Home Dossiers Europese Unie Links was eurosceptischer dan rechts bij de eerste verkiezingen

Links was eurosceptischer dan rechts bij de eerste verkiezingen

  • Gepubliceerd op: 29 mei 2024
  • Laatste update 09 jun 2024
  • Auteur:
    Ivo van de Wijdeven
  • 15 minuten leestijd
Verkiezingsborden in Den Haag. Nationaal Archief. Fotocollectie Anefo. Foto: Koen Suyk
Verkiezingsborden in Den Haag. Nationaal Archief. Fotocollectie Anefo. Foto: Koen Suyk
Dossier Europese Unie Bekijk dossier

Toen Nederlanders in 1979 voor het eerst naar de stembus mochten voor het Europees Parlement, stond links een stuk voorzichtiger tegenover Europese samenwerking dan rechts. Linkse politici waarschuwden voor het gevaar van een Europese ‘superstaat’ en de PSP bepleitte zelfs al een Nexit.

Het zijn slechts een paar opvallende standpunten in de Nederlandse verkiezingsprogramma’s uit 1979. Maar voor we daar dieper in duiken, is het belangrijk om ons voor de geest te halen hoe de Europese samenwerking er 45 jaar geleden uitzag.

De Europese Unie zonder grenzen was nog toekomstmuziek, maar het fundament was wel gelegd. In de jaren vijftig waren achter elkaar de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM) en de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht. Sinds 1967 ressorteerden die onder de verzamelnaam Europese Gemeenschappen onder één Commissie – het dagelijks bestuur – en één Raad van ministers, bestaande uit nationale vakministers per onderwerp.

Meer lezen over Europa? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Bij de oprichting van de EEG werd ook een Europees Parlement in het leven geroepen. De zetels werden aanvankelijk ingenomen door vertegenwoordigers uit nationale parlementen, maar in 1979 vonden de eerste rechtstreekse verkiezingen plaats. Het was een poging om het democratisch gehalte te verhogen en ‘Brussel’ dichter bij de burger te brengen. Het Europees Parlement kreeg evenwel pas vanaf de jaren negentig steeds meer parlementaire bevoegdheden.

Informele samenwerking

Formeel was Europese samenwerking in 1979 vooral economische samenwerking. Organen zoals het Hof van Justitie en de Europese Investeringsbank hadden daar ook hun bestaan aan te danken. Het was de EEG die in 1975 de overeenkomst van Lomé sloot met voormalige Europese koloniën in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan. Dat was hoofdzakelijk een handelsakkoord.

Vooruitlopend op verdere Europese samenwerking probeerden de lidstaten informeel ook al op andere terreinen zaken af te stemmen op Europees niveau. Sinds 1970 kwamen de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten regelmatig bij elkaar onder de noemer Europese Politieke Samenwerking om het buitenlands beleid te coördineren.

Door gezamenlijk op te trekken hoopte men internationaal meer armslag te krijgen. Dat leverde gemengde resultaten op, maar Europa sprak wel met één mond in de onderhandelingen met de Sovjet-Unie en zijn bondgenoten bij de totstandkoming van de Helsinki-akkoorden over veiligheid, samenwerking en mensenrechten in Europa.

Een bioscoopfilm moest kiezers overtuigen om te gaan stemmen

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Op defensiegebied was er op papier de West-Europese Unie (WEU), maar dat was een overblijfsel van de in de jaren vijftig gesneefde Europese Defensie Gemeenschap en in de praktijk vooral een schone slaapster. Europese militaire samenwerking gebeurde binnen de NAVO. Toen Europa in de jaren zeventig met een ‘linkse’ terroristische golf te maken kreeg, met aanslagen en vliegtuigkapingen van onder meer de Duitse Rote Armee Fraktion en de Palestijnse PLO, overlegden hoge ambtenaren van ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie informeel ook over de aanpak van dit grensoverschrijdende probleem.

Lange lijst problemen

Internationaal terrorisme was slechts één van een lange lijst van problemen waar de negen lidstaten van de Europese Gemeenschappen allemaal mee te kampen hadden. Zo zuchtte West-Europa eind jaren zeventig onder een zware economische recessie. De werkloosheid en de inflatie waren torenhoog. De economische malaise werd aangejaagd door sterk stijgende energieprijzen als gevolg van onrust in het Midden-Oosten.

