Home Vuile oorlog in de oudheid

Vuile oorlog in de oudheid

  • Gepubliceerd op: 10 februari 2004
  • Laatste update 14 nov 2023
  • Auteur:
    Anton van Hooff
  • 9 minuten leestijd
Vuile oorlog in de oudheid

Ook in de oudheid had men weinig scrupules als het op oorlogvoeren aankwam. Om van biochemische wapens in moderne zin te spreken voert te ver, maar in stinkende kamelen en dierenkadavers vonden ze een afdoende alternatief. En van Hannibal, een antieke Saddam Hoessein, wordt verteld dat hij bij een zeeslag aardewerken potten met giftige slangen op de schepen van de vijand liet neerploffen.

Terwijl de Amerikanen in Irak steeds wanhopiger op zoek zijn naar de Onheilige Graal van de massavernietigingswapens, vraagt de historicus zich af of er iets nieuws onder de zon is. Kwamen biologische en chemische wapens vroeger ook voor? Bij zo’n vraag is de oudheid een uitermate geschikt proefveld, want als blijkt dat de vuile oorlog reeds in die goede oude tijd heel gewoon was, hoeven we ons nu nergens meer voor te schamen.

Meer lezen over de Oudheid? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Eén ding staat als een paal boven water: ook voor de Ouden was de strijd winnen belangrijker dan eerlijk spel. De enthousiaste gymnasiasten die in 1914 ten oorlog trokken, hadden dan ook beter moeten weten. ‘Glad from a world grown old and cold and weary,’ verwoordde de dichter Rupert Brooke de houding van al te romantische rekruten. Ze verwachtten een frisse, vrolijke oorlog waaruit ze als helden zouden terugkeren. Zo ging dat immers volgens de meeslepende verhalen van hun leraren. Zo stond het ook in de schoolboeken, bijvoorbeeld in hun Homerus. Sommige oorlogsvrijwilligers uit de Engelse public school en Duitse gymnasia hadden de Ilias in hun ransel toen ze naar het front trokken.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De loopgravenoorlog schiep echter allesbehalve nieuwe Ajaxen en Achillessen. Creperen door mosterdgas was weinig heroïsch. De vrijwilligers hadden dit andere gezicht van de oorlog herkend als ze ook de Odyssee hadden meegenomen. Want Odysseus bedacht niet alleen de laffe list van het houten paard, maar deed ook gif op zijn pijlen. Om aan dat ‘mannendodend middel’ te komen voer hij eerst naar Ephyrè in Elis, het gebied van het latere Olympia in het noordwesten van de Peloponnesus. Daar ving hij bot bij koning Ilos, die hem, uit angst voor de haat van de goden, het gif niet wilde geven. Maar de ‘man van velerlei wegen’ had hoegenaamd geen last van zijn geweten. Hij reisde door naar het eiland Taphos, waar hij het spul wél bemachtigde.

Deze zoektocht wordt zonder scrupules verteld door de godin Athene zelf. In de Odyssee staat Athene haar lieveling Odysseus telkens met daad en vooral raad terzijde. Haar afstamming van Mètis (Verstand) en de wonderbaarlijke geboorte uit het hoofd van Zeus definiëren haar rol in het Griekse pantheon. Athene is krijgsgodin, maar dan wel van de slimme oorlog. Haar broer Ares, die op conventionele wijze door Hera ter wereld was gebracht, heeft de onstuimige oorlog in zijn portefeuille. In hun oppositie vertegenwoordigen Ares en Athene de twee gezichten van de oorlog. Ares is het ideaal van zuivere mannenmoed, maar doorgaans legt hij het af tegen de listen van zijn halfzus, zoals die met het Trojaanse paard.

Ook Heracles is in de mythe een gunsteling van Athene. De gal van de negenkoppige Hydra waarmee hij zijn pijlen besmeert, maakt de wonden die ze veroorzaken ongeneeslijk. Uiteindelijk wordt Heracles het slachtoffer van zijn eigen oneerlijke spel. Met zijn giftige pijlen doodt hij de centaur Nessos als deze zijn vrouw Deianeira op zijn rug over een rivier zet en daarbij misbruik maakt van de intieme situatie. Met zijn laatste adem raadt Nessos Deianeira aan wat bloed op te vangen als liefdesmedicijn. Wanneer Heracles later met een nieuwe geliefde aankomt, stuurt Deianeira hem een offergewaad dat gedrenkt is in Nessos’ bloed. Heracles krijgt ondraaglijke pijnen en is niet in staat zich van het vervloekte kleed te ontdoen. Uiteindelijk brengt hij zichzelf om door zelfverbranding.

