Home Eugenetica: een gezond en zuiver volk

Eugenetica: een gezond en zuiver volk

  • Gepubliceerd op: 22 februari 2022
  • Laatste update 09 okt 2023
  • Auteur:
    Robin te Slaa
  • 12 minuten leestijd
Eugenetica: een gezond en zuiver volk

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

De nazi’s waren niet de enigen met opvattingen over eugenetica. In de twintigste eeuw waren talrijke prominenten, van rechts tot links, geestdriftige aanhangers van deze leer. ‘Onvolwaardige’ mensen moesten pijnloos worden omgebracht of hun moest worden belet zich voor te planten. Dat zou het gehele volk ten goede komen.

Een halfneef en bewonderaar van Charles Darwin, de statisticus, geograaf en antropoloog Francis Galton (1822-1911), verkondigde dat de mens door de wetenschap in de gelegenheid werd gesteld het ras te verbeteren: ‘de besten’ moesten worden gestimuleerd zich voort te planten. Hij bedacht voor dit streven in 1883 de term ‘eugenetica’. De ‘leer van de selectieve voortplanting’ was geen duidelijk afgebakende wetenschap, maar gold spoedig als veelbelovend onderzoeksterrein én instrument dat kon worden ingezet om maatschappelijke vooruitgang te bereiken.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

In de praktijk werden eugenetische maatregelen meestal ingevoerd om bepaalde categorieën burgers, die golden als maatschappelijk ongewenst, improductief en erfelijk belast, de mogelijkheid te ontnemen zich voort te planten. Niet alleen wijdverbreide ideeën over natuurlijke selectie en verbetering van het ras, maar ook opvattingen over volksgezondheid, welzijn, criminaliteitsbestrijding en terugdringing van overheidsuitgaven sloten uitstekend aan bij de ongekende mogelijkheden die eugenetica leek te bieden. Een lid van de progressief-liberale Freisinnige Vereinigung in Duitsland, dokter Heinz Potthoff, opperde in 1910 de gedachte dat het geld dat de staat voor welzijnszorg had gereserveerd wellicht beter kon worden besteed aan gezonde personen dan aan improductieve ‘gehandicapten en waanzinnigen’.

Bedenker van de term ‘eugenetica’ Francis Galton. Schilderij door
Charles Wellington Furse, 1903.

Talrijke prominente personen, van rechts tot links, waren destijds geestdriftige aanhangers van eugenetica. Onder dit uiteenlopende gezelschap bevonden zich onder anderen de vooraanstaande econoom John Maynard Keynes, de reformistische socialist Sidney Webb, de conservatieve politicus Winston Churchill en de Amerikaanse president Theodore Roosevelt. Sommige voorstanders beschouwden eugenetica zelfs als een wondermiddel tegen alle maatschappelijke kwalen en meenden dat deze nieuwe wetenschap de status van een seculiere religie moest krijgen. Tijdens een toespraak over eugenetica betoogde Galton: ‘Er zijn werkelijk goede redenen om haar tot een nieuwe religieuze doctrine te maken, want eugenetica werkt samen met de natuur, door ervoor te zorgen dat de mensheid door de sterkste rassen vertegenwoordigd zal worden.’

Galton oogstte bijval van de Ierse toneelschrijver en socialist George Bernard Shaw. Die schreef ‘dat alleen een eugenetische religie onze beschaving nog kan redden van het lot dat alle eerdere beschavingen beschoren is geweest’. In redevoeringen pleitte Shaw voor draconische maatregelen: ‘Een deel van de eugenetische politiek zal ons uiteindelijk voeren tot een intensief gebruik van de dodelijke kamer. Een groot aantal mensen zou om het leven moeten worden gebracht simpelweg omdat het voor anderen tijdverspilling is om voor ze te zorgen.’

Met ‘de dodelijke kamer’ bedoelde Shaw de veterinaire gaskamer waarin zieke of gewonde dieren worden gedood. Deze manier om ‘onvolwaardige’ mensen pijnloos om te brengen werd door verschillende aanhangers van eugenetica als humaan aangeprezen.