De daaruit voortvloeiende oliecrisis maakte duidelijk dat Europa afhankelijk was van andere landen voor energiebronnen en grondstoffen. Kernenergie was op zijn zachtst gezegd impopulair door een reeks incidenten bij kerncentrales, zoals bij het Amerikaanse kerncentralepark Three Mile Island. De wetenschappelijke voorspellingen van de Club van Rome dat er ‘grenzen aan de groei’ waren, leken bewaarheid te worden. Het naoorlogse Wirtschaftswunder bleek uitgewerkt en had bovendien grote impact op het milieu. Het was de tijd van zure regen, gifbelten en rivieren als open riolen.

Affiches voor de Europese verkiezingen. Bron: Nationaal archief/Koen Suyk.
Affiches voor de Europese verkiezingen. Bron: Nationaal archief/Koen Suyk.

Europese landbouwsubsidies hadden geleid tot overproductie en uitwassen als de ‘melkplas’ en ‘boterberg’. Tegelijkertijd zagen Europese kiezers op hun nieuwe kleurentelevisies de hongersnood in de Derde Wereld. En ze konden zien dat de spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie na een periode van detente weer toenamen. In een nieuwe ronde in de wapenwedloop zou een NAVO-dubbelbesluit kernraketten naar Europa brengen, terwijl iedereen wist dat het continent een atoomoorlog niet zou overleven.

Europa als ‘hulpdienst’

Al met al waren het sombere tijden waarin 181 miljoen Europese kiezers voor het eerst naar de stembus mochten om te bepalen wie er mochten plaatsnemen op de 410 zetels in het Europees Parlement. Voor Nederland stonden 25 van die zetels op het spel. Vanwege de zondagsrust mochten de Nederlanders op donderdag 7 juni 1979 gaan stemmen.

‘Kom op voor Europa’, luidde de slogan. Advertenties, televisiespotjes, affiches en een bioscoopfilm moesten de kiezer aansporen om ook daadwerkelijk de gang naar het stemlokaal te maken. Want net als nu was de kennis over ‘Brussel’ onder het brede publiek niet groot. De meeste verkiezingsprogramma’s en manifesten begonnen dan ook met een uitleg van de Europese samenwerking – met de nodige partijpolitieke accenten – om vervolgens aan te kunnen geven waar Europa naartoe moest.

Net als nu was de kennis over ‘Brussel’ onder het brede publiek niet groot

De ideeën over de toekomst van de Europese samenwerking waren totaal verschillend. Het CDA beriep zich op de christen-democratische wortels van het Europese project en sprak zich onomwonden – zij het in wollige taal – uit voor een federale Europese Unie. Volgens het CDA bestond er ‘thans en in de toekomst geen aanvaardbaar alternatief’ voor een op christen-democratische leest geschoeide bondsstaat. Ook de VVD erkende ‘dat de nationale staat in bepaalde gevallen te klein is geworden om de grote politieke, economische, sociale en milieuproblemen tot een oplossing te kunnen brengen.’

Vooral aan de linkerkant van het politieke spectrum – bij PvdA, PPR en PSP – vreesde men juist voor een Europese ‘superstaat’, al wilden ook de liberalen van de VVD niet worden ‘geregeerd door een oppermachtige en gecentraliseerde bureaucratie’. De mannenbroeders van het GPV spraken zich echter het duidelijkst uit ‘voor een Europa van samenwerkende nationale staten’, waarin de Europese Gemeenschappen fungeerden als ‘hulpdienst’. Meer politiesamenwerking was bijvoorbeeld prima, ook om verfoeilijke praktijken als abortus en prostitutie aan te pakken.

GPV-poster voor de Europese verkiezingen in 1979.
GPV-poster voor de Europese verkiezingen in 1979.

Voor de SGP was dat zelfs nog een stap te ver, want handel mocht in de ogen van die partij niet worden gebruikt om macht en invloed uit te breiden ‘gelijk koning Tyrus in Ezechiël 27’. Ook de CPN wees elke vorm van ‘supranationale machtsvorming’ af en was voor ‘strikte handhaving van de bevoegdheden van het Nederlandse parlement’.