De oude mythen maken dus herhaaldelijk vermelding van ‘biochemische’ oorlogvoering met behulp van giftige pijlen. In dit verband is het veelbetekenend dat ’toxisch’ (‘giftig’) is afgeleid van het Griekse woord voor pijl, toxon. Het toxikon is dus het ‘pijlige’. Een antieke woordenlijst vertaalt het woord simpel met het Latijnse venenum (‘vergif’). Er zijn echter geen onweerlegbare bewijzen voor het daadwerkelijk gebruik van giftige pijlen door Grieken of Romeinen in historische tijden. Volgens Herodotus zouden de Skythen in Zuid-Rusland weliswaar giftige pijlen gebruiken, maar dat was een barbaars volk aan gene zijde van de geografische horizon, waarop de antieke wereld zijn nachtmerries kon projecteren.

Conventie van Genève

Omstreeks 590 v.Chr. besluit de raad die het panhelleense heiligdom van Delphi beheert een oorlog te beginnen tegen Kirrha. Deze stad aan de Golf van Korinthe misdroeg zich tegenover de pelgrims die daar per boot aankwamen, om vanuit de havenstad naar het hooggelegen domein van Apollo te klimmen. Omdat het met de belegering van de stad niet opschiet, stopt de coalitie helleborus in de waterleidingsbuizen die naar de stad lopen. Dat is niet gezond, vertelt de encyclopedie mij. De wortel van de plant die wij nieskruid noemen is zeer giftig.

Helleborus werd wel in de geneeskunde gebruikt, bij aanvallen van epilepsie en krankzinnigheid, maar het was lang zoeken naar de goede dosering. Daarom vertelden antieke artsen hun patiënten dat resultaten uit het verleden geen garantie voor hun toekomst inhielden; ze moesten hun testament maken voordat ze zich aan een helleboruskuur onderwierpen.

De succesvolle krijgslist die Kirrha ten val bracht, had verschillende geestelijke vaders. Eén bron noemt de arts Nebros als bedenker. Hij zou een voorvader van Hippocrates zijn geweest. In Greek Fire, Poison Arrows and Scorpion Bombs. Biological and Chemical Warfare in the Ancient World brengt auteur Adrienne Mayor een opzienbarende hypothese naar voren. Het slechte familiegeweten zou Hippocrates ertoe hebben gebracht in zijn befaamde artseneed op te nemen dat een arts nooit een ‘dodelijk medicijn’ aan een patiënt mocht toedienen. Deze veronderstelling berust op wilde fantasie (zoals wel meer in dit boek). Feit is dat de Raad van de Omwonenden, de Amfiktionen, last kreeg van zijn collectieve geweten. Zij spraken af nooit meer in een heilige oorlog water te vergiftigen.

Deze antieke voorloper van de Conventie van Genève van 1924 gold alleen voor die bond, zoals uit allerlei berichten blijkt. Een populair krijgsgebruik bestond eruit kadavers van dieren in bronnen, vijvers en cisternen te gooien. Dit gebeurde met name als men een stad of streek moest overlaten aan oprukkende vijanden; de verliezende partij is altijd minder kieskeurig in zijn middelen.

Levende tanks

In de vierde eeuw voor Christus kwamen belegeringen meer dan voorheen in zwang. Ene Aineias, bijgenaamd ‘de Tacticus’, schreef in die tijd een monografie over het doorstaan van een beleg. Zonder enige terughoudendheid beveelt hij het besmetten van stilstaande wateren aan. Aineias doet ook een middel aan de hand om belegeraars die tunnels onder de muren graven de lol in hun ondermijnend handwerk te ontnemen. Laat wespen en bijen in de gangen los, raadt hij aan. Het ‘biologische’ wapen van stekende insecten lijkt bij gelegenheid werkelijk te zijn toegepast. Belegerden gooiden bijenkorven op de bestormende vijanden. Van Hannibal, een antieke Saddam Hoessein, wordt verteld dat hij bij een zeeslag aardewerken potten met giftige slangen op de schepen van de vijand liet neerploffen.

