Home Ook Mussolini was een racist en antisemiet

Ook Mussolini was een racist en antisemiet

  • Gepubliceerd op: 21 mei 2023
  • Laatste update 25 mei 2023
  • Auteur:
    Robin te Slaa
  • 24 minuten leestijd
Ook Mussolini was een racist en antisemiet

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Iedereen weet dat Adolf Hitler een moorddadige antisemiet was, maar van Benito Mussolini wordt vaak gedacht dat hij niet was besmet met het gif van de rassenhaat. Het Italiaanse fascisme kende immers in eerste instantie geen rassenleer, en Italië nam nog in 1934 afstand van het Duitse antisemitisme. Toch was Mussolini nooit vrij van anti-Joodse sentimenten, zodat hij uiteindelijk gemakkelijk meeging in Hitlers spoor. Ook voerde hij meedogenloos oorlog tegen Afrikanen en Slaven, die hij als minderwaardig zag.

Het Italiaanse fascisme gold vanaf zijn ontstaan in 1919 tot aan de politieke doorbraak van Hitlers nazipartij in 1930 als het prototype van het generieke verschijnsel fascisme. De beweging en ideologie van Mussolini kenden oorspronkelijk geen biologisch gefundeerde rassenleer en antisemitisme. Het Italiaanse fascisme gaf aan zijn nationalisme en het begrip ‘volk’ overwegend een cultuurhistorische invulling. De Italiaanse natie werd beschouwd als het resultaat van een historisch wordingsproces. Zij was een evolutionair gevormde entiteit met een gemeenschappelijke geschiedenis, een gedeelde cultuur en taal en gezamenlijke tradities, opvattingen en zeden.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Dit standpunt lijkt vrij gematigd. Desondanks waren anti-Slavische sentimenten vanaf het begin diepgeworteld in Mussolini’s fascistische beweging en maakte Il Duce deze vorm van racisme in de jaren twintig al officieel tot regeringsbeleid. Hiernaast had het nationalisme van de Italiaanse fascisten een uiterst agressief karakter. Vanaf zijn ontstaan stonden strijd, oorlog en overheersing centraal in de ideologie van het fascisme. ‘De strijd is de oorsprong van alle dingen’, luidde Mussolini’s motto. Anderhalf jaar voor zijn aantreden als minister-president in oktober 1922 verkondigde hij: ‘Het buitenlandse programma van het fascisme bestaat slechts uit één woord: expansiepolitiek.’

Vanaf zijn ontstaan stonden strijd, oorlog en overheersing centraal in de ideologie van het fascisme

Het was geen grootspraak. Nauwelijks vijf maanden aan de macht noemde Mussolini expansie voor het Italiaanse volk ‘een kwestie van leven of dood’. Hij liet in mei 1925 een wet aannemen die het doel had ‘de natie rijp te maken voor een oorlog’. Aan het eind van dat jaar verklaarde de Duce dat hij Italië beschouwde als ‘een natie in permanente staat van oorlog’. Zijn regime voerde op dat moment al enkele jaren oorlog. De militaire strijd vond plaats in zijn koloniën in Noord-Afrika (met name de regio’s Tripolitana en Cyrenaika in het tegenwoordige Libië) en in de Hoorn van Afrika (Eritrea en Italiaans Somaliland) waarover Italië in de Eerste Wereldoorlog zijn grip had verloren. Met excessief geweld werden deze gebieden nu heroverd. Hoewel Rome in 1925 een internationaal verdrag had geratificeerd dat het gebruik van gifgas verbood, zetten Italiaanse troepen dit chemische wapen in Afrika zonder scrupules in.

Soldaten van Mussolin
Italiaanse soldaten in Ethiopië.

De koloniale oorlog in Noord-Afrika kreeg begin jaren dertig zelfs genocidale dimensies. Mussolini was goed geïnformeerd over de massa-executies, de deportaties en de hongermarsen naar de interneringskampen in de woestijn. Deze gruwelijke praktijken konden zijn goedkeuring volkomen wegdragen. In Cyrenaika stierf een kwart tot een derde van de bevolking door de Italiaanse terreur. In de kuststreek rond de stad Benghazi bouwden de Italianen concentratiekampen waarin ongeveer honderdduizend mannen, vrouwen en kinderen werden opgesloten. Door de erbarmelijke omstandigheden stierven veertigduizend van hen. Hoewel het fascistische regime in Eritrea en Italiaans Somaliland niet zulke barbaarse middelen aanwendde, traden zijn soldaten en de Afrikaanse hulptroepen hier ook wreed op. De Italiaanse autoriteiten voerden in deze koloniën bovendien een strenge segregatiepolitiek in.