De PSP was ook die mening toegedaan en bepleitte zelfs een ‘Nexit’. Volgens de ‘radicaal-socialistische’ partij waren de Europese Gemeenschappen ‘alleen voor enkele economische machthebbers positief’ en waren ze ‘een sta-in-de-weg voor het bereiken van een rechtvaardige en vreedzame wereldorde’. De PSP deed alleen een gooi naar een zetel in het Europees Parlement ‘om te laten zien dat het allemaal heel weinig met democratie te maken heeft wat daar gebeurt’. De partij zag meer in ‘extraparlementair’ actievoeren in Europees verband.

De PSP bepleitte al een ‘Nexit’

De voorstanders van Europese samenwerking vonden ook unaniem dat alles ‘democratischer’ en ‘dichter bij de burger’ moest. Van links tot rechts wilde men meer controlerende bevoegdheden voor het Europees Parlement en als een soort Volt avant la lettre pleitte de VVD zelfs voor een Europees kiesstelsel. Het vetorecht in de Raad moest plaatsmaken voor meerderheidsbesluitvorming om Europa slagvaardiger te maken.

Net als het CDA waren VVD en D66 van mening dat de Europese integratie door moest gaan. Ze waren voorstander van de Economische en Monetaire Unie – de lange aanloop naar de euro – en een Europa zonder grenzen met vrij verkeer van personen, goederen en diensten. Aan de linkerkant van het politieke spectrum liep men minder hard van stapel: het democratisch gehalte moest omhoog voordat er over verdere integratie kon worden gepraat.

Economie en milieuvervuiling

De kracht van Europese samenwerking lag volgens alle partijen vooral op economisch terrein. De VVD – en opmerkelijk genoeg ook de PSP – merkte op dat de Europese Gemeenschappen het grootste handelsblok ter wereld was, ‘zodat van haar daden of van haar gebrek daaraan, aanzienlijke invloed ten goede of ten kwade kan uitgaan’. In de verkiezingsprogramma’s is te lezen dat partijen de Europese samenwerking zagen als belangrijk middel om werkgelegenheid te creëren en inflatie tegen te gaan. De bestrijding van (jeugd)werkloosheid speelde in alle programma’s de hoofdrol.

Voor het CDA was ‘harmonisatie’ het toverwoord. ‘Brussel’ moest als ‘besliscentrum’ optreden en middels industriebeleid de Europese concurrentiepositie verbeteren, ook als dit ‘herstructurering’ (lees: sluiting) van ondernemingen en sectoren betekende. D66 achtte ‘een transitie van arbeidsintensieve industrie naar kapitaal- en kennisintensieve industrie’ noodzakelijk, gekoppeld aan Europese coördinatie van arbeidsmarktbeleid. De PvdA benadrukte dat laatste en kwam met een wensenlijstje van een 35-urige werkweek, langere vakanties en meer scholing voor werknemers.

De NOS organiseert een Europaquiz
De NOS organiseert een Europaquiz in aanloop naar de verkiezingen. Bron: Nationaal Archief/Koen Suyk.

De VVD vatte dit alles samen als een ‘stabiele sociale markteconomie’. Economische groei moest worden bevorderd, maar daarbij moesten schaarse hulpbronnen en het milieu wel in acht worden genomen. En ‘de bescherming van het milieu is belangrijker dan de winstfactor. De vervuiler moet betalen.’ ‘De ‘vroempartij’ lag nog ver in de toekomst: de PPR was het als ‘het nieuwe groene front’ roerend eens met de VVD.

Sowieso vonden de meeste partijen dat milieuvervuiling vanwege het grensoverschrijdende karakter bij uitstek een Europees beleidsterrein was. Met uitzondering van de kleine christelijke partijen bepleitte iedereen strenge Europese milieunormen en onderzoek naar duurzame energiebronnen. De PPR ging nog een stapje verder en eiste een Europees plan voor de afbouw van fossiele brandstoffen. Wie het verkiezingsprogramma van de partij leest, ontwaart overduidelijk de contouren van de huidige Europese Green Deal en het streven om de EU tegen 2050 klimaatneutraal te maken.

Op energiegebied lijkt er de afgelopen 45 jaar weinig veranderd

Andere partijen zagen wat we nu bestempelen als de energietransitie meer in het licht van de oliecrises: Europa moest minder afhankelijk worden van andere landen voor zijn energievoorziening. Alleen CDA en VVD zagen kernenergie als noodzakelijke tussenstap, andere partijen waren daar net als een vocaal deel van de Nederlandse samenleving mordicus tegen. D66 zag meer in ‘betere kolentechnologie’ als tussenstap; de CPN en ook het CDA bepleitten subsidies op steenkool. Verder moesten Europeanen sowieso zuiniger omspringen met energie. Al met al lijkt er op energiegebied de afgelopen 45 jaar weinig veranderd.

