In het Rampjaar 1672 is de Republiek ‘redeloos, reddeloos en radeloos’. Vertwijfeld gaan de burgers op zoek naar schuldigen. Die vinden ze in de regenten Johan en Cornelis de Witt.
De Republiek der Verenigde Nederlanden verkeert in 1672 in oorlog. Dat is op zich niet uitzonderlijk, want het land is in die jaren voortdurend in conflicten verwikkeld – vooral met Engeland en Zweden. Het gaat vrijwel altijd om zeeoorlogen, waarin de vloot van de Republiek zich danig weet te weren. Maar in dat jaar wordt de Republiek ook op het land aangevallen. Vanuit het zuiden rukt de Franse koning Lodewijk XIV op met een leger van 120.000 man, terwijl de oostelijke gewesten worden belaagd door de bisschoppen van Keulen en Münster.
De strijd op zee verloopt voorspoedig: admiraal Michiel de Ruyter weet begin juni door de zeeslag bij Solebay een Engelse zeeblokkade af te wenden. Te land is de situatie heel wat minder rooskleurig. De bisschop van Münster bezet Overijssel en Drenthe, en belegert de stad Groningen. Op 12 juni steekt het Franse leger bij het tolhuis van Lobith de Rijn over, waarna Lodewijk XIV binnen een week onder meer Arnhem, Zutphen, Harderwijk, Tiel, Deventer, Zwolle, Kampen en Amersfoort verovert, en even later zelfs de stad Utrecht bezet.
Hele dorpen worden uitgemoord, boerderijen gaan in vlammen op en vrouwen en meisjes worden verkracht
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Hoewel de Franse opmars hierna stokt – de aarzelende Lodewijk XIV deinst terug voor de op dat moment nog vrij ondiepe Waterlinie –, breekt in de Republiek totale paniek uit. Dit komt niet alleen door de ongekende snelheid van de Franse veroveringen, maar ook door de ongehoorde wreedheden waarmee die gepaard gaan. Hele dorpen worden uitgemoord, boerderijen gaan in vlammen op met hun eigenaren erin, vrouwen en meisjes worden verkracht.
In het nog niet bezette deel van de Republiek verlamt de dreiging het denken en ondermijnt die de wilskracht. In de woorden van Luc Panhuysen: ‘Het werkte als de drukgolf van een explosie, die de mortel uit het cement blaast en de structuur van het metselwerk breekt voordat het vuur eraan te pas komt.’
Staatsgezinden en prinsgezinden
In dergelijke omstandigheden wordt altijd koortsachtig naar een schuldige gezocht en kunnen sluimerende tegenstellingen oplaaien tot een verzengend vuur. In de Republiek van 1672 was dat de oude rivaliteit tussen ‘staatsgezinden’ en ‘prinsgezinden’. In 1650 had stadhouder Willem II geprobeerd door middel van een staatsgreep de macht te breken van de regenten, die vooral in Holland en Zeeland de dienst uitmaakten. Toen hij kort daarop aan de pokken stierf, werd er geen nieuwe stadhouder benoemd. De zoon van Willem II werd acht dagen na het overlijden van zijn vader geboren, en de regenten, geschrokken van de monarchale ambities van de Oranjes, voelden er weinig voor de jonge prins in de toekomst een rol in het landsbestuur te geven. In 1667 namen de Staten van Holland zelfs het Eeuwig Edict aan, dat bepaalde dat dit gewest ‘voor eeuwig’ het ambt van stadhouder afschafte.
Leider van de staatsgezinden was de Dordtse regentenzoon Johann de Witt (1625-1672), die in 1653 raadpensionaris van Holland werd en daarmee de facto de regeringsleider van de Republiek was. De Witt had de supervisie over de opvoeding van de jonge prins en stelde zich in de strijd tussen de orangisten en hun felle tegenstanders – die het stadhouderloze bewind beschouwden als ‘de ware vrijheid’ – gematigd op. Zo was hij fel tegen het aannemen van het Eeuwig Edict geweest. In de ogen van de prinsgezinden – onder wie veel calvinistische predikanten – bleef hij echter een onbetrouwbaar figuur.
