Jean-Marc van Tol laveert al jaren tussen wetenschap en literatuur. Hij werkt aan een romantrilogie over raadpensionaris Johan de Witt. Inmiddels zijn er twee delen verschenen, Musch en Buat. Daarnaast is hij coauteur van een nieuw historisch boek over zijn held: De wereld van De Witt. ‘Historici moeten zich op feiten baseren, maar ook hun fantasie gebruiken.’
Het was hoogleraar Herman Pleij die hem tot de historische letterkunde verleidde. Eerder had hij nog heel ergens anders rondgekeken: op de kunstacademie. Maar daar mocht Jean-Marc van Tol niet met zijn grote liefde voor het stripverhaal bezig zijn. Van hem werd ‘echte kunst’ verwacht. En een kunstenaar ging niet in hem schuil, meende hij. Dus volgde zijn gang naar de Universiteit van Amsterdam (UvA) om aan andere passies te snuffelen, aan taal en geschiedenis, aan verhalen vertellen. En daar werd hij gegrepen door de enthousiaste introductie die Pleij over de aankomende studenten uitstortte. Hoera, de Middeleeuwen. ‘Dit is het,’ realiseerde Jean-Marc van Tol zich meteen.
Meer interviews met historici lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Zijn naam laat het ongetwijfeld in menige bovenkamer kraken. Is dat niet die…? Ja, Jean-Marc van Tol is de tekenaar van Fokke & Sukke, de strip die dagelijks NRC siert. Na zijn afstuderen als historisch letterkundige ging hij toch met cartoons aan de slag. Eend en kanarie hadden toen al naam gemaakt in de Amsterdamse studentenwereld.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Fokke en Sukke groeiden vervolgens uit tot overbekende Nederlanders. Roem, merchandising en inkomsten, maar ook verplichtingen stegen tot zo’n grote hoogte, dat Van Tol – die de cartoon nog altijd met twee voormalige studievrienden maakt – in 2011 terugschakelde. Hij wilde ‘geen slaaf van zijn eigen poppetjes’ worden.
Sinds die beslissing verluchtigen Fokke en Sukke krant en scheurkalender, maar krijgen ze verder vaak vrijaf. ‘Ik ben ze dankbaar. Dankzij Fokke & Sukke lukt het mij om dingen te doen, waarvoor je normaal gesproken langlopende subsidietrajecten moet doorlopen. Ik kan gewoon mijn eigen gekte financieren.’
‘Ik kan gewoon mijn eigen gekte financieren’
De cartoonist kreeg tijd om terug te keren naar de geschiedenis, naar de verhalen. Zijn door Pleij aangewakkerde belangstelling voor de Middeleeuwen was toen al opgeschoven naar de zeventiende eeuw (‘toch wat tastbaarder’) en naar een coryfee uit de tijd van Hollands welvaren, Johan de Witt, met wie hij zich op tal van manieren is gaan bezighouden. Zo ontsluit Van Tol met anderen voor het Huygens Instituut de tienduizenden brieven uit het archief van De Witt. Hij geeft lezingen, houdt er een rijke website op na (johandewitt.nl) en werkt aan het derde deel van een trilogie. In zijn romans gebruikt hij de verbeelding, maar blijft hij dicht bij de feiten.
In het recent verschenen De wereld van De Witt, waaraan diverse auteurs meewerkten, belicht Van Tol de verhouding van Johan de Witt tot de Oranjes. Aanleiding voor het boek – en een expositie in het Dordrechts Museum – is het 400ste geboortejaar van de machtige raadpensionaris van Holland.
Naast dit alles bestiert Van Tol zijn eigen uitgeverij Catullus, vernoemd naar een Romeinse levensgenieter en dichter uit de eerste eeuw voor Christus. ‘Catullus is zeker een held. Ik vond zijn gedichten als middelbare scholier al te gek. En nu kan ik het musje van Catullus gebruiken in het logo van mijn uitgeverij, geweldig.’ Wat dat musje betreft: de dichter treurde erover dat een vogeltje wel uit de hand van zijn geliefde Lesbia mocht eten en hij niet: ‘Musje, het lievelingetje van mijn meisje, met wie zij gewoon is te spelen.’
