In augustus 1944 landden 350.000 geallieerde militairen op de stranden van Zuid-Frankrijk. Meer dan een derde van hen was van Afrikaanse afkomst, maar tijdens de opmars naar Parijs werden velen gewisseld voor witte verzetsstrijders. Waarom?
Volgens een anekdote zou Adolf Hitler 15 augustus 1944 ‘de somberste dag uit zijn leven’ hebben genoemd. Hoewel een schriftelijke bron ontbreekt, is het aannemelijk dat de Führer op deze dag moeite had met de nieuwsbulletins. Terwijl vanuit het Oostfront berichten binnendruppelden dat het Rode Leger de poorten van Warschau naderde, werd duidelijk dat de Duitse tegenaanval in Normandië definitief was mislukt. Enkele dagen later zou de omsingeling bij Falaise de geallieerde overwinning in Normandië bezegelen.
Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Toch kwamen die dag de echte hoofdpijnberichten voor Hitler uit Zuid-Frankrijk: in de vroege ochtend hadden tienduizenden Amerikaanse en Franse commando’s de stranden van de Côte d’Azur bestormd. Hun strak gecoördineerde landing, die gepaard ging met luchtbombardementen, parachutedroppings en artilleriebeschietingen vanaf zee, vormde het startschot van Operation Dragoon: de op een na grootste amfibische operatie van de Tweede Wereldoorlog in Europa. De overrompelde Duitse verdediging kon weinig inbrengen tegen deze geallieerde landingsmacht die als doel had Zuid-Frankrijk te bevrijden. Hitler had er een nieuw front bijgekregen.

D-day was een riskante operatie
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In de 48 uur na de bestorming van de stranden zette in totaal 130.000 man voet aan Zuid-Franse wal. Een aantal dat een maand later was opgelopen tot 350.000. Wat betreft schaal zat Operation Dragoon niet ver af van de legendarische Operation Overlord, toen tijdens D-day op 6 juni 1944 156.000 militairen landden op de stranden van Normandië. Toch is Dragoon – de ‘vergeten’ D-day – veel minder bekend dan de Normandische evenknie. Waarom?
Hitler kreeg er een nieuw front bij
Om te beginnen viel de landing in Zuid-Frankrijk grotendeels samen met de bevrijding van Parijs, op 19 augustus 1944. Daarnaast vielen er bij Operation Dragoon veel minder slachtoffers dan in Normandië. Door logistieke problemen op Omaha Beach was daar sprake van een bloedbad; alleen al op D-day zelf vielen meer dan 10.000 geallieerde doden en gewonden. Maar aan de Côte d’Azur sneuvelden ‘slechts’ 2000 soldaten. Ook bij de Zuid-Franse campagne die volgde, lag het aantal slachtoffers vele malen lager dan bij de Slag om Normandië: 23.000 tegenover ruim 226.000.
Dat kwam vooral door de relatief lichte Duitse verdediging langs de mediterrane Südwall, waarvan de aanleg ruim een jaar later was begonnen dan die van de Atlantikwall. Bovendien hadden de Duitsers sinds de landing in Normandië in juni 1944 veel troepen en materieel naar Noord-Frankrijk verplaatst. De Duitse legerleiding besefte dan ook snel dat standhouden weinig zin had: al na één dag beval Hitler de terugtrekking van de meeste Wehrmacht-eenheden, waardoor de geallieerde troepen met minimaal verzet over de Provence heen walsten.

Toulon en Marseille vormden een uitzondering: deze strategische havensteden werden tot het bittere einde verdedigd, leidend tot dagenlange straatgevechten. Pas na een reeks zware luchtbombardementen gaven de Duitsers zich op 28 augustus 1944 ook hier over. Terwijl de geallieerden twee maanden strijd hadden verwacht, hadden ze de Provence in minder dan twee weken volledig bevrijd.
Na de Provence gingen de Dragoon-troepen via de Rhônevallei noordwaarts. Het tempo bleef onverminderd hoog: op 2 september viel Lyon, een week later Dijon, waarna de ze de Vogezen binnentrokken. Daar sloten ze zich aan bij de Franse strijdkrachten van Operatie Overlord, die na de landing in Normandië via Parijs oostwaarts waren opgerukt. De twee legers werden op 14 september 1944 samengevoegd tot de 1e Armée française: het leger dat namens Frankrijk betrokken was bij de geallieerde inval in Duitsland. Met deze fameuze ‘amalgame’ kwam Operatie Dragoon officieel ten einde.

