Boosaardige dwergen, nobele helden en edele jonkvrouwen – de negentiende-eeuwse opera’s van Richard Wagner wemelen van de archetypes. Ze zijn gebaseerd op middeleeuwse geschiedenissen en spreken nog steeds tot de verbeelding.
In de tien opera’s die Richard Wagner tot zijn hoofdwerk rekende, leverden de Middeleeuwen steevast de stof op voor de libretto’s die hij zelf schreef. Het gaat om de twee graalopera’s Lohengrin en Parsifal, het liefdesdrama Tristan und Isolde, de minnezang van Tannhäuser en Die Meistersinger von Nürnberg, en het spookverhaal Der fliegende Holländer. Ook zijn magnum opus Der Ring des Nibelungen is gebaseerd op middeleeuwse sagen. Deze tetralogie bestaat uit Das Rheingold, Die Walküre, Siegfried en Götterdämmerung.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Wagner riep een geheel eigen iconografie van de Middeleeuwen in het leven, die de populaire cultuur tot op de dag van vandaag beïnvloedt. Denk aan de gehoornde Vikingen en de stalen borststukken waarmee heldinnen als Brünnhilde het strijdtoneel betraden. Stuk voor stuk creaties van zijn kostuumontwerper Carl Emil Doepler.
Behalve de Middeleeuwen hebben de tien opera’s ook de ‘Duitse geest’ gemeen die Wagner in zijn werk tot leven hoopte te wekken. De politieke eenwording van Duitsland was in Wagners jonge jaren nog niet tot stand gekomen, maar het idee van een overkoepelende en richtinggevende Duitse cultuur was na de ondergang van het Heilige Roomse Rijk nooit verdwenen. De generatie van Wagner profileerde zich als Jung Deutschland en ijverde voor een liberale eenheidsstaat, waarin kerk en overheid geen zeggenschap meer hadden over de persoonlijke levenssfeer van de jonge Duitsers, zoals hun seksualiteit. Wagner was een van hen. Tot aan het einde van zijn leven droeg hij – toen niemand anders dat nog deed – de lange ravenzwarte overjas van de Jungdeutschen, de zogeheten altdeutsche Tracht, gecompleteerd met de Albrecht Dürer-baret. Toch zou de teneur van zijn politieke denken in de tweede helft van zijn leven radicaal veranderen.
Wagner hoopt de ‘Duitse geest’ tot leven te wekken
Wagner had een bloedhekel aan Fransen
Het revolutionaire elan zat er al vroeg in bij Richard Wagner. Toen hij zich in 1839 als 26-jarige met zijn vrouw Minna Planer in Parijs vestigde, hoopte hij naam te verwerven onder grootheden als Gioachino Rossini, Gaetano Donizetti en landgenoot Giacomo Meyerbeer. Hij verwachtte vanwege de revoluties van 1789 en 1830 in een progressief walhalla terecht te komen, maar dat viel vies tegen. De geest van de Julirevolutie van 1830 was allang vervlogen.
De autoriteiten vreesden de opzwepende werking van operamuziek. Zij hadden lering getrokken uit de Belgische opstand van 1830, die aanving op de klanken van De stomme van Portici van Daniel Auber. Wagner schreef nog wel het libretto van een ‘Revolutionsoper’, met als hoogtepunt de aanhef van de Marseillaise, maar liet de compositie van de muziek aan zijn vriend Jan Bedřich Kittl over. Die maakte er een melodramatisch niemendalletje van, waaruit iedere revolutionaire strekking verdwenen was. In het voorjaar van 1842 verliet Wagner Parijs, met de staart tussen de benen.

