Joan Derk van der Capellen keerde zich tegen stadhouder Willem V en zijn kliek. Hij probeerde het Nederlandse volk tegen hen op te zetten – en met succes. Luc Panhuysen ging op zoek naar de motieven van deze vroege populist. ‘Ik wil weten wat zijn hartklop is.’
Op een van de laatste pagina’s van zijn nieuwe boek De Burgerbaron haalt Luc Panhuysen uit naar zijn hoofdpersoon. Types zoals Joan Derk van der Capellen, zo schrijft hij, ‘kunnen pietluttig zijn, mateloos ijdel, wijdlopig en eindeloos betweterig, ze kunnen irriteren door hun gedram en ongeneeslijke dwarsliggerij’. En toch, vervolgt hij, ‘zijn ze een zegen’. Niet in de laatste plaats voor geschiedschrijvers. Al staat deze laatste zin er niet bij.
Meer interviews lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Baron Van der Capellen (1741-1784), net als de auteur import-Zwollenaar, mag een van de vroege vaderen van het patriottisme heten. Hij is een pain in the ass van de gevestigde orde, maar het staatsbestel vervloekt hij niet. In zijn pamflet Aan het Volk van Nederland (1781) rekent de baron af met erfstadhouder Willem V en zijn orangisten, die vrijheden beknotten en de Republiek aan derden verkwanselen, niet in de laatste plaats aan de Engelsen. Van der Capellen wil het volk mobiliseren, en dat lukt heel aardig.
Zijn naam echoot daarna nog lang door. Hij biedt inspiratie aan Multatuli en Pim Fortuyn, die in de volgende eeuwen hun eigen Aan het Volk van Nederland zullen schrijven.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Over de burgerbaron verderop meer. Eerst naar de geschiedenis van de auteur, die vooraf aan het gesprek een paar van zijn allervroegste werken op tafel legt, want: ‘Je wilde toch weten hoe het allemaal is begonnen?’ Panhuysen wijst naar Over Zhorr en haar bewoners, zijn eerste en vrijwel zeker laatste roman, geschreven als veertienjarige. Daarnaast ligt het Van alles boekje, aan elkaar geplakt, een kleine dikbuik. Als achtjarige aan begonnen, vier jaar aan gewerkt.
‘Het ziet eruit als een doosje. Als je bij wijze van spreken het dekseltje opendoet zit er een wereld in die vele malen groter is dan de afmetingen suggereren. Het is gestapelde kennis. Er staat bijvoorbeeld in hoe snel de blauwe vleesvlieg vliegt. Of de houtduif. Ik weet het nu nóg omdat ik het ooit heb opgeschreven. Je leest ook over het Middenrijk en Opperrijk van de Egyptenaren of over de modellen van wijnglazen. Er zit een ontstellende variatie in wijnglazen. Ik vond het allemaal fascinerend.’
Toen de jonge Panhuysen indertijd bij vriendjes over de vloer kwam, keek hij allereerst of er een Winkler Prins dan wel een Oosthoek in de kast stond, want die hadden ze thuis niet. Terwijl de anderen de trap op stoven naar het ridderkasteel op de slaapkamer, noteerde hij uit een willekeurig deel van een encyclopedie de feitjes. En oké, daarna verschanste ook hij zich in de schaduw van de ridderburcht, maar (glimlachend): ‘Zhorr ten spijt ben ik altijd al van de non-fictie geweest.’
Hoe komt u bij Joan Derk van der Capellen uit?
‘Ik kreeg van de Overijsselacademie de vraag een essay te schrijven. Het moest binnen een paar maanden klaar zijn. Het is op een verhaal uitgedraaid, een verhaal zoals ik het gewend ben. Ik heb er ook veel langer over gedaan. De deadline is herhaaldelijk verschoven. Het moest dun zijn, niet zo kort mogelijk, wel kort. Uiteindelijk kwam ik uit op tweehonderd pagina’s.
Ik heb zelden zo hard gewerkt. Het onderzoeksproces werd vanwege Van der Capellens gelaagde persoonlijkheid heel intens. Ik heb mijn sociale agenda schoongeveegd. Ik moest door en door en nog eens door.’
Was het genoeg, die tweehonderd pagina’s?
‘Als ik het niet genoeg had gevonden, dan was ik echt verdergegaan, had ik meer ruimte gevraagd en de volgende deadline genegeerd. Ik heb mijn hoofdpersoon absoluut tot leven kunnen brengen. Ik laat hem zoveel mogelijk handelend optreden. Het is de vorm die me momenteel aanspreekt. Ik heb het eerder in mijn boek met Maarten Tromp (Het Monsterschip – red.) natuurlijk ook gedaan.
