOC en de WIC kende nogal wat verschillen. In het Atlantisch gebied was de WIC minder succesvol dan de VOC rond de Indische Oceaan. Dat kwam door de afstand: omdat het Atlantisch gebied dichter bij Europa lag, waren de Europese machtsverhoudingen er sneller zichtbaar dan in Zuid- en Zuidoost-Azië. De ontwikkelingen in Azië werden minder beïnvloed door die in Europa. Portugal gaf, toen het moest kiezen, prioriteit aan de verdediging van zijn koloniën in het Atlantisch gebied, met name in Brazilië. Daardoor konden de WIC en de Republiek hun eerste successen in de veroveringsoorlog hier niet consolideren.

De Eerste WIC was, meer nog dan de VOC, gebrand op het bezit van een overzees rijk, maar boerde na het verlies van Brazilië in 1654 snel achteruit. Bij de Tweede WIC ontbrak de drang naar een imperium; het ging haar slechts om consolidatie.

Het VOC-imperium daarentegen bleef zelfs na de vrede met Portugal doorgroeien, wat mogelijk was door een voortdurende aanvoer van schepen, manschappen en materieel. De middelen ervoor kwamen uit de winst op de verkoop van Aziatische producten. Beheersing van de zee, een goede maritieme logistiek en bezetting van economisch interessante gebieden waren de sleutel tot het succes van de VOC. In Zuidoost-Azië en delen van Zuid-Azië was de VOC hegemoniaal.

Ook het militair optreden van VOC en WIC verliep anders. De VOC was in maritiem opzicht sterker dan de Europese en Aziatische concurrenten. Voor de Eerste WIC gold dit minder en voor de Tweede WIC zelfs in het geheel niet. De VOC en de Eerste WIC landden op vreemde kusten en voerden daar belegeringen uit. De VOC was in de regel de belegeraar ofwel de aanvaller; de Eerste WIC eindigde meestal als de belegerde.

In 1628 veroverde Piet Hein een Spaanse zilvervloot, waardoor er geld was voor een militair offensief

Beide compagnieën hielden hun troepen aanvankelijk dicht bij zee, in de nabijheid van het scheepsgeschut of onder dekking van de fortificaties aan riviermondingen. Pas later gingen de Nederlanders schoorvoetend dieper het land in. Maar landinwaarts nam het ‘technologisch voordeel’ van Europese militairen snel af. Een tegenstander kon daar in de regel meer manschappen mobiliseren of zijn heil zoeken bij guerrillatactieken, zoals Javanen deden. Verder was het terrein vaak van dien aard dat het meevoeren van geschut en voorraden lastig was. Dan was het belangrijk over bondgenoten en/of inheemse hulptroepen te beschikken om ‘massa’ in het gevecht te hebben.

In Azië was sprake van een centralistische organisatie, maar die ontbrak in het Atlantisch gebied. De VOC kende een gouverneur-generaal en een hoofdplaats, Batavia, die tevens het centrum van de vloot en het leger was. De centralisatie was echter onvolkomen doordat de gewesten van de VOC ver uiteenlagen. De Nederlanders breidden hun macht in Azië na 1685 toch nog uit, terwijl ze zich daar in Zuid-Amerika en Afrika niet meer aan waagden.

In de zeventiende eeuw namen de strijdkrachten van de VOC toe van 4500 Europese militairen en zeelieden in 1625 tot 9000 à 10.000 eind jaren 1680, in Azië gerekruteerde huurlingen niet meegerekend. De troepensterkte van de WIC was het grootst tussen 1630 en 1654: jaarlijks gemiddeld 6500 tot 8000 Europese militairen. In deze jaren waren de Europese strijdkrachten van VOC en WIC dus ongeveer even groot. Daarna zou de krijgsmacht van de VOC die van de WIC echter in de schaduw stellen.

De Eerste WIC had tijdens haar hoogtijdagen in de jaren 1630 en 1640 nog meer schepen uitgezonden dan de VOC. De VOC bouwde op termijn echter een grote overzeese vloot op en overvleugelde daardoor de scheepsmacht van de WIC. Vanaf circa 1640 leunde de WIC in tijden van crises zwaar op vlootsteun uit de Republiek. De VOC kon wat dit betreft veel beter en veel langer de eigen broek ophouden.

Wie bij de bestudering van deze twee boegbeelden van de Gouden Eeuw ook hun militaire optreden betrekt, komt onvermijdelijk tot een correctie op het gangbare, louter economische beeld van deze vroege ‘multinationals’. De VOC en de WIC waren geen apolitieke handelsinitiatieven van deugdzame ondernemers. Ze vloeiden voort uit het politieke spel tijdens het ontstaan van de Republiek, in de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje. Ze waren instrumenten van (economische) oorlogvoering, die overzee in hoge mate autonoom mochten opereren. Hun succes is niet alleen het gevolg van hun bijzondere vaardigheden op handelsgebied, maar ook van de militair-maritieme capaciteiten van het Nederland van die dagen.

Meer weten
Over de VOC en – in mindere mate – de WIC is veel geschreven. Een recent pleidooi om de VOC niet louter als handelsorganisatie te zien is Gerrit Knaap, De ‘core business’ van de VOC; Markt, macht en mentaliteit vanuit overzees perspectief (2014).

Recente bijdragen aan de militaire geschiedenis van de VOC en de WIC zijn te vinden in Gerrit Knaap en Ger Teitler (red.), De Verenigde Oost-Indische Compagnie tussen oorlog en diplomatie (2002) en in Victor Enthoven, Henk den Heijer en Han Jordaan (red.), Geweld in de West. Een militaire geschiedenis van de Nederlandse Atlantische wereld, 1600–1800 (2013).

Een algemeen overzicht van de VOC op internet is voorhanden bij het Huygens ING: www.voc-kenniscentrum.nl.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.