In Zweden werden zigeuners en rondtrekkende families het slachtoffer

Ook in ons land waren sporadisch vergaande opvattingen over eugenetica te horen. Een uitgesproken voorstander was de Delftse hoogleraar staatswetenschappen Jan Hendrik Valckenier Kips. In zijn inaugurele rede Staat en individu van 24 mei 1909 betoogde hij dat met ‘hereditaire defecten behepte individuen’ (erfelijk zieken) en ‘gedegenereerden’, zoals alcoholisten, niet door de samenleving in bescherming moesten worden genomen. Pas wanneer de natuurlijke selectie een negatief effect had op het hele volk of op de ‘waardevolle bevolkingsklassen’ daarvan, bijvoorbeeld door een epidemie of bepaalde sociaal-economische omstandigheden, diende de staat in te grijpen. Andere aanhangers van de eugenetica pleitten juist voor een voortdurend interveniërende overheid.

Gedwongen sterilisatie

Minder extreme denkbeelden over de heilzame werking van een eugenetische politiek voor de samenleving waren wijdverbreid. Vanaf het jaar 1899 namen 35 staten van de Verenigde Staten het besluit tot sterilisatie van verstandelijk gehandicapten. De eerste zetel voor een hoogleraar eugenetica werd in 1909 ingesteld aan het vooruitstrevende University College in Londen. Nadat Winston Churchill in 1910 was benoemd tot minister van Binnenlandse Zaken uitte hij tegenover premier Herbert Asquith zijn bezorgdheid over enerzijds het hoge geboortecijfer onder ‘geestelijk onvolwaardigen’ en anderzijds de ‘beperking van het nageslacht onder alle spaarzame, energieke en superieure groepen’. Het laatste beschouwde hij als ‘een buitengewoon ernstig gevaar voor het ras’. In een wetsontwerp stelde Churchill in 1910 voor om tot sterilisatie van risicogroepen over te gaan. Uiteindelijk werd in 1913 wettelijk voorzien in de opsluiting van ‘geestelijk onvolwaardigen’ in speciale inrichtingen, om zo te voorkomen dat zij nageslacht voortbrachten.

Socialistische voorstanders van eugenetica lieten zich destijds evenmin onbetuigd. Toen in 1931 een parlementslid van Labour een voorstel indiende voor wetgeving die vrijwillige sterilisatie zou toestaan, fulmineerde zijn partijgenoot Sidney Webb dat een principiële eugeneticus ‘geen “laissez-faire” individualist’ kon zijn: ‘Hij moet interveniëren, interveniëren, interveniëren!’ De Noorse arts en socialist Karl Evang schreef in zijn boek Rassenpolitiek en reactie uit 1934: ‘Het idee om het aantal dragers van slechte genen te reduceren, is geheel en al redelijk.’

Zigeunerfamilie in Bohuslän, Zweden, 1919.

Socialisten probeerden overal de voortplanting van de lagere bevolkingsgroepen op een positieve manier te beïnvloeden door voorlichting over huwelijk, geboortebeperking, drankmisbruik en geslachtsziekten. Vooral in Scandinavië en Zwitserland bevonden zich onder de sociaal-democraten aanhangers van de eugenetische erfelijkheidsleer en maatregelen als sterilisatie. Katholieke autoriteiten veroordeelden per definitie sterilisatie en elke andere vorm van geboortebeperking als ingrijpen in de door God geschapen natuurlijke orde.

Zwitserland was in 1912 het eerste land met eugenetisch gemotiveerde wetgeving die het geesteszieken verbood te trouwen. In de periode 1928-1936 werden onder meer in dit land, Noorwegen, Zweden, Denemarken, Finland en Estland wetten aangenomen die vrijwillige sterilisatie mogelijk maakten. Niet in alle landen waren eugenetische ingrepen louter facultatief. Zo namen bijvoorbeeld Zweden en de Verenigde Staten het initiatief tot gedwongen sterilisatie van recidivisten. In Noord-Amerika waren hoofdzakelijk Afro-Amerikanen hiervan het slachtoffer.

Erfelijkheidswetten

In Duitsland vond in 1920 een debat plaats over de ‘vernietiging van levensonwaardig leven’. Aanleiding was de verhandeling Die Freigabe der Vernichtung lebensunwerten Lebens van de strafrechtjurist Karl Binding en psychiater Alfred Hoche. Beide auteurs bepleitten dat ongeneeslijk zieken en krankzinnigen gedood moesten kunnen worden op verzoek van familieleden of op grond van een beslissing van twee artsen en twee juristen die elk afzonderlijk geval grondig hadden onderzocht. Een van de voornaamste argumenten van Binding en Hoche was dat er niet langer geld besteed hoefde te worden aan mensen die de samenleving slechts tot last waren, maar dat dit beter ten goede kon komen aan productievere doeleinden. De discussie werd gevoerd op een moment dat vrijwel niemand nog van Adolf Hitler had gehoord.