Twee gezichten van Mussolini

Het anti-Slavische regeringsbeleid en de voornamelijk op racisme gebaseerde terreur in Afrika, waren destijds nauwelijks bekend in de westerse wereld. In 1932 – het jaar dat de NSDAP de grootste partij van Duitsland werd – maakte Mussolini in een interview met de Joodse journalist Emil Ludwig (pseudoniem van Emil Cohn) de rassenleer van de nazi’s belachelijk:

Natuurlijk zijn er geen zuivere rassen meer; zelfs de Joden zijn niet onvermengd gebleven. Juist uit gelukkige vermengingen is vaak kracht en schoonheid van een natie voortgekomen. Ras: dat is een gevoel, geen realiteit, het is voor 95 procent gevoel. Ik zal nooit geloven dat meer of minder zuiver ras biologisch te bewijzen valt. De predikers van het Germaanse edelras zijn grappig genoeg allemaal geen Germanen.

Als voorbeelden van dergelijke germanofiele rassentheoretici noemde Mussolini onder meer de Fransman Joseph Arthur Comte de Gobineau en de Engelsman Houston Stewart Chamberlain. ‘De nationale trots heeft beslist geen waandenkbeelden over ras nodig’, benadrukte de Duce tijdens het vraaggesprek. Antisemitisme bestond volgens hem niet in Italië.

Afgezien van het religieus gefundeerde antisemitisme van de rooms-katholieke kerk kende het Zuid-Europese land inderdaad nauwelijks een traditie van Jodenhaat. Halverwege de jaren dertig was een op de drie volwassen Italiaanse Joden lid van de fascistische partij. Dit was een hoger percentage dan onder de niet-Joodse bevolking.

Mussolini wilde in deze periode de buitenwereld er graag van overtuigen dat hij helemaal niets had tegen Joden. In april 1933 ontving de Duce daartoe de opperrabbijn van Rome. Hij verzekerde zijn gast dat hij niet van plan was om de Italiaanse Joden te discrimineren. Een soortgelijk statement tegen het antisemitisme van de nazi’s was zijn ontmoeting in februari 1934 met de leider van de zionistische beweging Chaim Weizmann.

Benito Mussolini houdt een toespraak
Benito Mussolini houdt een toespraak.

Ook in zijn persoonlijke leven leek Mussolini lange tijd allesbehalve een antisemiet te zijn. In de schier eindeloze rij van vrouwen met wie hij het bed deelde, waren er slechts twee die intellectuele invloed op hem hebben uitgeoefend: aanvankelijk de socialist Angelica Balabanoff en later Margherita Sarfatti, die in 1924 zijn eerste biografie schreef. Beide vrouwen stamden uit Joodse families. Niettemin had Mussolini al voor de Eerste Wereldoorlog – hij was destijds nog een revolutionaire socialist – zekere reserves tegen Joden, die vanaf eind jaren twintig meer naar voren kwamen. Hij keerde zich af van Sarfatti en stond zijn dochter niet toe met een Joodse man te trouwen. Tijdens een huiselijk geschil hierover noemde hij Joden zijn ‘ergste vijanden’.

Mussolini’s antisemitische sentimenten bleven niet zonder gevolgen. De fascistische autoriteiten hielden Joden al vanaf eind jaren twintig nauwlettend in de gaten. Bij enkele instanties en van sommige beroepen werd zelfs bijgehouden hoeveel van hen er werkzaam waren. Hoewel talrijke Joden nog nauwelijks iets bemerkten van het onderhuidse antisemitisme van het regime, werden anderen al geconfronteerd met het anti-Joodse getreiter. De Duce hield ondertussen zijn antisemitische gevoelens verborgen wanneer hij dat om politieke redenen raadzaam achtte.

Zijn kritiek in 1932 op de nazi’s kwam dan ook niet zozeer voort uit een principiële afkeer van hun rassenleer en antisemitisme. Prestige en andere politieke overwegingen speelden onmiskenbaar een rol. Oorspronkelijk beschouwde Mussolini de Machtübernahme van de nazi’s als een verheugend bewijs van de aanstaande overwinning van het fascisme in heel Europa. De Duce liet Adolf Hitler in februari 1933 hulpvaardig weten ‘dat men bij antisemitische acties niet te abrupt moet optreden en voor een geleidelijke verwijdering van de Joden uit verantwoordelijke posities moet zorgen’. Het is twijfelachtig of de nazileider wat antisemitisme betrof om advies verlegen zat.