Dat geldt ook op een ander vlak. Voor alle partijen was het tegengaan van kartelvorming en het inperken van de macht van multinationals belangrijk. Brussel moest het midden- en kleinbedrijf én de consumenten beschermen. Vandaag de dag is er een vergelijkbare argwaan tegen grote techbedrijven. Wie de bedrijfsnamen Unilever en Shell vervangt door Google en Apple leest vertrouwde teksten, ook al zul je in de huidige verkiezingsprogramma’s niet meer de PvdA-wens aantreffen voor ‘nationalisatie van basisindustrieën’ of het aan banden leggen van reclame voor ‘sterke drank, snoep, sigaretten en automobielen’.

Partijen waren verdeeld over landbouw

Het landbouwbeleid was ook in 1979 een heet hangijzer. GPV en SGP preekten daarbij voor eigen parochie. Europa moest zich het liefst zo min mogelijk met Nederland bemoeien, maar wel een vrije zee voor de visserij garanderen en  handelsbelemmeringen voor land- en tuinbouwexport wegnemen. Het CDA wilde het staande landbouwbeleid zelfs uitbreiden met visserijsubsidies.

PvdA, VVD, D66 en PPR waren weliswaar voorstander van een ‘betrouwbare voedselvoorziening tegen redelijke consumentenprijzen’, maar wilden het landbouwbeleid op de schop nemen en de overschotten tegengaan. De beweegredenen verschilden. De VVD zag vooral ‘onnodige lasten voor de Europese belastingbetaler’, maar de anderen wilden – in de woorden van de PPR – ‘de invloed van de industrie en banken op de land- en tuinbouw terugdringen’ en kleine boeren een eerlijk inkomen gunnen.

Het landbouwbeleid was ook in 1979 een heet hangijzer

Verdere schaalvergroting was uit den boze. Ook klonken inmiddels bekende geluiden over het tegengaan van de uitwassen van de intensieve veehouderij, het invoeren van quota’s om de visstand te beschermen en het beperken van de stikstofuitstoot om het milieu te besparen.

Militaire versterking versus ontwapening

Ook over de rol van Europa op het wereldtoneel verschilden de meningen. Volgens CDA, PvdA, VVD en D66 was de Europese Politieke Samenwerking cruciaal ‘om door de supermachten serieus te worden genomen’. Europa moest volgens het CDA ‘spreken met één enkele stem’. De VVD voorspelde wat nu strategische autonomie wordt genoemd: ‘Als een deel van Europa, dat een lange tijd slechts object van wereldpolitiek was, moet het weer een actieve rol spelen. (…) De Europese integratie, die ook op industrieel, wetenschappelijk en politiek gebied steeds meer voortschrijdt, leidt tot nieuwe bondgenootschappelijke verhoudingen en een grotere gelijkgerechtigheid binnen het Atlantisch Bondgenootschap.’ Of in de woorden van de PvdA: ‘Met de VS wordt op voet van gelijkwaardigheid samengewerkt op terreinen van wederzijds belang’.

CDA maakt programma voor Europese verkiezingen bekend.
Het CDA maakt zijn programma voor de Europese verkiezingen bekend. Bron: Nationaal Archief/Koen Suyk.

Daarop voortbordurend wilden CDA, VVD en D66 vooral inzetten op het militair versterken van de Europese component in de NAVO om ‘conventioneel evenwicht in Europa te waarborgen’ en zo ‘de drempel voor de inzet van kernwapens te verhogen’. D66 was daarbij voorstander van een Europese defensie-industrie en ‘verregaande samenwerking van Europese NAVO-lidstaten’ om kosten te besparen.

PvdA, PPR en natuurlijk PSP benadrukten juist het belang van ontspanning en ontwapening. Ze droomden over opheffing van de NAVO en het Warschaupact ten faveure van een nieuw ‘collectief veiligheidssysteem’ dat voortborduurde op de Helsinki-akkoorden. In tegenstelling tot expliciet voorstander CDA waren de linkse partijen fel gekant tegen meer kernwapens in Europa.