In Mein Kampf liet de nazileider zich enkele jaren later over dit heikele onderwerp heel wat voorzichtiger uit dan Binding en Hoche toen hij schreef dat ‘gebrekkige mensen het voortbrengen van andere even gebrekkige nakomelingen onmogelijk moet worden gemaakt’. Systematisch doorvoering daarvan zou ‘de meest humane daad van de mensheid’ zijn. Hiermee werd volgens Hitler ‘miljoenen ongelukkigen onverdiend lijden bespaard’ en werd het gezondheidspeil van de hele bevolking verbeterd. Deze nog enigszins humaan klinkende retoriek van de nazileider kreeg in andere passages van Mein Kampf een sociaal-darwinistische invulling die een stuk oprechter overkwam: ‘Wanneer de kracht te strijden voor de eigen gezondheid niet meer voorhanden is, begint het recht om in deze wereld van strijd te leven geleidelijk te verdwijnen.’

De Eugenics Society pleit in de jaren dertig voor selectie op erfelijke aandoeningen.

De komende nationaal-socialistische staat moest volgens Hitler het ras tot middelpunt van zijn zorg maken. De staat diende ervoor zorg te dragen dat ‘het bloed’ als drager van erfelijke raseigenschappen zuiver bleef en alleen gezonde volksgenoten zich konden voortplanten. Zijn partijgenoten moesten nooit uit het oog verliezen, zo betoogde de nazileider, dat zij ‘als beschermers van het hoogste mensdom op aarde’ ervoor moesten zorgen dat ‘het Duitse volk raciaal tot rede komt en zich naast het fokken van honden, paarden en katten ook over het eigen bloed ontfermt’. Door teeltkeuze moesten de raciale kwaliteiten van de Volksgenossen worden verbeterd.

Dergelijke opvattingen drongen ook door in de NSB. Musserts beweging, zo waarschuwde een katholiek dagblad al in september 1936, wilde ‘een regelrechte staatsbemoeiing met de rasverbetering der menschheid, die zal worden opgefokt tot een voortreffelijke dierensoort’. Met instemming van leider Anton Mussert benadrukte diens vertrouweling Evert Jan Roskam op een bijeenkomst in maart 1939 letterlijk de noodzaak om ‘het ras’ van vee én volksgenoten ‘te veredelen’.

Nazigezinde ideologen binnen de NSB geloofden dat het ideaal van raszuivere volksgemeenschap van nature was voorbestemd. Zij verkondigden dat ons volk, evenals andere Germaanse volkeren, behoorde tot het superieure ‘Noordsche ras’ of ‘Noordras’. Eugenetica moest volgens hen niet alleen dienen om de raciale kwaliteit van ons volk te verbeteren, maar ook om daarbinnen een nieuwe elite te scheppen. Zo pleitte het tijdschrift Der Vaderen Erfdeel er begin 1939 voor om de erfelijkheidswetten ‘als wapen [te] gebruiken in den strijd voor het behoud van ons ras; tegen ontaarding en verbastering (dat is negatief) en als middel tot het “fokken” in edele sibben (dat is positief)’.

Churchill stelde voor tot sterilisatie van risicogroepen over te gaan

Niet alle adepten van nazi-Duitsland waren zo uitgesproken. De leider van de British Union of Fascists Oswald Mosley schreef in 1936 dat ‘de ongeschikten’ de mogelijkheid van segregatie of sterilisatie moesten krijgen om zo te voorkomen dat zij nageslacht zouden voortbrengen. Met zijn verzekering dat niemand tegen zijn wil in gesteriliseerd zou worden ging Mosley op het gebied van eugenetica aanzienlijk minder ver dan veel van zijn geestverwanten in andere landen of zelfs democratische landgenoten als Churchill en Webb.

Biologische volmaaktheid

Op het moment dat Mosley dit schreef, voerden de nazi’s een grootschalige eugenetische politiek door ‘minderwaardigen’ te steriliseren. In het Derde Rijk waren rond 1937 meer dan 200.000 personen gedwongen gesteriliseerd. In de Verenigde Staten bedroeg dat aantal op dat moment iets meer dan 3000. Onder de gesteriliseerden in nazi-Duitsland bevonden zich Roma, ‘Rijnland-bastaarden’ (kinderen verwekt door zwarte soldaten die in 1923 behoorden tot de Franse bezettingsmacht van het Rijnland), ‘zedelijk zwakken’, ‘aanstootgevende zwervers’, ‘werkschuwen’ en ‘asocialen’.