Berlijn dreigde de plaats van Rome in te nemen als het mekka van het internationale fascisme

De reserves van de afgunstige Mussolini tegenover de nazi’s sloegen spoedig om in openlijke vijandigheid. Naarmate Hitlers aanzien steeg, daalde zijn prestige bij buitenlandse geestverwanten. Berlijn dreigde daardoor de plaats van Rome in te nemen als het mekka van het internationale fascisme. Na de mislukte staatsgreep van autochtone nazi’s in Oostenrijk en hun brute moord op bondskanselier Engelbert Dollfuss, een protegé van Mussolini, op 25 juli 1934, dreigde de situatie op gevaarlijke wijze te escaleren. De leider van de British Union of Fascists, sir Oswald Mosley, die de Duce enige dagen later bezocht, had de indruk dat zijn furieuze gastheer werkelijk overwoog Hitler de oorlog te verklaren.

In de daaropvolgende anderhalf jaar gaf Mussolini geregeld blijk van zijn vijandigheid tegenover het Derde Rijk. Hij vergat hierbij nooit de ideologische verschillen tussen het universele ‘Latijnse fascisme’ en het racistische ‘Germaanse nationaalsocialisme’ breed uit te meten. De Italiaanse fascistenleider hekelde het nazisme meer dan eens als een krankzinnige ideologie die diepgeworteld was in het heidendom en de Middeleeuwen. Zijn kritiek op de nationaalsocialistische rassenleer was ondertussen niet vrij van een behoorlijke dosis opportunisme.

Om de verschillende fascistische bewegingen in Europa binnen de ideologische invloedssfeer van het Italiaanse fascisme te houden, werd in de zomer van 1933 de Comitati d’Azione per l’Universalità di Roma (CAUR; Comités van Actie voor de Universaliteit van Rome) opgericht. De naam van de organisatie was een openlijke stellingname tegen het racistische exclusivisme van de nazi’s.

De CAUR, die nauw verbonden was met de Partito Nazionale Fascista, fungeerde als instrument voor haar anti-Duitse politiek. De organisatie had tot taak om het Italiaanse ‘universele fascisme’ uit te dragen en contacten met geestverwante organisaties in het buitenland te onderhouden. Ook heimelijke financiering was daartoe een beproefd middel. Het was de bedoeling dat de CAUR de aanzet zou zijn tot de oprichting van een fascistische internationale die, evenals de Communistische Internationale, leiding moest geven aan gelijkgezinde partijen in het buitenland. De reden hiervoor was de ideologische werfkracht die uitging van Hitlers beweging. Vanaf de oprichting benadrukte de CAUR dat er onoverkomelijke verschillen bestonden tussen de ‘universalità di Roma’ en het Duitse nazisme. Vooral de rassenleer en het pangermanisme van de nazi’s waren onderwerp van fundamentele kritiek: deze leerstellingen waren in strijd met de universele beginselen van het christendom en zouden onvermijdelijk tot Duits expansionisme leiden.

Mussolini geeft een speech.
Mussolini geeft een speech in Turijn, 1932.

De CAUR wilde fascistische bewegingen in het buitenland verenigen rondom drie grondbeginselen: de erkenning van nationale onafhankelijkheid en integriteit, het uitdragen van het idee van de corporatieve staat en het streven naar een universele, christelijke doctrine zonder racistische superioriteitsgedachte. De organisatie hield op 17 en 18 december 1934 een internationaal fascistisch congres in Montreux. De conferentie was in de eerste plaats bedoeld om de Italiaanse ideologische hegemonie over het internationale fascisme te bestendigen. Om deze reden was er geen delegatie uit nazi-Duitsland uitgenodigd. Het was veelzeggend dat de British Union of Fascists en de NSB verstek lieten gaan. Beide partijen weigerden ook daarna een keuze te maken tussen Italië en Duitsland.

De meeste afgevaardigden van fascistische bewegingen in Montreux bleken al evenmin bereid te zijn om de ideologische suprematie van de Italianen in alle opzichten te erkennen. Een struikelblok op het congres vormde opmerkelijk genoeg het racisme en het antisemitisme. Een voortijdige scheuring kon slechts worden voorkomen door in de gezamenlijke slotverklaring vast te leggen dat elk land het recht had om de maatregelen te nemen die het nodig achtte op het terrein van burgerrechten, godsdienst en ras. Het congres maakte duidelijk dat veel fascistische bewegingen in Europa niet langer ondubbelzinnig afwijzend stonden tegenover racisme en antisemitisme. Ook bleek dat hun Italiaanse gastheren op opportunistische gronden hiervan geen ideologische halszaak wilden maken. Het weinig succesvolle streven naar een antinazistische internazionale fascista stierf in 1936 uiteindelijk een stille dood door Mussolini’s openlijke toenadering tot Hitler.

