Ooit leefde in Europa de auroch, een uitgestorven oerrund. Nazi-topman Hermann Göring wilde het terugfokken, zodat de Duitsers er als echte Germanen op konden jagen. De opdracht daarvoor ging naar zoöloog Lutz Heck, die een ‘heckrund’ in elkaar knutselde.
Nu zouden ze toch wat beleven… Op Schorfheide in Brandenburg waande Hitlers tweede man Hermann Göring zich de koning van het bos. Tussen de bomen had hij een protserig jachtkasteel laten neerzetten: de Carinhal, vernoemd naar zijn eerste, vroeg overleden Zweedse vrouw. Van daaruit konden vooraanstaande nazi’s op jacht naar ‘typisch Duitse’ en ook meer exotische uitgezette dieren, zoals de moeflon, de bever, en zelfs de Scandinavische eland. In de hoedanigheid van Reichsjägermeister, Reichsforstmeister en Oberste Beauftragte für den Naturschutz had Göring tevens de ambitie om een Germaans oerrund terug te fokken door grote grazers van heinde en verre met elkaar te laten kruisen.

Het was 1934, en de ambassadeurs van Frankrijk, Engeland en Amerika gaven toen nog acte de présence. Göring had een stier uit Canada laten overkomen, die hij in Schorfheide wilde loslaten op een kudde bizonkoeien. De mondiale diplomatie mocht toekijken. Fiks te laat kwam Göring aan in zijn open sportwagen, als een filmster, en sprak de internationale gasten toe. Hij doopte de stier ‘Iwan de Verschrikkelijke’ en verheugde zich op het aanstaande schouwspel. Zwetend stonden de ambassadeurs op een kluitje in het bos. En toen ging de box van ‘Iwan’ open. Maar de Teutoonse wellust viel tegen. Er gebeurde überhaupt weinig. De stier schuifelde onwennig naar zijn nieuwe Duitse habitat, wierp een lome, ongeïnteresseerde blik op het vrouwelijke schoon, en probeerde – tot afgrijzen van Göring en verwarring van zijn gasten – weer terug te kruipen in zijn box.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Voor veel nazi’s, maar vooral voor Hermann Göring, was het Duitse woud een ideologische plek. Tussen de donkere bomen ervoer je niet alleen het ritme van de natuur, maar ontmoette je ook allerlei dieren die – of ze nu uit Canada kwamen of niet – de grootsheid van de Duitse natie belichaamden. In het bos kon Göring bovendien naar hartenlust diezelfde dieren doodschieten en zo de natuurlijke orde nabootsen van winnaars en verliezers, van predator en prooi. ‘Een bron van vreugde en kracht voor het Duitse volk,’ noemde Göring het bos. En zelfs een ‘basis van de Duitse cultuur’.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Toch klopte er ideologisch iets niet aan Görings boslust. De Canadese ‘Iwan’ is slechts een voorbeeld van hoe hij dieren van over de hele wereld, van alle rassen en soorten, naar Schorfheide haalde om daar vervolgens een primordiaal Duits en ‘zuiver’ oerbos te creëren. Een van de merkwaardigste hallucinaties in de bospropaganda betrof het fokken van de ‘auroch’, een oeros of oerrund. Dit kolossale dier had ooit in Europa geleefd tot het in de zeventiende eeuw door bejaging was uitgestorven. In de fantasieën van Göring moest het Duitse volk terugkeren naar de heroïsche jacht van de Germanen op de auroch. Het terugfokken van dit rund diende dan ook een nationaal belang.