Michiel de Ruyter
Naar zeventiende-eeuwse maatstaven, in een tijd waarin cliëntelisme en patronage normaal waren, was Johan de Witt bijzonder integer, maar vooral onder het gewone volk ergerden velen zich aan de regenten, die goed voor elkaar zorgden en steeds rijker en machtiger werden. Ook Johans twee jaar oudere broer Cornelis, ruwaard (hoogste bestuurder) van de heerlijkheid Putten, werd dikwijls met wantrouwen bekeken. In 1667 had hij als gevolmachtigde van de Staten-Generaal samen met Michiel de Ruyter de leiding over de tocht naar Chatham.
Het volk ergert zich aan de machtige bestuurders
De Ruyter had aanvankelijk geaarzeld over de onderneming, maar De Witt had hem weten te overtuigen en was dus in hoge mate medeverantwoordelijk voor het succes. Dat Cornelis de Witt een moedig man was, bleek ook duidelijk tijdens de buitengewoon heftige zeeslag bij Solebay, toen hij de hele tijd op het campagnedek van het vlaggenschip Zeven Provinciën bleef, terwijl er van zijn twaalf lijfwachten drie omkwamen en twee zwaar gewond raakten.
Stadhouder Willem III
In de blinde paniek van 1672 wijzen steeds meer vingers beschuldigend naar de gebroeders De Witt. Cornelis, die inmiddels wegens hevige jicht en andere aandoeningen de vloot heeft verlaten, zou een lafaard zijn, en Johan zou niet alleen willens en wetens het leger hebben verwaarloosd, maar het ook op een akkoordje met de Fransen willen gooien. Bovendien zou de raadpensionaris een ordinaire graaier zijn die met slinkse rekentrucs geld aan de staatskas heeft onttrokken en weggesluisd naar het buitenland.
Op 21 juni wordt er in Den Haag een aanslag op Johan de Witt gepleegd, die hierbij slechts gewond raakt. Een van de vier daders wordt gearresteerd en acht dagen later op het Groene Zoodje onthoofd. Een Haagse predikant publiceert vrijwel onmiddellijk hierna een pamflet waarin de aanslagpleger wordt verheerlijkt als een martelaar voor het ware geloof, die de duivelse De Witt had willen doden om zo het land te redden. Hierna volgt een ware stortvloed van pamfletten, waarin de gebroeders De Witt van alle mogelijke wandaden en machinaties worden beschuldigd.
Ondertussen wordt in Zeeland en Holland steeds luider geroepen om de 21-jarige prins Willem te benoemen tot stadhouder en kapitein-generaal van het leger. Aanvankelijk heeft de prins de regenten gesteund in hun pogingen de openbare orde te handhaven en op te treden tegen het angstige en woedende volk, maar na een tijdje wordt hij bang zijn populariteit te verliezen. En terwijl Cornelis ziek is en Johan herstelt van zijn verwondingen, ziet hij zijn kans schoon om aan de macht te komen. Op 1 juli bieden de Staten van Holland Willem III het stadhouderschap en het opperbevel over de strijdkrachten aan en twee dagen later wordt het Eeuwig Edict officieel herroepen.
Demonisering
De immer stoïcijnse Johan legt zich neer bij de gewijzigde machtsverhoudingen en biedt zijn ontslag aan, maar voor de strijdlustige Cornelis is dat moeilijker. Het is mogelijk dat hij zich tegenover ene Willem Tichelaar, een dubieus figuur die bij hem kwam om zijn strafblad te laten schrappen, iets heeft laten ontvallen over de wenselijkheid van de dood van Willem III, maar zeker is dat niet. Deze Tichelaar strooit wel het praatje rond dat Cornelis de Witt hem heeft gevraagd de prins te vermoorden, en kort daarop wordt de broer van de raadpensionaris gearresteerd op verdenking van hoogverraad en opgesloten in de Gevangenpoort in Den Haag.
Op 18 augustus wordt Cornelis onderworpen aan een ‘scherp verhoor’. Hij wordt opgehangen aan zijn achter zijn lichaam vastgebonden armen, en aan zijn door jicht geplaagde voeten worden zware gewichten gehangen. Wanneer hij heen en weer geslingerd wordt scheuren zijn schoudergewrichten, en vervolgens splijt de beul met een klem zijn scheenbenen, terwijl Cornelis ook nog met de zweep krijgt. Er komt geen klacht over zijn lippen, en evenmin een bekentenis.