Door het relatief kleine aantal slachtoffers had Operation Dragoon lange tijd het imago van een weinig spectaculaire operatie. Er werden geen Hollywoodkrakers als Saving Private Ryan of The Longest Day over gemaakt, waardoor de operatie overschaduwd raakte door de slag in Normandië. Dit versterkte het idee dat de operatie slechts beperkte strategische waarde had. Dat dacht Winston Churchill ook: hij verzette zich tot de dag van de landing tegen Dragoon, omdat hij meer heil zag in een nieuw front op de Balkan.
Operation Dragoon heeft de bevrijding van West-Europa versneld
Hoewel wordt aangenomen dat nazi-Duitsland ook zonder extra front in Zuid-Frankrijk zou zijn verslagen, groeit de laatste jaren het besef dat Operation Dragoon de bevrijding van West-Europa flink heeft versneld. Door de inname van de havens van Toulon en Marseille ging een belangrijke bevoorradingsroute open en konden grote hoeveelheden troepen en materieel van Noord-Afrika en Italië naar het Westfront worden verscheept. Tussen augustus 1944 en mei 1945 bereikten maar liefst 900.000 militairen en 4 miljoen ton aan materieel via deze route Europa. Bovendien leidde de operatie tot de vernietiging van het 19e Duitse Leger, wat de druk op de geallieerden in Noord-Frankrijk aanzienlijk verlaagde.
Afrikaans leger
Toch was de belangrijkste erfenis van de operatie niet zozeer strategisch, maar politiek van aard. In tegenstelling tot Operation Overlord, die bijna exclusief Brits en Amerikaans was, bestond de troepenmacht in Zuid-Frankrijk voor het merendeel uit Franse troepen. Op verzoek van de aanvoerder van het Franse verzet, generaal Charles de Gaulle, beperkten de Amerikanen zich bij Operation Dragoon tot amfibische operaties. De verdere opmars werd aan de Fransen zelf overgelaten; generaal Jean de Lattre de Tassigny had de leiding. Grote delen van het land konden zo onder de Franse tricolore bevrijd worden, wat De Gaulle de mogelijkheid bood om uiteindelijk aan te schuiven bij de ‘winnaars’ van de oorlog.
Tot 1944 was dit immers nog geen gegeven: de razendsnelle nederlaag van 1940 had Frankrijk compleet vernederd als militaire macht. Alsof dat niet genoeg was, had vervolgens de onbezette ‘zone libre’ onder leiding van maarschalk Philippe Pétain op grote schaal gecollaboreerd met de Duitsers. Zijn Vichy-regime had op eigen houtje tussen de 75.000 en 80.000 Joden gedeporteerd en was in veel gevallen minstens zo fascistisch als Italië onder Benito Mussolini.

Operation Dragoon vormde zodoende de symbolische reddingsboei van het Franse verzet: niet toevallig vertegenwoordigde generaal Lattre de Tassigny de Franse delegatie bij de Duitse capitulatie op 8 mei 1945. Het is de vraag of Frankrijk zonder zijn troepenmacht als volwaardig geallieerd land de geschiedenisboeken in was gegaan.
Met de groeiende erkenning voor de erfenis van Operatie Dragoon is recentelijk ook meer aandacht ontstaan voor de diverse samenstelling van de Zuid-Franse bevrijdingsmacht. Zo was de meerderheid van de soldaten onder commando van Lattre de Tasigny afkomstig uit Afrika. Dit was geen toeval: na de Franse capitulatie in 1940 had een groot deel van het verzet zich georganiseerd in de Afrikaanse koloniën. Brazzaville, in het huidige Congo, werd zelfs uitgeroepen tot hoofdstad van verzetsgroep Les Forces Françaises Libres (FFL), geleid door De Gaulle.
Conferentie van Brazzaville
Toen aan het begin van de Tweede Wereldoorlog Noord-Frankrijk door de Duitsers werd bezet en in het zuiden de Vichy-regering aan het bewind was, vluchtten veel Franse verzetsstrijders naar Afrika. Ook generaal Charles de Gaulle ging er actief lobbyen voor voortzetting van de strijd tegen nazi-Duitsland. In augustus 1940 koos Frans-Equatoriaal Afrika als eerste kolonie zijn kant, waarna Brazzaville een cruciale uitvalsbasis werd voor tegenstanders van Vichy-Frankrijk. Om troepen te mobiliseren voor Operatie Dragoon, maakte De Gaulle in januari 1944 een tournee langs alle West- en Centraal-Afrikaanse koloniën van Frankrijk. Zijn reis eindigde met de Conferentie van Brazzaville, waar hij in ruil voor loyaliteit beperkte hervormingen en meer autonomie beloofde aan de Franse koloniën. Hoewel De Gaulle volledige onafhankelijkheid resoluut afwees, zien veel historici deze conferentie als dé kiem van de naoorlogse dekolonisatie.

