Op 23 augustus 1939 sloten nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie het Molotov-Ribbentroppact. Ze spraken af elkaar niet aan te vallen en de landen in Oost-Europa onderling te verdelen. De Sovjet-Unie walste over Estland, Letland en Litouwen heen. Veel Balten gingen daarop in het verzet. Nog altijd hebben ze te maken met een oorlogszuchtige buur.
‘Mijn moeder schreef me: kind, sterf in Litouwen, ga niet dood in Siberië,’ herinnert Jonas Kadžionis zich. Met zijn 97 jaar is hij een van de twee laatste nog levende Litouwse verzetsstrijders, de ‘woudbroeders’ die vochten tegen de bezetting van hun land door de Sovjet-Unie. Die bezetting was in 1940 begonnen. Een jaar eerder hadden nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie in het Molotov-Ribbentroppact afgesproken elkaar niet aan te vallen en de landen in Oost-Europa onderling te verdelen. Voor de Baltische landen — Litouwen, Letland en Estland — luidde dat verdrag het einde in van hun onafhankelijkheid en het begin van een communistische repressie die tot 1991 zou duren.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Na het akkoord in 1939 vielen de legers van Duitsland en de Sovjet-Unie eerst Polen binnen, de aftrap van de Tweede Wereldoorlog in Europa. De bezetting van de Baltische landen door de Sovjet-Unie volgde niet lang daarna. Daarbij vielen vele slachtoffers. Ook zond Jozef Stalin alleen al in de jaren 1940-1941 naar schatting 170.000 Balten naar Siberië, een reis van meer dan drie weken in goederenwagons. De deportaties waren de eerste ronde van decennia van terreur.
De Wehrmacht als bevrijder
Velen, mannen en vrouwen, legden zich er niet bij neer. Tienduizenden Litouwers, Letten en Esten trokken de uitgestrekte bossen en moerassen van hun landen in. Om te ontkomen aan deportatie, gevangenschap, marteling of dienstplicht in het Rode Leger. Maar ook om actief verzet te bieden. Alleen al in Letland ontstonden er zo’n vijfhonderd gewapende verzetsgroepen van verschillende signatuur. Hun ervaringen worden sinds de onafhankelijkheid van de Baltische staten begin jaren negentig minutieus gedocumenteerd en gepresenteerd in de bezettingsmusea in de drie hoofdsteden. Baltische media zoeken geregeld oude helden als Jonas Kadžionis op, zolang het nog kan.
De strijd van de Litouwse woudbroeders richtte zich in 1940 alleen tegen de Sovjets, maar al snel werd het ingewikkelder. Want in 1941 viel Adolf Hitler Litouwen binnen, en vervolgens Letland en Estland, en Rusland zelf. Het niet-aanvalsverdrag van de nazi’s met de Sovjets bleek een wassen neus. Veel Balten hoopten aanvankelijk dat ze net als in 1918 dankzij de Duitsers weer onafhankelijk konden worden. Ze zagen de oprukkende Wehrmacht zelfs als bevrijder. Sommige partizanen sloten zich aan bij de Duitsers, maar ook gewone burgers vielen de terugtrekkende eenheden van het Rode Leger en de gehate geheime dienst aan.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het optimisme was van korte duur. De Duitsers verdrongen de Sovjets uit de Baltische landen en waren niet van plan weer weg te gaan. Dat de ene terreur was vervangen door een andere werd al snel duidelijk. Deportaties, executies en ander geweld volgden elkaar op. Baltische mannen konden vaak kiezen: zich aansluiten bij de Waffen SS of Wehrmacht, of vertrekken naar een werkkamp. Wie niet wilde kiezen, werd naar een concentratiekamp gestuurd.