Hij zou de rest van zijn leven een bloedhekel aan de Fransen hebben, zijn heimelijke bewondering voor componisten als Hector Berlioz ten spijt. Hij waarschuwde voor de Franse invloed op de Europese cultuur en droomde zo nu en dan ervan la ville lumière daadwerkelijk in lichterlaaie te zetten. Frankrijk was in zijn ogen het land van de oppervlakkige Civilisation, waartegen de Duitsers hun diepzinnige Bildung te verdedigen hadden. In Der Meistersinger von Nürnberg drijft Wagner dat thema op de spits. De hoofdpersoon Hans Sachs zingt: ‘Wees op uw hoede! Boze listen bedreigen ons:/ Komt het Duitse volk en rijk ooit ten val,/ in handen van valse vreemde heersers/ dan verstaat weldra niet één vorst nog zijn volk/ en verspreiden zij in ons Duitse land/ onzuivere lucht en valse beuzelarij.’
Een aanstelling als kapelmeester in het Saksische Dresden moest Wagner bevrijden van de chronische schulden die hij in Frankrijk had opgebouwd. Ook dat was een constante in zijn leven: het gat in zijn hand. Hij merkte dat zijn ambities als componist leden onder zijn werk als kapelmeester, maar Minna koesterde de maatschappelijke positie die zij in Dresden verworven hadden. Toch voltooide hij al snel een opera: Rienzi, over een pauselijke senator, die in 1347 een staatsgreep in Rome pleegde. Wagner stelde hem voor als een Republikein van het zuiverste water: de macht van de adellijke families moest plaatsmaken voor de burgerlijke vrijheden van de Romeinen.
Hitlers favoriete componist
Zoals bekend, was Adolf Hitler een Wagneriaan in hart en nieren. In Triumph des Willens, de filmische verslaglegging van het partijcongres van de nazi’s in Neurenberg van 1934 door Leni Riefenstahl, daalt hij op de ouverture van Die Meistersinger neder in de Beierse stad. Hitler was een prominente gast van de Bayreuther Festspiele in de jaren dertig, toen die onder leiding stonden van Wagners schoondochter Winifred. Hij logeerde in Wahnfried, de villa die Wagner in Bayreuth liet bouwen. Hitler zou over zijn favoriete componist hebben gezegd: ‘Wie het nationaal–socialistisch Duitsland wil begrijpen, moet Wagner begrijpen.’

Drie maanden later vond in het Koninklijke Hoftheater van Dresden de première van Der fliegende Holländer plaats, een lofzang op de ontdekkingsreiziger, die zich in zijn vrijheidsdrang niet laat beperken door Bijbelse of kerkelijke restricties, al wordt hij gedoemd voor eeuwig rond te varen. In Tannhäuser bezong Wagner in 1845 het drama van de onafhankelijke kunstenaar, die zijn zinnelijke levenslust door God noch gebod aan banden laat leggen. De vroege werken van Wagner getuigen van zijn diepe betrokkenheid bij de progressieve beweging in zijn vaderland.
Twaalf jaar ballingschap
In maart 1848 sloeg het revolutionaire elan, dat in Parijs was begonnen, over naar de meeste Duitse staten. Wagner sloot zich aan bij de Vaterlandverrein, die de democratische principes van de Maartrevolutie volmondig onderschreef. Op 18 mei kwam in de Paulskirche in Frankfurt de ‘deutsche Nationalversammlung’ bijeen, die de zo verlangde Duitse liberale eenheidsstaat eindelijk moest verwezenlijken.
Wellicht heeft Wagner tijdens de onlusten in Saksen wapens en munitie verspreid. In zijn vriendenkring bevonden zich revolutionairen van het eerste uur als Karl August Röckel, uitgever van de progressieve Volksblätter, en Michail Bakoenin, de Russische anarchist, die actief had deelgenomen aan het oproer in Saksen. Wagner maakte zich in zijn publicaties sterk voor algemeen kiesrecht, afschaffing van de adel en de invoering van een republikeins soort koningschap waarin de vorst de eerste onder zijn gelijken was.
De Maartrevolutie mislukte uiteindelijk door de weerstand van de keurvorsten en de Oostenrijks-Pruisische tegenstellingen binnen de bond. Röckel en Bakoenin verdwenen langdurig achter de tralies, terwijl Wagner een veilig heenkomen zocht bij zijn vriend Franz Liszt in Weimar. Daarna reisde hij af naar Zürich en ging er twaalf jaar in ballingschap. Minna was des duivels dat hij hun riante leven in Dresden had opgeofferd voor de goede zaak. ‘Ik heb alle vertrouwen verloren in je mooie beloftes en er is geen hoop meer op enig aards geluk,’ liet zij hem weten. Wagner stortte zich in buitenechtelijke affaires om aan de strenge blik van zijn ontevreden echtgenote te ontkomen.