Achter de schermen waren zijn avances al eerder gaande. In de zomer van 1935 maakte Mussolini in een voor Hitler bedoelde boodschap opnieuw duidelijk dat hij diens antisemitisme deelde. De Duce, zo schreef de Duitse journalist Sven von Müller in zijn verslag van een audiëntie bij Mussolini op 9 juli 1935, ‘staat op het standpunt dat Joden geen fascisten kunnen zijn en dat hij daarom Joden uit belangrijke posities heeft verwijderd’. Ook op de Italiaanse universiteiten zat geen enkele Jood meer.

Ook op de Italiaanse universiteiten zat geen enkele Jood meer.

Overigens bestond er tussen de universalistische, antiracistische en vreedzame pretenties van de CAUR en de buitenlandse politiek van het Mussolini-regime vanaf het begin een onoverbrugbare tegenstelling. In Noord-Afrika en de Hoorn van Afrika maakten de Italianen zich massaal schuldig aan oorlogsmisdrijven en andere wreedheden. Zij voerden daarnaast in de koloniën Somalië en Eritrea een rigoureuze rassenpolitiek. Fascisten van de Kroatische Ustaša bereidden tezelfdertijd in Italië op kosten van hun gastheren terroristische aanslagen voor om het multi-etnische Joegoslavië te destabiliseren. Ten slotte had de Duce al in 1932 zijn veroveringsoorlog tegen Abessinië (het tegenwoordige Ethiopië) gepland. Hij wilde per se dat dit Afrikaanse land door oorlog en niet langs diplomatieke weg Italiaans bezit werd. De CAUR diende dan ook primair Mussolini’s machtspolitieke doeleinden. Met de Italiaanse toenadering tot nazi-Duitsland vanaf 1936 verviel het nut van deze organisatie.       

Onder invloed van Hitlers Nationalsozialismus zouden in de loop van de jaren dertig vrijwel alle fascistische bewegingen zich bekeren tot racisme en antisemitisme. Hoewel Mussolini tot in september 1934 herhaaldelijk blijk gaf van zijn ‘soevereine minachting’ voor de nazistische rassenleer, heroriënteerde het Italiaanse fascismo zich vier jaar later volledig op dit punt. De ideologische koerswijziging kwam niet helemaal onverwachts. De uitzonderlijk wrede veroveringsoorlog van Italië tegen Abessinië tussen 3 oktober 1935 en 7 mei 1936 en het draconische bezettingsregime daarna kwamen voort uit een giftige symbiose van imperialisme en racisme. Mussolini’s manschappen schroomden niet om talloze krijgsgevangenen en onschuldige burgers af te slachten. Zijn generaals waren door hem gemachtigd een ‘systematische politiek van terrorisme en uitroeiing’ uit te voeren, zo lang dit maar geheim bleef. De Duce zelf mijmerde over een ‘nieuw Abessinië zonder Abesijnen’.

De Duce zelf mijmerde over een ‘nieuw Abessinië zonder Abesijnen’.

Het fascistische regime voerde vanaf 1936 in eigen land steeds meer een antisemitische koers. Dit bleek onder meer uit het sterk toegenomen aantal ontslagen Joden (niet meer alleen personen op prominente posities), verschillende beroepsverboden, economische restricties en bovenal het venijnige antisemitisme in de fascistische pers. Mussolini trad daarbij niet alleen op als initiator achter de schermen, maar ageerde nu ook openlijk tegen Joden. In Il Popolo d’Italia schreef hij eind 1936: ‘Antisemitisme is onvermijdelijk wanneer het Jodendom al te brutaal optreedt, te opdringerig is en daarom arrogant wordt. Een teveel aan Joden heeft daarom automatisch een anti-Joodse stemming ten gevolg.’