Met een klem splijt de beul de scheenbenen van Cornelis
Twee dagen later wordt Cornelis de Witt veroordeeld tot levenslange verbanning uit Holland. Omdat hij als gevolg van de martelingen niet kan lopen, wordt er gevraagd of Johan hem komt ophalen. Wanneer deze arriveert, heeft zich rond de Gevangenpoort inmiddels een grote menigte verzameld, die woedend reageert op allerlei geruchten dat de ‘verrader’ inmiddels is ontsnapt. Hoe giftig de stemming is blijkt uit een gedichtje dat die ochtend op de deur van de Nieuwe Kerk is aangeplakt: Beëlzebub schrijft uit de hel/ dat Kees de Wit haast komen zel./ Hij verwacht hem in korte dagen/ maar zijn kop moet eerst zijn afgeslagen./ En zijn broer is ook een schelm.
De wekenlange demonisering van de twee broers heeft er, samen met de nog altijd levende angst voor de moordzuchtige Franse troepen, voor gezorgd dat er een uiterst gewelddadige stemming heerst onder de menigte die bestaat uit leden van de schutterijen en overige burgers, van wie sommigen ook gewapend zijn. De cavaleristen die gestuurd zijn om de meute in bedwang te houden trekken zich al snel terug, en ondertussen neemt de agressie toe. De woede is deels spontaan, maar het is heel goed mogelijk dat enkele hooggeplaatste tegenstanders van de gebroeders De Witt de menigte hebben opgehitst en door middel van gratis drank eventuele remmingen hebben weggenomen. Een naam die in dit verband genoemd vaak genoemd wordt, is die van de voormalige vlootvoogd Cornelis Tromp, de grote rivaal van Michiel de Ruyter, die zo succesvol heeft samengewerkt met de broers.
Kannibalisme
Aan het eind van de middag dringen gewapende mannen, onder aanvoering van de Voorburgse zilversmid Hendrik Verhoeff, de Gevangenpoort binnen en sleuren Cornelis en Johan naar buiten. Verhoeff wil hun laten fusilleren op het tegenovergelegen Groene Zoodje, maar halverwege wordt Johan al neergeschoten en wordt Cornelis doodgeslagen met geweerkolven. Vervolgens worden de lijken alsnog ‘officieel’ gefusilleerd, waarna het gepeupel de gelegenheid krijgt om zich uit te leven op de twee lichamen. Niet alleen de kleding wordt van hun lijf gescheurd, ook worden verschillende vingers, hun tongen, neuzen, tepels en geslachtsdelen afgesneden, waarna enkele slagers onder het publiek de lichamen vakkundig openspalken, zoals men dat bij geslachte varkens doet.
Enkele slagers spalken de lichamen open, zoals men dat bij geslachte varkens doet
Volgens sommige ooggetuigenverslagen is er ook sprake van kannibalisme en schijnt een van de deelnemers een oog te hebben doorgeslikt, met de mededeling: ‘Morgen schijt ik het wel weer uit.’ De verschillende lichaamsdelen blijken in de weken hierna goede handel te zijn: een vingerkootje van een van de broers brengt zes stuivers op, een hele vinger vijftien à twintig en een oor zelfs dertig. Korte tijd later maakt de weduwe van Cornelis mee dat een van haar medepassagiers in een trekschuit trots een vinger van haar man laat rondgaan.
Na de gruwelijke slachtpartij worden de lichamen opgehangen aan de wipgalg op het Groene Zoodje, waar ze pas tegen middernacht konden worden weggehaald. De daders zijn nooit bestraft, en enkelen van hen maakten onder stadhouder Willem III carrière en ontvingen later zelfs een royaal jaargeld.
- De Ware Vrijheid. De levens van Johan en Cornelis de Witt (2005) door Luc Panhuysen.
- Moordenaars van Jan de Witt (2012) door Ronald Prud’homme van Reine.
- Gedrukte chaos. Populisme en moord in het Rampjaar 1672 (2010) door Michel Reinders.