Hij had affaires om aan zijn ontevreden echtgenote te ontkomen
Een jaar na zijn vlucht uit Dresden vond in Weimar, gedirigeerd door Liszt, de première plaats van Lohengrin. Hierin bracht Wagner middeleeuwse mythes en geschiedenis in een groot spektakelstuk samen. Hij ontpopte zich in deze opera als een unverfroren nationalist: Hendrik de Vogelaar wordt erin opgevoerd als de oerkoning, die de Duitsers voorgaat in hun tocht naar het beloofde vaderland.
Aards tranendal
1850 was ook het jaar waarin Wagner, onder het pseudoniem K. Freigedank, zijn antisemitische tirade Das Judentum in der Musik publiceerde. Hij waarschuwde voor de zogenaamd verderfelijke invloed van het Jodendom op de Duitse geest. De Jood, aldus Wagner, is alleen tot imitatie in staat, niet tot creatieve schepping. De publicatie was een nauwelijks verhulde afrekening met de in zijn levensdagen veel succesvollere Felix Mendelssohn en Giacomo Meyerbeer, die Wagner in zijn Parijse jaren juist geholpen had. ‘Deze aimabele, zelfingenomen kwast herinnert me aan de meest armzalige, ik mag wel zeggen meest vernederende periode uit mijn leven, toen hij er zich publiekelijk op liet voorstaan mijn beschermheer te zijn,’ schreef hij in een brief aan Liszt.
Fanatieke Jodenhaat
Wagners antisemitisme werd met het klimmen der jaren virulenter. Daarin werd hij gesterkt door Cosima, die zijn Jodenhaat deelde. In een brief aan Ludwig II schrijft Wagner dat hij ‘het Joodse ras als de geboren vijand van de zuivere mensheid’ ziet. ‘Dat wij Duitsers aan hen te gronde zullen gaan, staat vast, en misschien ben ik wel de laatste Duitser die zich als kunstenaar verzet tegen het heersende Judaïsme.’ Ook Friedrich Nietzsche maakt in Hoe ik van Wagner afkwam gewag van diens antisemitisme. ‘Vanaf het moment dat Wagner in Duitsland was, begon hij zich stap voor stap te verlagen tot alles wat ik veracht – zelfs tot het antisemitisme.’

Tijdens zijn ballingschap maakte Wagner kennis met het hoofdwerk van Arthur Schopenhauer, Die Welt als Wille und Vorstellung. Wagner werd volledig van zijn stuk gebracht door de levensfilosofie van Schopenhauer, die stelde dat aan de oorsprong van al het lijden in de wereld de levenswil ten grondslag ligt. De staat van niet-zijn die boeddhisten met hun meditaties probeerden te bereiken, het nirwana, was de enige uitweg om aan dit lijden te ontkomen. Al kon ook de kunst – in het bijzonder de muziek – tijdelijk verlichting brengen.
De filosofie van Schopenhauer beïnvloedde de opera waaraan Wagner op dat moment werkte. In Tristan und Isolde vond hij een liefdesverhaal dat hem in staat stelde zijn pas verworven inzichten muzikaal te verwoorden. Tristan en Isolde roepen in een duet de nacht aan die vertroosting moet brengen in dit aardse tranendal. Alleen de dood, de ultieme onthechting, brengt uiteindelijk verlichting.