 In de Italiaanse koloniën Somalië, Eritrea en Abessinië bestond tezelfdertijd een geraffineerd en wijdvertakt segregatiesysteem, dat neerkwam op een strikte rassenscheiding op alle openbare plaatsen. De eerste koloniale rassenwet van 19 april 1937 maakte ook seksueel contact tussen witten en zwarten strafbaar. Italiaanse mannen die zich daaraan bezondigden en zo het aanzien van hun ras bezoedelden, konden worden gestraft met vijf jaar gevangenisstraf. Het fascistische bewind ontnam ook steeds meer rechten aan de zogenaamde halfbloeden die Mussolini beschouwde als een bedreiging voor de raciale integriteit van zijn volksgenoten.

Zijn uitlatingen over de Joden werden ondertussen steeds driester. ‘Die Joodse zwijnen’, zo tierde hij in april 1938 tegenover zijn minnares Claretta Petacci, waren ‘een volk dat er voorbestemd is om in zijn geheel te worden afgeslacht.’ Briesend vervolgde de Duce: ‘Weet je wat wij voor hen zijn? Honden, ze noemen ons honden?’ Zijn weerzin tegen Joden vertaalde zich weldra naar een aanscherping van het antisemitische overheidsbeleid.

Met de publicatie van het Manifesto della razza op 14 juli 1938 werden het biologische racisme en antisemitisme tot staatsdoctrine ‘verheven’. De tekst was niet alleen door Mussolini geïnspireerd, maar ook door hem persoonlijk geredigeerd. Het manifest stelde dat er biologische rassen bestonden, dat Italianen tot het Arische ras behoorden en  dat Joden daarom geen deel uitmaakten van het Italiaanse volk. Begin september maakte Mussolini’s regering bekend dat alle 20.000 Joden die na 1919 Italië waren binnengekomen, binnen enkele maanden het land verlaten moesten hebben.

Het biologische racisme en antisemitisme werden tot staatsdoctrine ‘verheven’

In een toespraak dezelfde maand ontkende de Duce nadrukkelijk dat het antisemitisme was overgenomen van de nazi’s. Het ‘Joodse probleem’ was slechts een aspect van een groter vraagstuk: de noodzaak om Italianen de raciale bewustwording bij te brengen die onontbeerlijk was om een imperium te handhaven. De geschiedenis leerde volgens Mussolini dat grote rijken weliswaar met wapengeweld werden veroverd, maar door prestige werden bijeengehouden: ‘Voor prestige is een helder en streng rassenbewustzijn vereist, dat niet alleen de verschillen, maar ook heel duidelijk superioriteit definieert.’ Er zijn geen aanwijzingen dat de Italiaanse fascisten het biologisch racisme en antisemitisme aanvaardden onder druk van hun Duitse bondgenoten.

In gezelschap van zijn maîtresse Claretta Petacci ging Mussolini in deze tijd tekeer tegen Joden. Hij verkondigde dat ze verschrikkelijk stonken, alle niet-Joden haatten en hen uitbuitten. In zijn hart vond de fascistenleider de antisemitische bepalingen in Manifesto della razza lang niet ver genoeg gaan. In oktober 1938 gaf hij tegenover Petacci uiting aan zijn verlangen om Joden uit te roeien of te verbannen:

Die walgelijke Joden horen allemaal vernietigd te worden. Ik ga een bloedbad aanrichten, zoals de Turken hebben gedaan [met Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog, red.]. Ik heb 70.000 Arabieren geïnterneerd, dan kan ik ook wel 50.000 Joden interneren. Ik ga een eiland zoeken waar ik ze allemaal kan opsluiten. Of ik ga ze vernietigen, zoals Pontius Pilatus heeft gedaan toen hem was gevraagd wat ze met al die Joden aan moesten. […] Het is een weerzinwekkend zootje, ik heb er spijt van dat ik niet doortastender ben geweest. […] Ik ga ze vernietigen.

Het idee om Joden te deporteren naar een verafgelegen, geïsoleerd gebied en daar een reservaat voor hen in te richten, hield Mussolini al langer bezig. Eind augustus zei de fascistenleider tegen zijn schoonzoon en minister van Buitenlandse Zaken Galeazzo Ciano dat hij van het gebied Migiurtinia in Somalië ‘een reservaat voor het internationale Jodendom’ wilde maken. Kennelijk iets milder gestemd sprak hij een maand later tegenover Ciano over de regio Jubaland in Somalië als ‘verzamelgebied voor Joden […] waar betere levens- en werkomstandigheden heersen’. Mussolini’s idee om Joden gedwongen ergens in Afrika te vestigen, kwam overeen met wat Hitler destijds nog voor ogen stond als oplossing voor ‘het Joodse vraagstuk’:deportatie naar het Afrikaanse eiland Madagaskar.  