Joan Derk van der Capellen was een pionier in de eenmansoppositie en in het bewandelen van nieuwe publicitaire paden. Hij vond zijn grootste inspiratie in de revolutionaire beweging in Amerika, in waarden als vrijheid en het nastreven van persoonlijk geluk. Hij had er contacten, onder anderen met de latere president John Adams. Ze kenden zijn geschriften daar ook.
De Nederlandse Republiek had een liberaal beleid op het gebied van publicaties, maar de bestuurders deden daar met hun zelfcensuur niet aan mee. Joan Derk gooide met zijn pamfletten de achterkamertjes open, tot woede van de gevestigde orde, de ridderschappen, de orangisten. Hij werd uit de Overijsselse Staten gezet. In alles zocht hij de grens op en schrok oprecht toen hij ontdekte dat die grens het ravijn was.
‘Joan Derk gooide de achterkamertjes open en was de gangmaker van het patriottisme’
Je kunt hem zien als de gangmaker van het patriottisme. Paradoxaal genoeg: hij zette zoveel in gang dat de groei van de beweging wel heel onstuimig werd en zich deels buiten zijn gezichtsveld voltrok. In Holland konden en gingen ze beter voor zichzelf zorgen. Overijssel raakte achterop. Joan Derk moet het hebben gevoeld: hij was een pionier, maar wel een pionier uit de periferie.
Hij leefde, met een laatste ademstoot in 1784, bovendien op het breukvlak van de patriottentijd. Hij overleed jong, wat wil je? Een man die vierentwintig uur per dag aanstond, waarbij politiek en persoon ineenvloeiden. Het moet doodvermoeiend zijn geweest, voor hem en voor zijn omgeving. Hij had een zwak gestel, maar zijn geestesleven heeft er zeker toe bijgedragen dat hij zo snel was opgebrand.’
U verkent vooraf altijd of het onderwerp bij u past. Paste dit?
‘Ik heb een eigen toon. Ik hou van een beetje lichtheid, op papier en trouwens ook in een zaal. Het is in het verleden bij lezingen wel eens gebeurd dat een nerveuze organisator op me afkwam die dan zei: “Dat woordgebruik van u, daar krijg ik opmerkingen over.” Inmiddels wordt mijn toon wel aanvaard. En laten we eerlijk zijn: de baron Van der Capellen kan een knipoog gebruiken. Het is soms wel erg veel heilige verontwaardiging en ernst. Joan Derk is niet vies van poseren. Dat kun je hier en daar best eens met een krul om de mondhoek ter sprake brengen.
Verder, wat de inhoud betreft: ik moet een verhaal kunnen vertellen met een kop en een staart. Een verhaal aan de hand van bronnenmateriaal dat een eigen geluid van de hoofdpersoon herbergt. En dat kon in dit geval heel goed. Joan Derk heeft veel brieven nagelaten. Dat geldt ook voor anderen in zijn tijd, zoals zijn grote vijand de graaf Van Heiden Hompesch, heer van Ootmarsum, de grote landdrost van Twente.
Als je die correspondentie over jaren bekijkt, dan merk je dat niemand hetzelfde blijft. Je ziet de verhoudingen veranderen, beleeft de dynamiek op het persoonlijke vlak. Je krijgt er beeld bij. De personen staan bovendien voor grotere historische gebeurtenissen en waarden. Van Heiden Hompesch is luitenant-stadhouder, representant van Willem V en dus van de gevestigde orde.
Naar al die brieven ga ik om te beginnen luisteren. Ik wil, zeker in het geval van de hoofdpersoon, weten wat zijn hartklop is. Hoe gaat hij met mensen om, welke registers bespeelt hij. Politieke registers, persoonlijke, emotionele? Ik wil intensiteit in de vertelling kunnen brengen. Bij iemand op de huid gaan zitten. Dat is volgens mij gelukt.’
Kunt u een voorbeeld geven?
‘Je gaat met verschillende deskundigen praten en duikt de literatuur in. Wat me opviel: er wordt achteraf opvallend veel zielgeknepen als het over Joan Derk gaat. En dat voegt absoluut niets toe. Ik besloot hem op heterdaad te betrappen. Dat lukte bijvoorbeeld bij zijn pleidooi voor de afschaffing van de drostendiensten in de Staten.