Enkele duizenden besloten te blijven vechten tegen de Sovjet-Unie en werkten samen met de Duitsers. Tijdens de nazi-bezetting werden tienduizenden Balten en 300.000 Joden vermoord of gedeporteerd. De eliminatie van de lokale bevolking was onderdeel van Hitlers plan om de ‘minderwaardige’ Baltische bevolking te vervangen door ‘echte’ Duitsers. De Estse, Letse en Litouwse droom van onafhankelijkheid leek verder dan ooit.
Verhevigde onderdrukking
Nadat Hitler in Oost-Europa was verslagen, pakte Stalin in 1944 de draad weer op. ‘Het verzet daartegen was aanvankelijk spontaan en massaal,’ vertelt historicus Darius Juodis. Hij is verbonden aan het Onderzoekscentrum voor genocide en verzet in Vilnius, de hoofdstad van Litouwen. ‘Mensen wisten dat de Russen zouden terugkomen en wat hen dan te wachten stond: Siberië, net als in 1940.’
Eeuwenlang overheerst
De Baltische landen waren in het Interbellum even soevereine landen. Daarvoor waren Esten en Letten eeuwenlang onderworpen aan achtereenvolgens Teutoonse kruisvaarders, Duitse kolonisten, Zweedse koningen en tot 1918 aan de Russische tsaren.
Van de zestiende tot eind achttiende eeuw vormden Litouwen en Polen een groot en luisterrijk hertogdom, in die tijd een van de grootste landen van Europa. De expansiedrift van Rusland, en later de Sovjet-Unie en nazi-Duitsland, maakte daar een einde aan. Vanaf 1990 konden de drie landen hun prille democratie weer zelf vormgeven. In 2004 traden ze toe tot zowel de Europese Unie als de NAVO.
Veel verzetsstrijders dachten in de nadagen van oorlog dat ze nog even moesten standhouden tegen de Sovjets. Dat de geallieerden hun belofte van vrijheid en onafhankelijkheid voor alle landen zouden inlossen. ‘Overigens wachtten zo’n 60.000 Litouwers niet af en vertrokken naar het buitenland.’ De Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Australië waren veelal de eindbestemming.
Terwijl Stalin de onderdrukking en deportatie van Baltische burgers verhevigde, meldde Jonas, nog geen twintig jaar, zich in 1948 aan bij de woudbroeders. Zijn familie was toen al deels naar Siberië afgevoerd en hij wilde de dienstplicht in het Sovjetleger ontduiken. ‘Het vooruitzicht van Siberië was erger. Niemand in Siberië begroef de lijken nog,’ las hij in brieven. ‘Ze werden op hopen gestapeld en pas in de lente begraven als de grond zachter werd en de bulldozer een gat kon graven.’
‘Niemand in Siberië begroef de lijken nog’
Jonas wist in 1948 eigenlijk al dat de strijd was verloren. ‘Mensen kozen voor het verzet uit patriottische gevoelens en uit menselijkheid, omdat we elkaar allemaal kenden,’ vertelt hij. ‘We gingen samen naar school, feestjes en dansavonden.’ Hij streed in het oostelijke deel van Litouwen. In een ondergrondse schuilplaats ontmoette hij Malvina, die een jaar later beviel van hun zoon. ‘We wilden leven, maar niet in handen van de Sovjets, dan werd je gemarteld en zou je mensen verraden. We wisten dat we onze laatste dagen leefden, we waren zo jong.’
Jarenlang honger en kou
De verzetsgroepen maakten gebruik van de uitgestrekte bossen, meren en moerassen om zich te verbergen, toe te slaan en weer te verdwijnen. Hoe het verzetsleven in de Baltische bossen moet zijn geweest, beschrijft militair arts Inga Jancevičienė, zelf luitenant-kolonel in het huidige Litouwse leger. Ze is kleindochter van Adolfas Ramanauskas-Vanagas, de laatste Litouwse guerrillaleider die in 1956 werd opgepakt, gemarteld en geëxecuteerd. Zijn stoffelijke resten zijn pas een paar jaar geleden gevonden en met staatseer herbegraven.