De nazi’s steriliseerden binnen tien jaar ongeveer 400.000 mensen. Het was de onvermijdelijke consequentie van hun rassenleer die streefde naar de biologische volmaaktheid van het eigen volk. Een vaak aangevoerde reden voor sterilisatie was ‘aangeboren zwakzinnigheid’. Het was een bijzonder ruim te interpreteren begrip. Op een zomeravond in 1942 verhaalde Hitler tegenover zijn gezelschap: ‘Men liet mij een vragenlijst zien die was opgesteld door het ministerie van Binnenlandse Zaken, en die bedoeld was om te worden voorgelegd aan mensen van wie men het wenselijk vond ze te steriliseren. Ten minste driekwart van de vragen die gesteld werden, zou mijn eigen goede moeder niet hebben kunnen beantwoorden. Een die ik me herinner luidde: “Waarom drijft een schip van staal op water?” Als dit systeem ooit voor mijn geboorte zou zijn ingevoerd, ben ik ervan overtuigd dat ik nooit zou zijn geboren!’

Amerikaanse protestposter tegen gedwongen sterilisatie, 1977.

In veel landen rechtvaardigden de voorstanders van onvrijwillige sterilisatie hun standpunt dat de samenleving het recht had bij erfelijk belaste, improductieve burgers (gehandicapten, geesteszieken, asocialen en criminelen) in te grijpen ten behoeve van het algemeen welzijn. In Zweden werden ook tattare (zigeuners en rondtrekkende families) hiervan het slachtoffer. In dit democratisch geregeerde land bestond zowel belangstelling voor de biologische en antropologische aspecten van het ‘Noordse ras’ als het gevoel dat de raciale eenheid van het eigen volk werd bedreigd. Niettemin vormden ook hier niet zozeer raciale, maar sociale criteria de grondslag voor het eugenetische beleid.

Bij de nazi’s prevaleerden boven alles sociaal-darwinistische en biologisch-racistische motieven. In Mein Kampf veroordeelde Hitler al het streven om ‘het zwakste, zelfs het ziekelijkste tot elke prijs te “redden”’. Hij hekelde dit als een ‘bespotting van de natuur’. Tijdens zijn toespraak op de partijdag in Neurenberg in 1929 verklaarde de nazileider: ‘Indien in Duitsland elk jaar een miljoen kinderen geboren zou worden en wij daar de 700.000 tot 800.000 zwaksten van zouden wegnemen, dan zou het volk uiteindelijk wellicht zelfs nog sterker worden.’

Tien jaar later gingen de nazi-autoriteiten over tot massale moord van Lebensunwertigen: geestelijk gehandicapten, geesteszieken en zwaar lichamelijk gehandicapten. Ongeveer 200.000 personen werden uiteindelijk op bevel van Hitler in het ‘euthanasieprogramma’ omgebracht. Velen van hen werden vergast. Het euthanasieprogramma van de nazi’s functioneerde zo ook als een macabere proeftuin voor de Endlösung der Judenfrage. Het idee om ‘ongewenste’ mensen door vergassing te vermoorden was al veel eerder geopperd.

Door de onmetelijke misdaden van de nazi’s kwam eugenetica in een kwade reuk te staan. In een aantal Europese landen bleven bepaalde eugenetische praktijken desondanks nog decennialang bestaan. Pas in 1975 schafte het Zweedse parlement de sterilisatiewet af die in 1935 door de sociaal-democratische regering was ingevoerd. In dit tijdvak waren ongeveer 63.000 mensen – vrijwel uitsluitend vrouwen uit lagere sociale klassen – gesteriliseerd, van wie mogelijk een kwart onder dwang. De eerste eugenetische sterilisatiewet van Europa, die in 1928 in het Zwitserse kanton Vaud (Waadt) van kracht werd, verdween hier ten slotte in 1985 uit het wetboek. Denkbeelden waarmee eugenetische maatregelen werden gerechtvaardigd, bleken soms buitengewoon hardnekkig te zijn.

Meer weten:

  • Dark Continent (2002) van Mark Mazower plaatst eugenetica in een bredere context van de recente Europese geschiedenis.
  • De levenskracht der bevolking (2010) bevat een artikel van Leo Lucassen over Europese sociaal-democraten en eugenetica tijdens het Interbellum.
  • De NSB. Twee werelden botsen, 1936-1940 (2021) van Edwin Klijn en Robin te Slaa beschrijft eugenetische denkbeelden binnen Musserts beweging.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 3 - 2022