Het interview met Jean-Marc van Tol begint niet toevallig kort na het middaguur. ‘Ik ben elke dag tot 12.00 uur bezig met Fokke & Sukke. Daarna verdwijn ik in de zeventiende eeuw.’
Hoe wordt u bij een lezing over Johan de Witt aangekondigd?
‘Het begint vaak met zoiets als: “Beste mensen, u kent hem allemaal als tekenaar van Fokke & Sukke, maar…” Het maakt me niet zoveel uit. Ik ben tekenaar, schrijver en uitgever. Soms word ik voorgesteld als historicus. Maar ik ben dus historisch letterkundige. Het is ook best ingewikkeld.
Ik werk samen met historici die de letterkunde als bron gebruiken, waarbij ik merk dat velen de oorspronkelijke bronnen niet eens kunnen lezen. Ik heb het andersom gedaan, als letterkundige bij Herman Pleij en Frits van Oostrom. Dan ga je van het document uit en plaats je dat in de geschiedenis met behulp van de secundaire literatuur van historici.
Voor zowel Fokke & Sukke als de geschiedenis en mijn uitgeefwerk geldt dat verbeelding belangrijk is. Historici moeten zich op feiten baseren, maar ook hun op feiten gebaseerde fantasie gebruiken om tot een waarachtig verhaal te komen en dat aan het publiek over te brengen.’

Kunt u een voorbeeld geven?
‘In mijn studietijd had ik een scriptie geschreven over het beleg van Amsterdam door Willem II in 1650. Ik wist uit die tijd nog dat er een groot archief bestond van De Witt, dat nooit echt goed was onderzocht. Er waren begin vorige eeuw weliswaar al 3000 brieven uitgegeven door Robert Fruin en Nicolas Japikse, maar ik wist dat er wel tien keer zoveel in het Nationaal Archief lagen. Ze vormen de basis voor de eerste twee delen van mijn romantrilogie.
Voor het derde deel, dat volgend jaar september verschijnt, was minder materiaal voorhanden. Het speelt zich af in Rampjaar 1672. Dan zit neef Nicolaas Vivien, pensionaris van Dordrecht, aan het ziekbed van Johan de Witt. Er is in juni van dat jaar een aanslag op hem gepleegd. Op bed heeft hij tijd om de balans op te maken.
Vivien heeft ook werkelijk aan zijn zijde gezeten. In het hoofd kruipen van de geniale De Witt is voor een gewone sterveling onmogelijk, dat probeer ik maar niet. Vivien is de verteller in de scène, die ik zoveel mogelijk wil baseren op de brieven. Probleem is alleen dat er uit 1672 weinig brieven van De Witt zijn overgeleverd. Dus moet ik, op basis van kennis, mijn verbeelding gebruiken
Ik geloof echt dat De Witt voorstander was van het delen van de macht. Hij vond het niet goed te veel macht onder te brengen bij één persoon, ook niet bij hemzelf. Als hij op bed de balans opmaakt, komt hij tot de ontdekking dat hij daarin heeft gefaald. Hij was zelf de spin in het web geworden, dan heb je geen oog meer voor je eigen falen. Een web waarin je – zie wat er nu met Donald Trump gebeurt – door paladijnen zo naar de mond wordt gepraat en gediend, dat je gaat denken als Lodewijk XIV: de staat, dat ben ik. Maar, denkt Johan, ik ben de staat niet. Daarop besluit hij zijn raadpensionarisschap op te geven. Hij zou als jurist bij de Hoge Raad van Holland aan de slag gaan, maar daar komt het niet meer van.’
Zien historici u als de vreemde eend in de bijt?
‘Sommigen wel, natuurlijk. Vooral oudere historici hebben de neiging hun eigen vakgebied te beschermen en niemand toe te laten. Jongere historici vinden wat ik doe vaak hartstikke leuk. Het is geschiedenis voor een groot publiek. Die oude historici schreven bij wijze van spreken vooral voor elkaar. Wat heb je daaraan? Van het eerste deel van de trilogie, Musch, zijn zeven drukken verschenen, van het tweede, Buat, komt een derde druk aan. Er is een constante vraag.’
U houdt van archieven. Wat is de sensatie?