Niet alleen in het Duitse Rijk, maar ook in andere delen van Europa was het al vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw in de mode geraakt om dieren een nationale identiteit aan te meten. En dan niet alleen in de heraldiek. Door de conclusies van Darwins On the Origins of Species (1859) én door de gelijktijdige opkomst van het nationalisme, gingen bijvoorbeeld fokkers aan de slag om honden met elkaar te kruisen en zo ‘terug te keren’ (back-breeding) naar dieren met typisch Duitse, Amerikaanse, Italiaanse of Britse karaktereigenschappen. De Pruisische officier Max von Stephanitz (1864-1936) stond aan de wieg van het hondenras de ‘Duitse herder’: een robuuste hond met wolfse kenmerken, die pasten in de tradities van de wouden, de sprookjes van Grimm, en de strijd.
Maar Duitse honden gingen Göring niet ver genoeg. Hij wilde Duitse oerrunderen in zijn bossen: wild, sterk, vurig. Bij het realiseren van dat project zette hij al zijn kaarten in op Lutz Heck, een persoonlijke vriend met wie hij vaak uit jagen ging en die bovendien directeur was van de Berlijnse dierentuin.

Zoölogisch duo
Lutz Heck en zijn broer Heinz groeiden op in Berlijn in de dierentuin van hun vader Ludwig Heck. In die entourage hadden ze al op jonge leeftijd toegang tot allerlei diersoorten, van olifanten en kamelen tot schubdieren en kleine knaagdieren. De kleine Lutz selecteerde thuis al zijn konijnen op nobele eigenschappen die hij wilde doorgeven aan volgende generaties. Dat Lutz en Heinz hun levens zouden wijden aan de dieren stond al vroeg vast. In 1928 was Heinz Heck directeur geworden van de dierentuin in München, en in 1932 volgde Lutz zijn eigen vader op als directeur van de dierentuin in Berlijn. De twee broers groeiden uit tot een beroemd duo in de zoölogische wereld van Europa, vooral ook omdat ze veel naar andere dierentuinen reisden en op zoek waren naar dieren die ze konden kruisen voor allerlei zelfbedachte en soms wat absurde fok-experimenten.
Hun zoölogische netwerk kwam dus van pas. Om de auroch terug te fokken gingen ze op bezoek bij vechtstieren in Spanje, Schotse Hooglanders of ruigharige runderen in geïsoleerde ecosystemen zoals die op Corsica en Sardinië. Genetische kennis was toen nog niet voorhanden, dus deden de Heck-broers onderzoek in de geschiedenis, archeologie en de mythologie. Grottekeningen, bijvoorbeeld, gebruikte vooral Lutz om meer te weten te komen over de hoorns, de vacht en andere lichamelijke kenmerken van de uitgestorven dieren. Verder leukten ze het onderzoek op met een fikse dosis verbeelding.

Nu keken de broers er onderling wel anders tegen aan. Lutz Heck, die met Göring optrok, had een verlangen naar een mythisch historisch landschap – Germaans, als in het Nibelungenlied. Heinz had een minder bruine oriëntatie: hij wilde vooral experimenteren. In de jaren dertig schreef hij onomwonden over hoe hij met plezier alle veerassen van oost en west door elkaar husselde, en gebruikte daarin woorden als ‘Mischling’ om zijn bizonbaksels mee aan te duiden. Voor Heinz was daar niets mis mee, terwijl hij toch dondersgoed wist hoe controversieel rassenvermenging was bij nazi’s. Omdat Heinz tijdens de Eerste Wereldoorlog met een Joodse vrouw getrouwd was geweest en mogelijk banden had gehad met de communisten, was hij al in de jaren dertig een politiek gevangene in Dachau geweest. De meest rechtlijnige en verbeten nazi’s vertrouwden Heinz dan ook niet. En dat wantrouwen was wederzijds. Hoewel Heinz aan het einde van de jaren dertig meeschreef aan een hoofdstuk over oerrunderen voor het onderzoeksinstituut Ahnenerbe van Heinrich Himmler, was zijn liefde voor het nazisme zeer gering.
Wisentmonument in Eichhorst
In 1934 onthulden Lutz Heck en Hermann Göring in Eichhorst een pompeus monument voor de Europese bizon – de wisent. Op het monument prijkte een swastika en er stond geschreven: ‘Ooit zwierf er groot wild rond in de bossen van Duitsland. Voor onze Germaanse voorouders was de jacht een test van moed (…)’ en in hetzelfde opschrift werd verwezen naar een nostalgische ‘wildrijkdom van het ooit ongerepte, niet door mensen beheerste Duitsland’. Na 1945 bevond dit monument zich in de DDR en in 1958 werd het opgeruimd. Maar na de val van de Muur hebben de bewoners van Eichhorst het weer opgegraven, en – na verwijdering van de swastika – opnieuw op zijn plek gezet.