‘Ik ga een eiland zoeken waar ik ze allemaal kan opsluiten’

In de praktijk bestond er een flinke discrepantie tussen de uitspraken van Mussolini in privékring over het deporteren of uitroeien van de Joden en het antisemitische beleid van zijn regime. Hij besefte dat er onder de bevolking bezwaren bestonden tegen de maatregelen tegen Joden en meende dat zijn volksgenoten daarom in het kader van desvolta totalitaria (‘totalitaire omslag’) eerst verder geïndoctrineerd moesten worden. Radicale antisemieten kregen ondertussen van hem alle ruimte om te fulmineren tegen de Joden. Mussolini zelf gaf het signaal voor een antisemitische perscampagne en was de stuwende kracht achter de nieuwe anti-Joodse proclamaties en wetten van het regime.

De door de Grote Raad van het Fascisme in oktober 1938 uitgevaardigde Carta della razza (Verklaring over het ras) vermeldde dat het fascisme vanaf het begin had geprobeerd de kwaliteit en de kwantiteit van het Italiaanse ras te verbeteren. Sinds de totstandkoming van het wereldrijk was de noodzaak van het scheppen van ‘een raciaal bewustzijn’ urgent geworden. Op grond van de Carta della razza gold iedereen met een of twee Joodse ouders als Jood, ongeacht de godsdienst die hij beleed. Wie voortkwam uit een gemengd huwelijk, maar het Jodendom verwierp, werd daarentegen als Italiaan beschouwd. De achterliggende gedachte was klaarblijkelijk dat het Italiaanse bloed krachtiger was dan het Joodse bloed. In de Grote Raad van het Fascisme protesteerden enkele kopstukken van het regime tegen de Carta della razza. Zo keerde oudgediende Italo Balbo zich tegen de discriminatie van Joden die tijdens de Eerste Wereldoorlog als militair gedecoreerd waren. Zijn protest bleef niet zonder gevolgen.

De Wet ter bescherming van het Italiaanse ras omvatte alle eerdere antisemitische verordeningen samen en trad op 17 november 1938 – een week na de Reichskristallnacht – in werking. Onder de Italiaanse bevolking en zelfs een deel van Mussolini’s partijgenoten bestond weinig enthousiasme voor de antisemitische koers van het bewind. Talrijke mensen schaamden zich er zelfs voor. De geheime politie rapporteerde dat er veel sympathie en steun voor de Joden bestond, al was die onder de arbeiders groter dan bij de middenklasse. Paus Pius XI, die ten aanzien van bekeerde Joden en gemengde huwelijken alsnog uitzonderlingsbepalingen eiste, kreeg nul op het rekest van Mussolini. De dictator was vastberaden om zijn rassenwet als onderdeel van de svolta totalitaria door te voeren.

Paus Pius XI.
Mussolini luisterde niet naar paus Pius XI.

Welbewust maakte hij in de jaren 1938 en 1939 het racisme en het antisemitisme tot onderdeel van zijn antibourgeoisie-campagne. De bourgeoisie stond voor hem gelijk aan zelfvoldaanheid, egoïsme en een gebrek aan vitalisme en wilskracht. De racistische politiek van zijn regime had tot doel het Italiaanse volk te herscheppen tot een raciaal en geestelijk homogene natie van dappere strijders die een imperialistische lotsbestemming moest vervullen. Empathie met de Joden werd veroordeeld als een verderfelijke uiting van een burgerlijke mentaliteit.

De bourgeoisie stond voor Mussolini gelijk aan zelfvoldaanheid, egoïsme en een gebrek aan vitalisme en wilskracht

Verschillende categorieën Joden, bijvoorbeeld zij die vroeg lid waren geworden van de fascistische partij, veteranen die hadden gevochten in de Eerste Wereldoorlog, Afrika of de Spaanse Burgeroorlog en Joden die zich op een andere wijze voor het vaderland of het fascisme verdienstelijk hadden gemaakt, werden door de Italiaanse overheid uitgesloten van discriminerende maatregelen. Het betrof ongeveer 6.500 van de 48.000 in Italië levende Joden.