‘Als letterkundig historicus zit je over brieven gebogen. Je ontcijfert ze, hertaalt ze, plaatst ze in de geschiedenis. Je ziet bij wijze van spreken nog een korrel zand op een map, je ziet er nog haren of vingerafdrukken op zitten. Je komt heel dichtbij. En er is de spanning of je nieuwe dingen naar boven kunt halen.
Voor mijn studie moest ik een handschrift bestuderen in de Bodleian Library in Oxford. Daar dien je eerst de eed te zweren dat je documenten en boeken respectvol zult behandelen, daarna word je met rust gelaten. Ik voel me dan verbonden met een eeuwenlange traditie.
Ik zie de archieven ook wel als tegengif voor de actualiteit. Je weet niet hoe het gaat aflopen met Trump, Europa, Oekraïne en al dat soort kwesties. In zo’n archief zit je met dossiers die wel zijn afgesloten, zodat je kunt reconstrueren. Geschiedenis is de actualiteit van het verleden; Trump is interessant voor de historici van de toekomst. Al verwacht ik dat hij ervoor zal zorgen dat er weinig materiaal bewaard blijft dat in zijn nadeel is.
‘Archieven zijn een tegengif voor de actualiteit’
Dat brengt me weer bij Johan de Witt. Toen hij op 20 augustus 1672 werd vermoord, nam het Hof van Holland zijn hele archief in beslag. Hij is een van de weinige minister-presidenten – zo kun je de raadpensionaris uit die tijd toch wel zien – die niet in staat is geweest zijn eigen archief te zuiveren. Mooi natuurlijk dat er zoveel bewaard is, in elk geval wat de politiek betreft. Ook de stukken die tegen hem pleiten.’
Hoe staat het met het onderzoek naar de brieven van De Witt?
‘Wij denken nu dat er 25.000 brieven van hemzelf zijn plus 10.000 van de Staten van Holland. Het is een project van het Huygens Instituut, maar de brieven liggen in het Nationaal Archief. Daar zitten we regelmatig met een man of tien te werken aan de database. We willen graag dat je als leek, student of historicus straks makkelijk bij die bronnen kunt, dat je na het inloggen een brief kunt oproepen en meteen de hertaling kunt zien. Dan wordt het echt bronnenmateriaal voor verdere studie.

Fruin en Japikse hebben indertijd 3000 brieven geselecteerd. Knap werk hoor, zonder de moderne techniek, maar het is hún selectie. Historici hebben zich daar altijd op gebaseerd. Je had bijvoorbeeld Gerard Hamel Bruynincx, gezant in Wenen, die 871 brieven aan De Witt heeft geschreven. Daarvan zijn er door Fruin en Japikse twee gepubliceerd. Natuurlijk zijn niet al die brieven belangrijk, maar voor een geschiedenisstudent kunnen ze heel interessant zijn.’
Hoe moeizaam was de relatie van De Witt met Oranje?
‘De Witt was niet echt anti-Oranje, ondanks zijn uitspraak dat “niemand door geboorte enig recht heeft tot hoge ambten”. Vanuit zijn opvoeding en de Latijnse school vond hij net zoals de Romeinen dat de besten het land moesten leiden. In zijn brieven kom ik geen aversie tegen Willem III tegen. Maar goed, daarin hield hij zijn emoties altijd wel op de vlakte. En hij besefte ook dat grote delen van het volk Oranjegezind bleven, dat hij daar iets mee moest. Het Eeuwig Edict waarmee de Oranjes in 1667 definitief het stadhouderschap werd ontzegd, kwam niet uit zijn koker. Hij maakte Willem juist “kind van staat”, al was dat ook om greep te houden. Dan zie je de politicus in hem.’
Had hij kunnen voorzien dat het volk zich tegen hem zou keren?
‘Johan schatte de risico’s niet goed in, hoewel hij wist dat het broeide. Hij kende de pamfletten, waarin hij zo’n beetje van alles de schuld kreeg. Hij had net zijn broer Cornelis opgehaald uit de Gevangenpoort; die had daar vastgezeten op verdenking van een moordcomplot tegen Willem III. Vlakbij Johans woning aan de Kneuterdijk in Den Haag zijn de gebroeders op het Groene Zoodje wreed vermoord. Het was een aanval van het volk, aangewakkerd door mensen rond de Oranjes. Die familie had altijd al goed begrepen wat propaganda vermag. Dat begon met Willem van Oranje. Maar ook Willem III wist wat hij met pamfletten kon bewerkstelligen. Toen hij in 1688 ook de Engelse troon bezette, nam hij zijn eigen drukpersen mee.’