Aandacht voor de Derde Wereld

Daarnaast vond men ter linkerzijde dat Europa meer solidariteit met de Derde Wereld moest tonen. Er werd verschillend gedacht over de overeenkomst van Lomé. PSP en CPN spraken fel van ‘neokolonialisme’ en de bedoeling om voordelig grondstoffen te betrekken uit geassocieerde landen en daar een afzetmarkt te realiseren voor consumentengoederen. Maar ook de PvdA en PPR bepleitten rechtvaardige verhoudingen met de Derde Wereld. Protectionisme en dumping moesten worden bestreden, terwijl het CDA de ‘stabiliteit’ van de overeenkomst van Lomé juist prees.

 Verkiezingsborden in Den Haag voor de Europese verkiezingen. Bron: Nationaal Archief/Koen Suyk.
Verkiezingsborden in Den Haag. Bron: Nationaal Archief/Koen Suyk.

Los daarvan hadden alle programma’s aandacht voor de Derde Wereld. Veelal kwam de norm van 0,7% bbp ontwikkelingssamenwerking terug. Ook binnen de grenzen van de Europese Gemeenschap was er volgens de meeste partijen nog veel werk te verzetten – en Europees geld te besteden – om achterop geraakte regio’s op te stuwen in de vaart der volkeren. De kandidaat-lidstaten Griekenland, Portugal en Spanje bijvoorbeeld. Die waren van harte welkom in de Europese Gemeenschappen omdat ze ‘uit cultureel en historisch oogpunt’ bij Europa hoorden, mits ze vasthielden aan hun democratische koers.

Europa voor eigen stokpaardjes

Alles overziend geldt de Franse uitdrukking plus ça change, plus c’est la même chose: hoe meer dingen veranderen, hoe meer ze hetzelfde blijven. De overeenkomsten tussen 1979 en 2024 zijn groot. De lijst van problemen waar Europa nu voor staat, vertoont grote gelijkenis met die van 45 jaar geleden: Russische dreiging, energieafhankelijkheid, klimaatverandering, landbouw en armoede in het mondiale zuiden.

En dan hebben we het nog niet eens over de talloze ‘kleinere’ dingen, zoals de door D66 al in 1979 in het verkiezingsprogramma gesignaleerde gebrekkige samenhang van het Europese spoorwegnet en oplossingen voor het wegnemen van technische barrières en het afstemmen van dienstregelingen. De conclusie moet helaas zijn dat er al 45 jaar lang geen oplossingen zijn gevonden voor de grote structurele problemen waar Europa mee kampt. Politici hebben vooral het laaghangend fruit geplukt en de visies uit de verkiezingsprogramma’s van 1979 zijn vaak nog steeds vergezichten.

Het D66 van 1979 zou best tevreden zijn over de huidige EU

Verder valt op dat politieke partijen Europese samenwerking net als nu gebruikten als canvas voor ‘nationaal’ wensdenken en het berijden van eigen stokpaardjes. En dat ze daarbij – zoals nu de BBB en NSC – al dan niet uit onwetendheid vaak voorbij gingen aan de daadwerkelijke competenties en mogelijkheden die ‘Brussel’ had. De angst voor de ‘superstaat’ is wel veranderd: die is van links naar rechts verschoven. En het pleidooi voor een ‘Europa van de naties’ was in 1979 nog iets voor splinterpartijen als GPV en SGP, maar vindt tegenwoordig veel breder weerklank.

Dus, welk verkiezingsprogramma ligt 45 jaar later het dichtst bij de realiteit? Vandaag de dag weerspiegelt de Europese Unie het meest het toenmalige VVD-programma, ook al is die partij over een heleboel dingen tegenwoordig een totaal andere mening toegedaan. Ook het D66 van 1979 zou best tevreden zijn over de huidige EU. En de verkiezingsuitslag? Het werd een nek-aan-nekrace tussen het CDA en de PvdA, waarbij de christen-democraten er met tien zetels net eentje meer kregen dan de sociaal-democraten. VVD en D66 moesten met respectievelijk vier en twee zetels genoegen nemen. Ook al zijn de problemen waar Europa 45 jaar geleden voor stond heel vergelijkbaar, dit jaar zal de uitslag er ongetwijfeld heel anders uitzien.