De strijd om het Rijngoud
Der Ring des Nibelungen is gebaseerd op het Middelhoogduitse Nibelungenlied en de Oudnoorse Völsunga-saga. Wagner heeft ze verwerkt tot een scheppingsmythe waarin Siegfried wordt opgevoerd als een zonnegod. Das Rheingold begint met een lang aangehouden contra-es, de oertoon waaruit het heelal is ontstaan, gevolgd door de drieklank van de cello’s, het stromende water dat het begin van alle leven is. Daaruit ontspruiten de waternimfen, de Rheintöchter. Zij zijn de hoedsters van het wereldbezit, het Rijngoud. Wie dat in handen krijgt, verwerft onbeperkte macht. En dat is Alberich, de representant van het Absolute Kwaad, die van het goud een ring heeft gesmeed. Daarmee is ook de almacht van de goden vergaan, de wereld is overgeleverd aan het politieke gekonkel van alledag.
Siegfried en Brünnhilde belichamen in deze gecorrumpeerde wereld het zuivere, de mythische oertoestand van de alomtegenwoordige liefde. Brünnhilde offert zich op en geeft de ring aan de Rijn terug, waarmee het Kwaad overwonnen wordt.

Megalomane plannen
In 1864 ontmoette Wagner zijn ‘aanbeden, de engelen gelijkende vriend’ die zijn leven fundamenteel zou veranderen: Ludwig II van Beieren, die was opgegroeid met de muziek van Wagner. In een brief aan het thuisfront beschreef Wagner de ontmoeting als ‘een grote, oneindige liefdesscène. Hij is volledig doordrongen van mijn wezen en mijn behoeftes. Hij geeft me alles wat ik nodig heb, om te leven, om te scheppen, om mijn werken op te voeren.’ De koning stak een kwart van zijn privévermogen in Wagner. Zijn geldzorgen behoorden voorgoed tot het verleden.
Koning Ludwig II gaf Wagner een kwart van zijn vermogen
De goegemeente van München bezag de innige vriendschap tussen de koning en zijn kunstenaar met lede ogen. Er heerste een grote anti-Wagnerstemming aan het hof, in de pers en onder de bevolking, zowel vanwege de financiële consequenties van Wagners megalomane plannen als zijn buitenechtelijke relatie met de middelste dochter van Franz Liszt, Cosima. Zij was op dat moment nog getrouwd met componist Hans von Bülow en zou na haar scheiding Wagners tweede vrouw worden. Wagner trok zich terug in een villa op een schiereiland bij Luzern, waar hij zijn vriendenschare ontmoette, onder wie de jonge filosoof Friedrich Nietzsche.

De publieke weerstand ten spijt stelde het mecenaat van Ludwig II Wagner in staat zijn grootste project te verwezenlijken: Der Ring des Nibelungen. Wagner had een eigen theater nodig om zijn tetralogie te kunnen opvoeren: een amfitheater, waarin alle rangen en standen werden opgeheven, en een orkestbak die de muzikanten onzichtbaar maakte voor het publiek. De bühne stond centraal, daar vond het wonder plaats, voor oog en oor. Die droom verwezenlijkte hij in Bayreuth, waar in 1876 zijn vijftien uur durende adaptie van de Nibelungensage voor het eerst integraal werd uitgevoerd.
Tijdens die eerste Festspiele in Bayreuth ging alles mis wat er maar mis kon gaan. Zo werd de kop van de draak die in Siegfried werd gebruikt door de Londense bouwers naar Beiroet in plaats van Bayreuth verscheept. Financieel was het festival een debacle. Wagner verzonk in een diepe depressie. Pas zes jaar later, vlak voor zijn dood, keerden de Festspiele terug in Bayreuth. Daar vond de première plaats van Parsifal, Wagners laatste opera. Een zwanenzang waarin al zijn thema’s bij elkaar kwamen: zijn schopenhaueriaanse levensvisie, de mythe van de graal, en de loutering en de verlossing als apotheose van de opera. Maar bovenal adembenemend mooie muziek.
Meer weten
- Richard Wagner. Werk-Leben-Zeit (2013) door Dieter Borchmeyer is een biografie met een aanstekelijke interpretatie van leven en werk.
- Richard Wagner. De man die opera voor het volk maakte (2020) door Freddy Mortier gaat in op de betekenis van de opera’s.
- Richard Wagner. A Biography (1979) door Derek Watson is een klassieker.
Openingsbeeld: Tristan en Isolde. Schilderij door Rogelio de Egusquiza, 1910.