Komt hier uw fascinatie voor pamfletten uit voort?
‘Ook die maken de geschiedenis tastbaar. Het is tijdens mijn studie begonnen, toen zo’n oud pamflet nog een gulden of tien kostte. Ik heb intussen een verzameling van zo’n 1500 pamfletten uit de jaren 1640 tot 1702, het jaar waarin Willem III overlijdt. 1650 en 1672, het Rampjaar, zijn de grote pamflettenjaren. In die jaren waren de spanningen in de maatschappij het grootst. Toen vonden die pamfletten gretig aftrek. Drukkers vroegen er een stuiver of twee stuivers voor, het was handel.’
In De wereld van De Witt schrijven twee collega-auteurs van Van Tol over De Witts betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor de slavenhandel. ‘Vast staat dat de staatsman Johan de Witt een substantiële bijdrage leverde aan de welvaart in de Republiek die tot stand kwam met slavernij,’ aldus Ineke Huysman van het Huygens Intituut en Marianne Eekhout van het Dordrechts Museum.
Hoe kijkt u daarnaar?
‘We hebben er discussie over gehad. De aandacht voor de slavernij komt vooral vanuit het museum. Ik ben pas gaandeweg gaan denken dat we er inderdaad nog steeds te weinig een idee bij hebben. Misschien heb ik als hoogopgeleide witte man wel een blinde vlek.
Johan de Witt stuurde admiraal Michiel de Ruyter naar die forten op de West-Afrikaanse kust en hij heroverde ze allemaal. Forten waar kruiden en specerijen werden opgeslagen, maar die ook een rol speelden in de slavenhandel.
‘De Witt heeft van de slavenhandel geprofiteerd’
Johan moet ervan geweten hebben, maar in zijn brieven kom ik er bijna niets over tegen. Mijn inschatting is dat hij de slavenhandel op afstand wilde houden. Het had bovendien zijn aandacht niet. Anderzijds, hij profiteerde wel. Zijn vader bijvoorbeeld had geïnvesteerd in de West-Indische Compagnie, zoals veel regenten.’
Ervan geweten hebben, zegt u. Zit er enige adoratie in de weg?
‘Luc Panhuysen [de vierde coauteur, red.] zegt altijd dat ik te positief ben over De Witt. En hij heeft gelijk. Dat slavernijverleden rijmt voor mij niet met De Witts humane opvattingen. In het boek moet er aandacht voor zijn, maar ik hoop niet dat het in de expositie een schaduw over het geheel gaat werpen. Die bordjes met inclusieve teksten die ik in musea tegenkomt, vind ik soms wel ver gaan. Of hij van zijn sokkel moet? Nee toch. Veel beter is om een realistisch beeld te scheppen. De slavenhandel was onderdeel van de maatschappij. Mensen die die maatschappij leidden, hebben gefaciliteerd en geprofiteerd. Johan was bijna twintig jaar raadpensionaris, voor hem gold dat dus ook.’
Na een korte stilte: ‘Oh, my God. Ik geneer me wel een beetje. Dit is een vrij nieuw inzicht voor mij. Het zou weleens kunnen dat de museumwereld voor de schrijvers uitloopt, nou ja, voor mij uitloopt.’
Jean-Marc van Tol
(1967) is tekenaar en schrijver en heeft een eigen uitgeverij, Catullus. Hij studeerde historische letterkunde aan de UvA. Met voormalige studiegenoten John Reid en Bastiaan Geleijnse maakt hij de cartoon Fokke & Sukke.
Catullus publiceerde diverse boeken gebaseerd op De Witts brieven, waaronder Johan de Witt en Engeland (2019), Johan de Witt en Frankrijk (2020), Johan de Witt en het Rampjaar (2022) en Vrouwen rondom Johan de Witt (2024).
Van Tol schreef de historische romans Musch (2018) en Buat (2023). Het laatste deel van de trilogie, Willem, volgt in september 2026.
Recent verscheen De wereld van De Witt, 1625-1672 (192 p. WBooks, € 29,95). De expositie over De Witt in het Dordrechts Museum loopt van 27 april tot 26 oktober 2025.