Ook zij wordt geregeld opgezocht door de Litouwse media. Inga vertelt dat ze zich pas enig idee kon vormen van zijn ervaringen toen ze zelf de militaire basistraining deed. ‘Het was tijdens een nachtelijke mars, in januari. Een vochtige kou hield de avond in zijn greep. Toen dacht ik: voor ons nu is het een trainingsoefening; wij gaan straks terug naar de warme barakken, de partizanen hebben jarenlang honger en kou geleden. Hoeveel wilskracht, gezondheid en idealisme moeten ze niet hebben gehad.’
Ook Inga’s oma zat bij het verzet en leefde lang genoeg om haar kleindochter erover te vertellen. Dat ze bijvoorbeeld ondergronds de nacht afwachtten om in actie te komen. ‘Het was altijd een zegen om ‘s nachts het luik van een bunker te openen en frisse lucht in te ademen.’
25 jaar in een strafkamp
Verzetsgroepen hadden overal schuilplaatsen, herinnert Jonas zich: in het bos, in huizen, tussen twee muren, tussen het plafond en de zolder, in waterputten. ‘Zonder collaborateurs hadden de Sovjets onze bunkers niet kunnen vinden. Ze zetten soldaten naast elkaar in een rij en kamden dan het bos uit – zelfs een konijn kon niet ontsnappen.’
De slachting onder de woudbroeders was enorm. In 1946 telde het Litouwse verzet 30.000 à 40.000 leden, in 1950 waren daar nog 5000 van over en in 1952 slechts 700. Ze staken meer energie in zich verschuilen voor de Sovjets dan dat ze nog echt wat konden uithalen. En zo verging het ook het Letse en Estse verzet.
‘De Sovjets kamden het bos uit – zelfs een konijn kon niet ontsnappen’
Jonas vocht vijf jaar in de Litouwse bossen en werd toen verraden door Sovjet-collaborateurs. ‘Ze bonden mijn handen vast. Ik dacht: het is klaar. Als ik geen stand houd [tijdens het verhoor], zal ik veel mensen verraden. Je kunt niet vijf jaar in het bos overleven zonder hulp.’ Hij en zijn vrouw Malvina overleefden 25 jaar gevangenschap en vijf jaar verbanning.
Dankzij steun van de bevolking, veelal boeren op het platteland, zegt historicus Juodis, kon het verzet zo lang overleven. ‘De Sovjets deporteerden daarom vooral boeren om verzetslieden in de bossen af te snijden van hulp. Ze onteigenden grond en huizen en stalen ander bezit. Er kwamen collectieve boerderijen in communistische stijl, waardoor de voedselproductie kelderde en er hongersnood heerste.’
De strijd tegen de Sovjetbezetting was voor etnische Balten ook een culturele overlevingsstrijd, benadrukt Juodis. Door geweld, deportaties en emigratie verloren de drie landen tussen 1939 en de jaren tachtig bijna een derde van hun bevolking, en veranderde de etnische samenstelling drastisch. Tegelijk zette de Sovjet-Unie de russificatie die in de negentiende eeuw door de tsaren was ingezet, voort. Russen werden geïmporteerd, lokale talen en culturen werden verdrukt. Begin jaren negentig bedroeg het aandeel Esten en Letten in eigen land respectievelijk 64 procent en 53 procent. Daarom vocht het verzet niet alleen, maar kwam het ook met kranten in de eigen taal.
Na de dood van Stalin in 1953 veranderde de gewelddadige repressie van de Sovjets in een meer gesofisticeerde onderdrukking. ‘Naast gevangenschap en verbanning, ging het vaker om het verlies van je huis, je baan, je carrière, je studiekansen, en ook die van je familie,’ vertelt Juodis. ‘Kritiek werd alleen nog gefluisterd aan de keukentafel. Ook in mijn familie weet ik nog.’