Vanwege deze uitzonderingsbepalingen hekelde de Franse schrijver Louis-Ferdinand Céline in zijn beruchte pamflet L’École des cadavres (De school van de kadavers) het Italiaanse antisemitisme als ‘slap, grauw en ontoereikend’. Het antisemitisme van Mussolini’s regime was aanmerkelijk minder ‘slap’ dan deze schuimbekkende Jodenhater deed voortkomen. De meest ingrijpende bepalingen van Mussolini’s rassenwet, zoals de verwijdering uit de fascistische partij en overheidsfuncties, golden ook voor de kleine groep van ‘geprivilegieerde’ Joden. Niet alleen werden talrijke uitzonderingsbepalingen spoedig weer geschrapt. De autoriteiten traden ook steeds onverbiddelijker op bij het uitvoeren van de wet. Ten slotte kwamen er nieuwe antisemitische wetten bij en vaardigden niet alleen Mussolini’s regering, maar ook provinciale en gemeentebesturen anti-Joodse verordeningen uit.

Voor de fascistenleider was het ontrechten en maatschappelijk marginaliseren van Joden niet voldoende. In 1940 besloot hij dat binnen tien jaar het grootste deel van de in Italië wonende Joden uit het land moest zijn verdreven. Joden die een gemengd huwelijk hadden of daaruit waren voortgekomen, zouden worden ‘geariseerd’. De Duce besliste in mei 1942 dat alle volwassen Joodse mannen en vrouwen dwangarbeid dienden te verrichten. Zijn regering nam in juni 1943 het besluit dat alle Joden die tussen 1907 en 1925 waren geboren in concentratiekampen moesten worden geïnterneerd om daar verplicht te werken. De beslissing was mede ingegeven door een van de meest platvloerse vooroordelen over Joden: zij zouden geen fysiek werk verrichten, maar liever parasiteren op de arbeid van vlijtige Ariërs.

Medeplichtig aan de Holocaust

Ofschoon zijn bondgenoot Hitler hem hierover nooit informeerde, staat vast dat Mussolini ervan op de hoogte was dat het naziregime in de zomer van 1942 was begonnen met het vernietigingsprogramma in de kampen. Op 17 augustus van dat jaar liet een hoge diplomaat bij de Duitse ambassade in Rome, prins Otto von Bismarck, in het geheim aan het Italiaanse ministerie van Buitenlandse Zaken weten dat Joden naar kampen in Polen werden gedeporteerd om daar te worden vermoord. Dezelfde dag verzocht de Duitse ambassadeur Hans Georg von Mackensen toestemming om drieduizend Joden die naar de Italiaanse bezettingszone in Joegoslavië waren gevlucht, samen te drijven en de deporteren. Ciano informeerde Mussolini in een memorandum over het Duitse verzoek, waarop deze noteerde ‘Nulla osta’, oftewel geen bezwaar. Op 24 oktober bevestigde de Duce nogmaals zijn toestemming hiervoor.

Twee weken eerder had Reichsführer-SS Himmler hem tijdens een onderhoud toevertrouwd dat alle Joden uit het Groot-Duitse Rijk en de bezette gebieden zouden worden verwijderd omdat ‘ze overal de drijvende kracht zijn achter sabotage, spionage en verzet en ook achter bendevorming’. Himmler vertelde dat de Duitsers in Rusland ‘een niet onaanzienlijk aantal Joden’ hadden moeten doodschieten ‘aangezien daar zelfs de vrouwen en opgroeiende kinderen zeker als koeriers voor partizanen zouden zijn opgetreden’. Mussolini’s antwoordde onbewogen dat dit ‘de enige mogelijke oplossing’ was.

Mussolini en Hitler.
Mussolini en Hitler.

Ook bij andere gelegenheden demonstreerde hij zijn onverschilligheid tegenover het lot van de Joden. Zo gaf hij in mei 1942 opdracht de geannexeerde Dalmatische kustgebieden ‘vrij van Joden’ te maken. Zijn bevel kwam erop neer dat de duizenden Joden die hier bescherming hadden gezocht tegen de moordlustige milities van de Ustaša moesten worden uitgewezen. Boosaardig was zijn grap in november van dat jaar tegen een Italiaanse industrieel dat de Duitsers Joden ertoe bewogen ‘naar een andere wereld […] te emigreren’.