Daarnaast beschikte Frankrijk al decennialang over een groot koloniaal leger op het continent: L’Armée d’Afrique. In eerste instantie bleef dit Frans-Afrikaanse equivalent van de KNIL loyaal aan het collaborerende Vichy-régime. Tijdens de strijd in Noord-Afrika vocht het zelfs tégen de Britten en Amerikanen. Pas na Operatie Torch, die eind 1942 de Duitsers en Italianen een beslissende nederlaag toebracht in de Egyptische woestijn, liep L’Armée d’Afrique over naar de geallieerden. Op 1 augustus 1943 fuseerde deze koloniale troepenmacht met de FFL. Samen werden zij Armée B, dat onder leiding van generaal Lattre de Tassigny zou landen op de Côte d’Azur.
Door deze voorgeschiedenis vormde de Zuid-Franse bevrijdingsmacht een bont gezelschap van loyaliteiten en achtergronden. Van de 260.000 man stond ongeveer de helft te boek als ‘musulman’ (‘moslims’): dat waren traditionele schutters uit Algerije, Marokko en Tunesië. Ongeveer een derde was van Europese komaf, waaronder 30.000 pieds-noirs: Europese kolonisten in Noord-Afrika, die vaak dienden als officieren of elitetroepen. De rest bestond uit Antilliaanse vrijwilligers, Joodse verzetsstrijders en eenheden uit Sub-Saharaans Afrika. Tot die laatste groep behoorden 20.000 tirailleurs sénégalais: infanteristen die – ondanks hun naam – in heel West-Afrika werden gerekruteerd. Veel van hen dienden al sinds de Eerste Wereldoorlog in het Franse leger.

Volgens officiële bronnen waren al deze koloniale troepen ‘vrijwillig’ in dienst, maar historici wijzen erop dat veel Afrikaanse rekruten waarschijnlijk onder zware druk of via gedwongen werving in het leger waren beland.
Last van de kou
De Afrikaanse bijdrage aan Operation Dragoon leidt in Frankrijk nog altijd tot debat. De discussie laaide vooral op in 2016, toen France Télévisions een documentaire uitbracht over De Gaulles besluit om eind 1944 15.000 zwarte soldaten terug te trekken van het front in de Vogezen en hen te vervangen voor witte verzetsstrijders. Het feit dat officiële documenten spraken van een ‘blanchiment’(‘verwitting’) voedde het beeld dat De Gaulle doelbewust probeerde het Afrikaanse aandeel in de bevrijding van Frankrijk te verdoezelen. In strategisch opzicht was zijn besluit immers lastig uit te leggen: de Afrikanen beschikten door eerdere campagnes in Italië en Noord-Afrika over veel meer gevechtservaring dan deze nieuwe Europese rekruten. Ervaring die keihard nodig was nu het front in Noordoost-Frankrijk opnieuw was vastgelopen.

De officiële rechtvaardiging voor de blanchiment was dat Afrikaanse soldaten niet bestand zouden zijn tegen de Europese winter. Volgens de documentairemakers was dit echter een dekmantel voor racistische motieven: de Franse legerleiding zou vrezen voor gezichtsverlies in de koloniën als Afrikaanse soldaten een te grote rol kregen in de bevrijding. Vooral nauwe contacten tussen zwarte soldaten en witte, Europese vrouwen zouden volgens een incidentenrapport uit 1944 leiden tot ‘minachting voor het witte ras’ en daarmee ‘de gehele koloniale orde ondermijnen’.
Sommige historici hebben dit beeld later genuanceerd, onder meer door te wijzen op de militaire parade in Parijs op 18 juni 1945, waar alle bevrijdingstroepen – inclusief de koloniale eenheden – werden gehuldigd voor hun inzet. Historicus Christine Levisse-Touzé stelt hierom dat het ‘uiterst onjuist zou zijn om te beweren dat De Gaulle geen zwarten aan de poorten van Parijs wilde’. De meeste deskundigen onderschrijven dan ook dat de Franse legerleiding daadwerkelijk geloofde dat Afrikaanse troepen niet bestand zouden zijn tegen de Europese winter. Alleen al op 10 oktober 1944 werden 390 gevallen van frostbite gemeld, die bij veel commandanten herinneringen aan de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog opriepen.
Zwarte soldaten vervangen
In 2009 merkte een BBC-documentaire op dat er slechts één zwarte soldaat deelnam aan de bevrijdingsceremonie in Parijs op 25 augustus 1944. Dit was opvallend, omdat de Franse pantserdivisie die Parijs bevrijdde – de 2e Division Blindée van Philippe Leclerc – bij de oprichting in 1943 duizenden koloniale troepen bevatte. Uit nieuw archiefonderzoek bleek dat de stafchef van generaal Dwight Eisenhower persoonlijk had aangedrongen op ‘verwitting’ van deze divisie. In een memo aan het hoogte commando schreef hij begin 1944: ‘Het is wenselijker dat de bovengenoemde divisie uit wit personeel bestaat. Dit zou betekenen dat de 2e Pantserdivisie, die slechts voor een kwart uit inheems personeel bestaat, de enige operationeel beschikbare Franse divisie is die volledig wit kan worden gemaakt.’
De Amerikanen vochten met gesegregeerde troepen en waren bang dat een prominente rol voor Franse zwarte soldaten hun eigen raciale beleid zou ondermijnen. Voor de landing in Normandië werden meer dan 3000 Sub-Saharaanse soldaten van Leclercs divisie vervangen door Europese en Noord-Afrikaanse troepen.