Een vroeg geval van biologische oorlogvoering – in bredere zin – is mij al uit mijn jongensjaren bekend. Toen spaarde ik gretig de kleurplaatjes die je bij de smaakmakers van de firma Oxo kreeg. De serie ‘De ruiterij in de oudheid en de Middeleeuwen’ begon met de Slag bij Thymbara (548 v.Chr.). Die ging tussen Croesus van Lydië en Cyrus van Perzië. De Lydische koning beschikte over een geduchte ruiterij. Toen Cyrus het onderspit dreigde te delven, herinnerde hij zich een tip. Hij zette boogschutters op de kamelen die hij als lastdieren en stuurde deze camelerie op Croesus’ cavalerie af. De paarden namen de benen voor de stank van de kamelen.

Soortgelijke verhalen deden ook de ronde over de strijdolifanten die Alexander de Grote vanuit India in het Middellandse-Zeegebied introduceerde. Aanvankelijk stond de infanterie, bijvoorbeeld die van de Romeinen, machteloos tegenover deze levende tanks. Maar gaandeweg werden er tegenmaatregelen gevonden. Eén bestond eruit de olifanten opeens met varkens te confronteren. Daar konden ze niet tegen: ze maakten rechtsomkeert en vertrapten hun eigen gelederen. Natuurlijk werd in de antieke bewapeningswedloop ook hierop iets bedacht. Houders van olifantenkorpsen lieten hun kolossen in de training wennen aan varkens. Zo schreed de beschaving voort.

Iedereen die de film Gladiator uit 2000 heeft gezien zal gniffelend over het anachronistische verhaal – in de hoge keizertijd herstelt een nobele, miskende veldheer de republikeinse vrijheid – de bioscoop verlaten hebben. Maar enkele scènes zijn onvergetelijk. Met name de openingstaferelen geven een indrukwekkend beeld van het Romeinse leger in actie. De smerigheid van de antieke oorlog wordt niet verbloemd. Het zware Romeinse geschut, dat met zijn brandende projectielen dood en verderf onder de barbaren zaait, is daarvan een voorbeeld.

Brandende projectielen die van zwavel waren voorzien werden zeker al in 429 v.Chr. door de Spartanen gebruikt toen zij het stadje Plataiai, trouwe bondgenoot van Athene, op de knieën dwongen. Aineias de Tacticus beveelt aan hete pek over beklimmers van stadmuren te gieten. Andere belegerden hadden goede ervaringen met verhit zand, dat zich in de openingen van het harnas een weg naar de blote huid baant. Bij één gelegenheid wist een Romeins veldheer Spaanse verzetstrijders uit hun holen te roken door hopen stof door de wind in hun richting te laten waaien.

Adrienne Mayor spreekt in haar boek in dit verband van ‘a chemical aerosol’, maar dat is een overdreven kwalificatie. Ze wil met alle geweld bewijzen dat er in de oudheid toch echt biochemische wapens werden gebruikt. In feite gaat het om incidentele krijgslisten. Zo zou Archimedes bij het beleg van Syracuse door de Romeinen zijn soldaten opdracht hebben gegeven de holle binnenkanten van hun schilden te polijsten. Door hen de schilden zo te laten houden dat ze samen een enorme concave spiegel vormden, zou hij Romeinse schepen in brand hebben gestoken.

Het enige chemische middel dat op aanzienlijke schaal lijkt te zijn gebruikt is het zogeheten Griekse Vuur. De chemische formule zou door de engel Gabriël persoonlijk aan Constantijn de Grote zijn onthuld om er het christelijke rijk mee te redden. In feite werd het ‘automatische vuur’ pas in 673 voor de eerste keer gebruikt om Arabieren van de stadsmuren van Constantinopel te verjagen. In 718 bewees het pur automaton opnieuw zijn heilige dienst, dit keer in een zeeslag. Behalve zwavel werd ook het olieproduct nafta gebruikt. Het mengsel werd met een pompinstallatie over de vijanden gesproeid. Als de vlammenwerper een instrument van chemische oorlogvoering is, dan was het Griekse Vuur daarvan een Byzantijnse voorloper.

Als het uitkwam, schrokken de Ouden dus niet terug voor vuile middelen, maar Mayors bewering dat biochemische wapens in de oudheid doodgewoon waren, kan ze niet bewijzen. Haar Greek Fire staat daarvoor te vol met ‘misschien’, ‘wellicht’ en ‘zou kunnen’. Het boek lijkt in zijn speculaties wel wat op de inlichtingenrapporten die de alibi’s voor de oorlog tegen Irak leverden.