Dat lag anders bij Lutz. Opportunisme speelde uiteraard een rol, maar zijn vriendschap met Göring kwam ook voort uit een gedeelde nostalgie voor het bos als Germaanse ruimte. Op de Schorfheide kon Lutz zijn gefokte runderen en would-be aurochen stallen en laten grazen, en in 1938 werd hij benoemd tot hoofd van de Obersten Naturschützbehörde im Reichsforstamt. Het was hetzelfde jaar waarin hij verklaarde dat hij met succes de auroch had teruggefokt – terug uit de geschiedenis. Biologisch gezien klopte er natuurlijk helemaal niets van. Hecks rund was helemaal geen auroch of oerrund, laat staan een terugkeer naar een Germaans über-dier. Bovendien was het beest verre van raszuiver. Stieren en koeien uit meerdere windstreken hadden bijgedragen aan het ratjetoe dat nu rondscharrelde in Görings jachtreservaat Schorfheide.
Geen dierenliefde
Het begin van de Tweede Wereldoorlog en vooral oostwaartse expansie gaven een nieuwe impuls aan de plannen van Heck en Göring. Alternatieven voor de Schorfheide dienden zich aan, zoals de Rominter Heide (Krasnij Les) in het oosten van Pruisen, maar vooral ook het Poolse Białowieża – het oudste bos van Europa. De territoriale uitbreidingen naar het oosten gingen gepaard met een ecologisch-ideologische rechtvaardiging, en Lutz Heck werkte daaraan mee. In de Völkischer Beobachter stelde hij in 1939 de bescherming van het landschap gelijk aan de ‘bescherming van het volk’. Observaties van het ruige landschap en het krachtige volk gingen dan ook hand in hand. Dat veel delen van Polen bestonden uit ‘steppen’ had te maken met de degeneratie in het daar aanwezige volk. Het levenslustige bos had, zo was het idee, plaatsgemaakt voor dode natuur.
Lynxen en reeën kregen bescherming, maar op mensen werd gejaagd
Niet-Arische volkeren hadden de bossen ontregeld en de Duitsers moesten daarom de natuurlijke orde terugbrengen. Terwijl Lutz’ zogenaamd oer-Germaanse runderen naar de oerbossen van Polen werden vervoerd om daar in een paradijselijke harmonie te gaan leven, voerden de nazi’s in deze zelfde gebieden een genocidale politiek ten opzichte van de voornamelijk Joods-Poolse bevolking. Uitgezette lynxen en reeën kregen bescherming in het Białowieża-woud, maar in de wijde omtrek maakten de nazi’s jacht op de mensen.
Overigens is het een misvatting dat de nazi’s dieren wilden beschermen uit dierenliefde. Dat was maar zeer zelden het geval. De dieren kregen bescherming omdat ze pasten in een propagandaverhaal over de natuurlijke, Germaanse orde. Vaak moesten de dieren in het bos namelijk alsnog bejaagd worden – ook in Białowieża. Göring schoot al dat bijzondere wild zelf. Het ging hem er uiteindelijk om dat de wilde dieren van Białowieża een rol speelden in zijn even kinderlijke als wrede fantasiewereld.
Identificatie met roofdieren
De nazi’s maakten een vergelijking tussen de domesticatie van dieren en wat zij zagen als de degeneratie van de mens. De Oostenrijkse etholoog Konrad Lorenz, die eind jaren dertig enthousiast lid werd van de NSDAP (en in 1973 samen met onder anderen de Nederlandse Niko Tinbergen de Nobelprijs voor Fysiologie en Geneeskunde kreeg), stelde dat domesticatie dieren verzwakt door onnatuurlijke selectie: agressieve of onafhankelijke eigenschappen verdwijnen, en de dieren worden volgzaam en minder levensvatbaar. De nazi’s trokken hier een parallel met de mens: door zorg en beschaving zou ook de menselijke soort ‘gedomesticeerd’ raken en degenereren. Deze gedachte werd gebruikt om eugenetische maatregelen te rechtvaardigen, en leidde in nazi-Duitsland tot een cultus van grote, ruige zoogdieren en een ongezonde identificatie met roofdieren.