Twee keer per jaar moesten de Twentse boeren gratis willekeurige klussen doen voor hun landeigenaar. Daar bestond al lang geen juridische basis meer voor. Mee ophouden dus, betoogde Joan Derk. De landdrosten die nog in leven waren, zouden compensatie krijgen, was zijn belofte. Hij kon het niet laten om daaraan toe te voegen dat hun voorvaderen toch echt wel schavuiten waren geweest. Dat pikten de Statenleden, waaronder veel drosten, dus niet.
Het is zo’n moment van betrappen. Hij bereikt veel, lijkt in control, maar overschat dan zijn eigen status. Wanneer hij na zijn speech uit de vergadering wordt gegooid, staat hij naar adem te happen. Zo slecht heeft hij zijn tegenpartij ingeschat.’
Is óp de huid ook ín de huid van Joan Derk kruipen?
‘Wel een beetje.’
Waar houdt dat beetje op?
‘Bij geloofwaardigheid, als ik er met bronnen in de hand niet voor kan instaan. Om op of in de huid te kruipen hoef ik iemand niet sympathiek te vinden. Ik moet hem kunnen begrijpen, zijn drijfveren kunnen doorgronden. Als ik in het duister blijf tasten over het waarom van iemands handelen, dan heb ik niet zoveel te vertellen. Dat dreigde trouwens wel even. Op zeker moment kwam ik vast te zitten. Mijn hoofdpersoon maakte een ontwikkeling door en ik kon de verschillende lijnen niet meer met elkaar verbinden.
In 1778 werd Joan Derk uit de Staten van Overijssel gegooid en in 1781 publiceerde hij zijn beroemde pamflet Aan het Volk van Nederland. Gedurende deze jaren gebeurde er iets met hem waar ik geen vinger achter kon krijgen. Er was genoeg bronnenmateriaal, daar lag het niet aan. Ik heb toen even afstand genomen, anderhalve week geen Joan Derk van der Capellen, en ben samen met mijn vrouw naar Zwitserland geweest.
Het werd mij duidelijk dat ik op een andere manier naar hem moest kijken. Hij had in de laatste jaren van zijn leven een ontwikkeling doorgemaakt die wij nu radicalisering zouden noemen. In het begin was hij bijna op een socialistische manier met het algemeen belang bezig. Na zijn verbanning uit de Overijsselse Staten kwam er zoiets als wrok bij. Woede. Ik moest het rijmen: zo’n felheid en toch niet revolutionair, zo’n verbetenheid en toch geen cynisme.’
En hoe viel dat te rijmen?
‘Het zat in dat radicaliseren en toch de staatsorde intact willen houden. Ik ontdekte de gelaagdheid. Hij vond dat de Republiek door een stelletje windbuilen richting afgrond werd geleid, maar wilde geen burgeroorlog. Joan Derk hoopte op een kalme transitie waarop een soort van meritocratie zou volgen. Hij maakte zich sterk voor een petitiebeweging, een echte achttiende-eeuwse mogelijkheid om de stem van het volk te laten horen. De burgers moesten zich verantwoordelijk gaan voelen en de mensen scherpen die de instituties bemanden: hé, je verliest dit uit het oog, hé, behartig deze belangen eens beter voor ons. Hij bepleitte eigenlijk een grootschalig maatschappelijk reveil.
‘Hij vond dat de Republiek door windbuilen werd geleid, maar wilde geen burgeroorlog’
Je ziet die petitiebeweging echt op gang komen. Dat heeft iets hartverwarmends. Je zou willen dat er tegenwoordig weer zoveel burgerinitiatief ontstond, zoveel betrokkenheid bij het wel en wee van de staat, bij elkaar.’
Kunt u hem in de tijd van nu plaatsen?
‘We zouden hem nu een populist noemen. Na zijn verwijdering uit de Staten sloot hij eigenlijk een contract met het volk: ik help jullie, jullie helpen mij. Dat werd zijn strategie. Vergis je niet, hij was wel een populist die de transparantie van het openbaar bestuur en het politiek bewustzijn van veel mensen heeft vergroot. Dat zou je democratisch kunnen noemen. Tegelijkertijd viste hij in troebel water, kwam met samenzweringstheorieën. Hij kantelde de werkelijkheid op een manier die wij alarmisme zouden noemen. Bijvoorbeeld door zonder keihard bewijs te stellen dat het huis van Oranje het Engelse belang diende en het Nederlandse te grabbel gooide. Hij speelde in op angsten, al appelleerde hij daarbij wel aan de eigen verantwoordelijkheid. Het overkomt je niet, je staat er middenin, zo hield hij de mensen een uitweg voor. Maak werk van je vrijheid. Dat was zijn empowerment.’