Ten slotte speelden politieke overwegingen en twijfels over de discipline een belangrijke rol. Om de legitimiteit van het naoorlogse Franse bestuur te waarborgen, wilde De Gaulle koste wat kost binnenlandse verzetsgroepen betrekken bij de bevrijding. Door schaarste aan materieel had hij geen andere keus dan deze verzetsstrijders te bewapenen met de uitrusting van koloniale eenheden, die – ten onrechte – beschuldigd werden van wanordelijkheden tijdens de campagne in Italië. ‘Het gedrag van onze troepen, en in het bijzonder de niet-Europese elementen, heeft tijdens de campagne in Italië en de operatie op het eiland Elba tot enige kritiek geleid […]. Het is absoluut noodzakelijk dat dergelijke incidenten […] zich tijdens de komende operaties niet herhalen,’ schrijft een commandant in juli 1944 aan Lattre de Tassigny.
Bloedbad
Ondanks toenemende erkenning voor de rol van koloniale troepen in de bevrijding van Frankrijk, blijft de Armée B in Afrika omstreden. Er waait de laatste jaren een anti-Franse wind en Afrikaanse leiders doen steeds minder mee aan herdenkingen. Een belangrijke oorzaak is de prominente rol die generaals van de Armée B later hebben gespeeld in de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog, die woedde van 1954 tot 1962. Veel van deze officieren – vaak pied-noirs – waren fervente aanhangers van Frans-Algerije en voelden zich verraden door de dekolonisatiepolitiek van De Gaulle, die na de oorlog president werd. In 1964 pleegde een militie van koloniale hardliners, L’Organisation de l’armée secrète (OAS), zelfs een aanslag op de oud-generaal. Hun leider? Raoul Salan, in 1944 commandant van het 6de regiment van de tirailleurs sénégalais. De locatie van de aanslag? Het herdenkingsmonument van Operation Dragoon in Toulon. Symbolischer kan bijna niet.

Een tweede pijnpunt was lange tijd het bloedbad bij Thiaroye op 1 december 1944. Na de bevrijding waren duizenden West-Afrikaanse krijgsgevangen door het Franse leger gerepatrieerd naar het legerkamp Thiaroye, vlakbij de Senegalese hoofdstad Dakar. Daar eisten zij directe uitbetaling van hun soldatensoldij. Hun protest escaleerde volgens rapporten tot een muiterij, waarop de kampbewaarders uit zelfverdediging 35 Afrikaanse veteranen doodschoten. Ooggetuigenverslagen weerspreken echter deze weergave van de feiten en onder Franse historici bestaat nog altijd twijfel over wat er exact gebeurd is. Sommigen spreken van minstens 300 doden en vermoeden dat de staatsarchieven die meer inzicht kunnen bieden nog niet geopenbaard zijn.
In Thiaroye werden vele Afrikaanse veteranen doodgeschoten
Opzet of niet, de Franse staat zweeg decennialang over deze episode, tot boosheid van nakomelingen en opeenvolgende Afrikaanse regeringen. Pas in 2024, bij de 80-jarige herdenking van Operation Dragoon, heeft Emmanuel Macron als eerste Franse president ooit formele excuses aangeboden voor het bloedbad. De afwezigheid van de Senegalese president – die wel uitgenodigd was voor de ceremonie – doet echter vermoeden dat die te laat kwamen om de wonden te helen.
Meer weten:
- La première armée française (2021) door Claire Miot is het standaardwerk over de Armée B.
- Operation Dragoon (2019) door Robin Cross beschrijft alle aspecten van deze operatie.
- Les tirailleurs sénégalais (2012) door Julien Fargettas behandelt ook de ‘blanchiment’ en het bloedbad in Thiaroye.