Dankzij Lutz Heck vonden verschillende oerrunderen hun weg in het bos van Białowieża, net als andere ‘machtige’ dieren, zoals beren en de wissenten. Hoe de oerrunderen van Heck daar hebben geleefd en overleefd is moeilijk te zeggen, want ze stierven geen natuurlijke dood. Toen het Derde Rijk op instorten stond besloot Göring de grote, wilde dieren in zijn jachtreservaten dood te (laten) schieten, opdat ze niet in handen zouden vallen van het Rode Leger. Nadat de geallieerden Hitler hadden verslagen leefden er waarschijnlijk geen heckrunderen meer in het Poolse oerbos van Białowieża, het Pruisische Romintenpark of waar dan ook in het wild.
Oostvaarderplassen
Hoewel nooit officieel gebrouilleerd, hadden Lutz en Heinz Heck in principe altijd los van elkaar gewerkt. Dat betekende ook dat er in de jaren dertig eigenlijk niet één maar twee soorten heckrunderen waren gefokt. Enerzijds had Lutz in Berlijn slechts een drietal runderrassen vermengd; anderzijds had Heinz in München met veel meer dieren geëxperimenteerd, waaronder ook runderrassen uit Oekraïne en Hongarije. Enerzijds had Lutz het doel voor ogen om de oerrunderen te laten opgaan in de wilde natuur; anderzijds wilde Heinz dat ze gewoon in de dierentuin bleven, ter observatie. In zekere zin spiegelden de twee broers dan ook de verschillende, zelfs tegengestelde perspectieven op de natuur: voor Lutz betekende het fokken van een oerrund een terugkeer naar een natuurlijke doch wrede harmonie, waarin ieder dier zijn plek heeft; voor Heinz was het fokken van het oerrund juist een bevestiging van een chaotische natuur, waarin van alles mogelijk is.

De enige heckrunderen die de oorlog overleefden waren die in de dierentuinen van West-Duitsland. Zij waren dus de oerrunderen van Heinz. Na de oorlog zouden Lutz en Heinz zich eigenlijk nauwelijks meer bezighouden met de nakomelingen van hun experimenten en ze lieten het plan varen om nog een échte auroch tot leven te brengen.
Nederland heeft de grootste populatie heckrunderen
Tegenwoordig vind je de grootste populatie heckrunderen van de hele wereld in Nederland, en wel in de ‘Nieuwe Wildernis’ van de Oostvaardersplassen. In de jaren tachtig kozen de beheerders van het nog prille natuurpark voor de heckrunderen omdat ze (min of meer) kunnen overleven in de winter, zonder dat mensen ze regelmatig moeten (bij)voeden. Deze beroemde ‘grote grazers’ van de Oostvaardersplassen die je soms aanstaren wanneer je met de trein van Almere naar Groningen reist, dragen dus een geschiedenis met zich mee. En dat is niet de geschiedenis van de primordiale oertijd, maar die van rassenwaan en dictatuur, oftewel: de geschiedenis van de twintigste eeuw.
Meer weten:
- The Green & the Brown (2006) door Frank Uekoetter beschrijft hoe nazi’s aankeken tegen natuurbeheer.
- The Zookeeper’s Wife (2007) door Diane Ackerman, over hoe Lutz Heck de dierentuin van Warschau plunderde. In 2017 verfilmd.
- De oeros. Het spoor terug (2003) door Cis van Vuure biedt inzicht in de biologische en ecologische kanten van het verhaal.