De houding van Mussolini tegenover de Duitse druk om Joden die onder Italiaans gezag stonden te deporteren naar vernietigingskampen, was ondertussen weinig consistent. Na een bezoek van minister van Buitenlandse Zaken Joachim von Ribbentrop in februari 1943 gaf hij zijn generaals in het door Italië bezette deel van Joegoslavië opdracht om de Joden in Triëst bijeen te brengen om vandaaruit gedeporteerd te worden. Enkele dagen later telegrafeerde hij: ‘Het is waar dat ik mij verplicht heb om aan de verdrijving mee te werken. Maar u kunt alle excuses gebruiken die u wilt, zodat geen enkele Jood wordt overgedragen.’ Het lijkt erop dat vooral irritatie over de door de Duitsers uitgeoefende pressie, hier een rol speelde. Zelfs zijn biograaf Nicholas Farrell, die dikwijls een te rooskleurig beeld schetst van de Italiaanse fascistenleider, schrijft dat door de Joden te beschermen de Duce hoopte de reputatie van de nazi’s in de bezette gebieden te ondermijnen.

De Duce hoopte de reputatie van de nazi’s in de bezette gebieden te ondermijnen door Joden te beschermen

Op andere momenten toonde Mussolini zich dan ook niet bereid om de vervolgde Joden te beschermen tegen een gewisse dood. Dit bleek bijvoorbeeld uit zijn persoonlijke ingrijpen in de Italiaanse bezettingszone in Zuid-Frankrijk. Uit angst voor de nazi’s verbleven hier veel gevluchte Joden, terwijl de Italiaanse generaals ter plaatse niet erg genegen waren hen over de dragen aan de Duitse autoriteiten. De Duce stelde daarom een politieofficier aan als verantwoordelijke voor het beleid ten aanzien van Joden, die rechtstreeks aan hem moest rapporteren. Ongetwijfeld met medeweten van Mussolini gaf zijn gevolmachtigde half juli 1943 de opdracht de aanwezige Joden uit te leveren.

Veel Italiaanse regerings- en legerfunctionarissen in geannexeerde en bezette gebieden saboteerden in 1942 en 1943 de bevelen van hun leider om de Joden aan de Duitsers over te dragen. Mussolini-biograaf Hans Woller meent dat hun houding niet zozeer voortkwam uit humane overwegingen, maar veeleer uit het besef dat de oorlog verloren was en het feit dat de geallieerden strenge straffen voor oorlogs- en andere misdaden in het vooruitzicht hadden gesteld. De rijkelijk laat getoonde empathie van deze functionarissen met de vervolgde Joden contrasteerde dan ook scherp met het schrikbewind van het fascistische regime in Griekenland en voormalig Joegoslavië, dat gekenmerkt werd door concentratiekampen, massa-executies en het verwoesten van hele dorpen. De door het fascistische regime gepropageerde opvatting dat Slaven primitieve Untermenschen waren, droeg onbetwistbaar bij aan deze terreur.

Dat uiteindelijk tachtig procent van de Italiaanse Joden de oorlog overleefde, was geen verdienste van Mussolini

Na Mussolini’s politieke val in juli 1943 en de daaropvolgende oprichting van zijn Republiek van Salò – een fascistische rompstaat in Noord-Italië onder curatele van de nazi’s – werd het antisemitisme van de Duce nog onverzoenlijker. Hij liet toe dat de nazi’s hun Endlösung der Judenfrage uitbreidden tot Italiaanse Joden en dat een deel van zijn aanhangers ijverig meewerkte aan het opsporen en oppakken van Joden voor deportatie. Zijn biograaf Hans Woller acht het zelfs zeer aannemelijk dat er op het hoogste niveau, en dus met medeweten van de Duce, geheime afspraken bestonden over een Italiaans-Duitse taakverdeling: Mussolini’s veiligheidsorganen spoorden de Joden op en droegen ze over aan de Duitsers, die hen naar de vernietigingskampen in het Oosten transporteerden. Wellicht gaat deze hypothese te ver. Het staat wel vast dat de fascistenleider verscheidene malen persoonlijk opdracht gaf om Joden over te dragen aan de nazi’s. Dat uiteindelijk tachtig procent van de Italiaanse Joden de oorlog overleefde, was geen verdienste van Mussolini. Zijn racisme en antisemitisme was aanzienlijk radicaler dan lange tijd is aangenomen.

Meer weten:

  • Mussolini. De eerste fascist (2021) van Hans Woller toont aan dat racisme en antisemitisme bij Mussolini al vroeg diepgeworteld waren. 
  • Jews in Italy under Fascist en Nazi Rule 1922-1945 (2005) onder redactie van Joshua D. Zimmerman bevat een groot aantal artikelen waarin verschillende aspecten van de vervolging van Italiaanse Joden behandeld worden.   
  • Universal Fascism (1972) van Michael Ledeen beschrijft de pogingen van Italiaanse fascisten tussen 1928 en 1936 om eigen fascistische internationale op te richten.