Is Van der Capellen te vergelijken met een politicus van vandaag?
‘Sommige van mijn tegenlezers zeggen dat hij het constitutionele van Pieter Omtzigt heeft. Er moet een wet zijn om je op te beroepen, zie het drostenstelsel, anders is het willekeur. Er zullen ook mensen zijn die in zijn radicalisering en wrok iets van Geert Wilders herkennen. De manier waarop hij zich buiten het establishment plaatst en met stevige woorden de Staten van Overijssel opschudt, zijn schets van inside en outside, van zwart-wit. Neem je andere voorbeelden, dan staat hij weer haaks op iedereen. Het was een heel ander tijdsgewricht.’
‘Volgens sommigen leek Joan Derk op Omtzigt, anderen zien gelijkenis met Wilders’
U bent meer dan een kwart eeuw schrijver. Wat is er veranderd?
‘Enkele jaren voor ik ontslag nam bij Het Parool en als non-fictieauteur aan de slag wilde, had Geert Mak zijn Een kleine geschiedenis van Amsterdam geschreven. Hij was zo’n beetje het enige grote voorbeeld. Het bleef in de historische non-fictiewereld een hele tijd rustig.
Inmiddels lijkt er veel meer animo te zijn. Er heeft zich natuurlijk een diverse pluimage van auteurs gemeld. Mensen met een migrantenachtergrond zijn over geschiedenis gaan schrijven, meer vrouwen zijn erover gaan publiceren. De toon, taal en invalshoeken, het is allemaal verbreed, kleurrijker geworden.
Als ik naar mezelf kijk: mijn werk moet academisch verantwoord zijn. Maar ik wil wel de brug slaan naar het grote lezerspubliek. Daar zie ik mijn meerwaarde in. Ik vertaal middels het verhaal.’
Houdt u daarbij rekening met het maatschappelijk discours?
‘Ik wil best rekening houden met argumenten en gevoelens van anderen. Dat is iets anders dan aan de leiband lopen van de heilige verontwaardiging en de politieke correctheid. De dramatische toon die hier en daar wordt aangeslagen, bijvoorbeeld over de slavernij, heeft vaak iets schriels. Ze ontbeert context. Volgens Joan Derk was de slavernij de schaduwkant van het zo voorbeeldige Amerika. Hij gebruikte het woord negerslaaf. Als híj dat doet, neem ik dat in een boek over de achttiende eeuw over. Ik kreeg wel een opmerking van mijn redacteur. Lekker laten staan, zei ik. De oplossingen liggen niet in het verleden, die moeten we in het heden zoeken. Hoe? Nou bijvoorbeeld door actief discriminatie te bestrijden, door mensen te bevrijden van een onveilig gevoel.’
‘Ik houd niet van heilige verontwaardiging en politieke correctheid’
Vindt u uw hoofdpersonen alleen in de vaderlandse geschiedenis?
‘Nee hoor, dat hoeft helemaal niet. Sterker nog, het volgende boek zou best eens over het fin de siècle in Wenen kunnen gaan. Ik speel al een poos met die gedachte. Mijn enige reserve is nu even dat er juist het afgelopen half jaar een paar mooie boeken over dat onderwerp zijn verschenen. Ik moet kijken of ik daaraan nog iets kan toevoegen. In mei volgend jaar begeleid ik een historische reis naar Wenen. Misschien levert het wel meer inzichten op.’
Liggen die egodocumenten met het eigen geluid van de hoofdpersoon intussen al klaar?
‘Voor zo’n boek met Wenen als decor? Ja, ja die liggen klaar.’
Luc Panhuysen
(1962, Ouder-Amstel) studeerde geschiedenis in Groningen. Hij werkte tot 1998 voor Het Parool. Panhuysen schreef eerder onder meer: De Beloofde Stad (2000), Jantje van Leiden (2003), De ware vrijheid (2005), Rampjaar 1672 (2009), Een Nederlander in de wildernis (2010), Oranje tegen de Zonnekoning (2016) en Het Monsterschip (2021). Hij werd vier keer genomineerd voor de Libris Geschiedenis Prijs. De Burgerbaron, Joan Derk van der Capellen en het begin van de democratie verscheen bij Atlas Contact (218 p. € 22,99).
Openingsbeeld: Luc Panhuysen. Foto door Frank Hoytinck.