Oude spoken komen tot leven
Juist door de bescheiden inwonersaantallen van de landen — Estland telt 1,3 miljoen mensen, Letland 1,8 miljoen, Litouwen 2,7 miljoen — blijkt in elk gesprek al snel dat iedere Balt wel een verhaal heeft over passief en actief verzet in de familie. Inga herinnert zich de première van een film over ballingschap, net na de onafhankelijkheid van Litouwen in 1991. ‘Toen de zaal werd gevraagd: Steek je hand op als iemand in je familie verbannen was of betrokken bij de partizanenbeweging, stak de hele zaal zijn hand op.’
De voormalig premier van Litouwen Aleksandras Abišala vertelt met droge feitelijkheid dat hij werd geboren in ballingschap in Rusland, als zoon van verzetsstrijders, dat de broer van zijn moeder in het bos werd doodgeschoten en andere familieleden door de Sovjets werden gedetineerd. ‘Ik werd geboren in een van de grootste Litouwse gemeenschappen, na Vilnius en Chicago, in de Russische republiek Komi,’ grapt hij. Als kind werd hij ondergebracht bij vrienden van zijn ouders in Litouwen en hij groeide op als ‘staatsvijand’. Zijn ouders wisten uiteindelijk clandestien terug te keren naar hun land, en hij ging zich inzetten voor de onafhankelijkheidsstrijd.
De geschiedenis van het verzet leeft in de Baltische landen, met bloeiend historisch onderzoek, exposities en voorstellingen, en herdenkingen en monumenten op de plek waar ooit standbeelden van Lenin of Stalin stonden. Al hoopt niemand de wapenen te hoeven opnemen tegen Rusland, uit peilingen onder de bevolking van de drie landen blijkt de verzetsbereidheid nog altijd groot. Hun lidmaatschap van de NAVO en de Europese Unie moet dit keer het grote verschil maken.
‘We werden verraden door zowel Engeland als Amerika’
Woudbroeder Jonas is er niet gerust op. ‘We werden verraden door zowel Engeland als Amerika. In het Atlantisch Handvest stond duidelijk dat alle naties onafhankelijk zouden zijn na het einde van de oorlog. Ze zeiden één ding, maar deden iets anders.’ De inval van Rusland in Oekraïne heeft oude spoken tot leven gewekt, en doordringt ook de jongere generaties van de kwetsbaarheid van hun landen en hun democratie. Niet alleen de formele legers van Litouwen, Letland en Estland, maar ook vrijwillige verdedigingsorganisaties staan volop in de aandacht. Jonas: ‘Het is heel belangrijk dat de morele kant wint. Alle rijken zijn gevallen, ook dit rijk zal vallen.’
Behalve met historische onderzoek voor het Onderzoekscentrum voor genocide en verzet, draagt Juodis ook actief bij aan het levend houden van de herinnering. Hij gaan naar scholen en spreekt – gekleed in een partizanen-uniform – met leerlingen over de geschiedenis van hun land. Het is een kritieke tijd, zegt hij. ‘Je weet niet wat mensen doen als er een echte crisis is: vechten of vluchten. Sommigen hebben een tas naast de deur. Ik niet, maar ik weet waar mijn geld is en waar water en eten zijn.’
Meer weten
- The Baltic States. Years of Dependence, 1940-1990 (1993) door Romuald Misiunas en Rein Taagepera, over de overlevingsstrijd van de Baltische landen.
- Moedermelk (2023) door Nora Ikstena, Lets-Nederlands vertaaldebuut, over drie generaties vrouwen tijdens de Sovjetbezetting.
- Baltische zielen (2010) door Jan Brokken, met levensverhalen uit Estland, Letland en Litouwen.
- Forest Brothers (2009) door Juozas Luksa, memoires van een Litouwse vrijheidsstrijder.
Openingsafbeelding: Woudbroeders in Litouwen rond 1950. Bron: Genocide and Resistance Research Centre of Lithuania.