Na de Tweede Kamerverkiezingen op 29 oktober zijn GroenLinks-PvdA en VVD mogelijk beide nodig om een werkbare coalitie te vormen. Maar VVD-leider Dilan Yesilgöz laat weten dat ze niets voelt voor de linkse ‘radicale krachten’. Rechtse partijen hebben links vaker verketterd, maar ze zijn er dikwijls mee gaan regeren.
CDA-leider Maxime Verhagen verwees in 2010 naar een uitspraak van de katholieke leider Wiel Nolens uit 1926. Die had gezegd dat met de sociaal-democraten ‘alleen bij uiterste noodzaak’ diende te worden geregeerd. Verhagen noemde dat ‘ware woorden’. Daarom gaf het CDA dan ook de voorkeur aan een coalitie met de VVD met gedoogsteun van de PVV van Geert Wilders.
VVD-leider Dilan Yesilgöz lijkt tijdens de huidige verkiezingscampagne haar tegenstrever van GroenLinks-PvdA Frans Timmermans op soortgelijke gronden bijna uit te sluiten. Zijn partij is volgens haar in de ban van ‘extreem-linkse, radicale krachten’, terwijl ‘Nederland snakt naar centrum-rechts beleid’. Alles liever dan GroenLinks-PvdA, wil ze naar haar achterban uitstralen.
Liever ideologisch zuiver
Spookbeelden van de sociaal-democratie zijn een beproefd recept en zo oud als de beweging zelf. De gevestigde orde was eind negentiende eeuw geschokt toen deze politieke stroming opkwam vanwege haar eisen en de manier waarop ze zich inzette voor de laagste klassen. In de nieuwe eeuw ebde de schrik wat weg. Het sektarische karakter van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) verdween stilaan. De partij bewandelde weliswaar uitgesproken, maar verder keurig de parlementaire weg.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Al in 1913 lonkte de regeringsmacht. De confessionele partijen hadden bij de Tweede Kamerverkiezingen in dat jaar hun meerderheid verloren en de liberalen nodigden de SDAP uit voor een coalitie. Ze zouden ervoor worden beloond met drie ministersposten, algemeen mannenkiesrecht en het staatspensioen. Maar het congres van de SDAP blokkeerde de samenwerking: 320 leden stemden voor, 375 tegen. De laatste groep prefereerde ideologische zuiverheid boven compromissen en daadwerkelijke macht.
Deur op een kiertje
Na de Eerste Wereldoorlog zette SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra zijn partij verder buiten spel. In de internationaal roerige dagen aan het einde van de oorlog dacht hij dat het moment voor de revolutie daar was. ‘De arbeidersklasse in Nederland grijpt thans de politieke macht,’ verkondigde hij. Het bleek een vergissing. De gevestigde orde raakte even in verwarring, maar zat stevig in het zadel. Een aantal snel aangekondigde politieke hervormingen dienden om de rust terug te brengen.

De SDAP nam de eerstkomende decennia plaats op de strafbankjes van de oppositie. Politieke tegenstanders deden hun best om de partij af te schilderen als een stel onbetrouwbare oproerkraaiers, zo niet als een soort vijfde colonne in dienst van de Sovjet-Unie.
De Nolens-doctrine uit 1926 leek daarmee in lijn. ‘Alleen bij uiterste noodzaak’ kon de SDAP in beeld komen. In alle andere gevallen waren de inhoudelijke verschillen te groot: de partij wilde bijvoorbeeld ontwapenen en was tegen de monarchie. Maar anders dan vaak gedacht ging het priester-politicus Nolens niet per se om uitsluiten. Het bestuur van de Algemeene Bond van RK-kiesverenigingen had daar eerder al op had gehint. Maar Nolens wilde de deur juist weer op een kiertje zetten, om bij elke formatie zoveel mogelijk reële opties open te houden.
Van samenwerking kwam het vooralsnog niet. De economische crisis vanaf eind 1929 leek de bestaande tegenstellingen slechts te verdiepen. De sociaal-democratische sympathie voor de muiterij op het marineschip De Zeven Provinciën in 1933 hielp evenmin. De kloof werd wel kleiner doordat de SDAP wethouders leverde in de grote steden en een gematigder beginselprogramma had.
Muiterij op de Zeven Provinciën
Rooms-rode coalities
In 1939, op de drempel van een nieuwe wereldoorlog, traden de sociaal-democraten voor het eerst toe tot een kabinet. Ook koningin Wilhelmina vond dat een verstandig idee.
Tijdens de wederopbouw na 1945 vormden confessionelen en sociaal-democraten tot 1958 coalities, veelal onder leiding van PvdA-voorman Willem Drees. Dat bleef een samenwerking met frisse tegenzin. Veelzeggend is dat de Nederlandse bisschoppen in die periode met hun beruchte mandement kwamen. In 1954 verboden ze rooms-katholieken om lid te worden van rode organisaties, waaronder de PvdA. Ook luisteren naar de VARA was voortaan uit den boze. Wie tegen de wil van de clerus inging, kon worden uitgesloten van sacramenten als doop, communie en huwelijk.
De afkeer van de sociaal-democraten werd in die jaren met de paplepel ingegoten. Toen Drees in 1956 een verkiezingstoespraak kwam houden in Roermond sneden jonge jongens de draden van zijn microfoon door.
De liberalen namen ondertussen ook een belangrijk deel van de strijd voor hun rekening. Die verspreidden in de jaren vijftig posters, waarop een rode hand een burger bij de keel greep, de PvdA-minister van Financiën met een bebloede klauw een greep deed in een loonzakje en PvdA-Landbouwminister Sicco Mansholt een baby zijn flesje onthield. VVD-leider Pieter Oud sloot voor de stembusgang van 1959 samenwerking met de sociaal-democraten uit. Die stonden volgens hem voor een ‘dwangeconomie’ en ‘koude socialisatie’. Op verkiezingsdag moesten de ‘rode boeien’ definitief worden verbroken.


Potverteerders eerste klas
De eerste regeerploeg waarin rooms en rood na 1958 weer samenwerkten, was het in 1965 aangetreden kabinet-Cals. Dat kwam al na anderhalf jaar ten val toen KVP’er Norbert Schmelzer een motie tegen het eigen kabinet indiende. Hij vond dat PvdA-minister van Financiën Anne Vondeling de tekorten te veel liet oplopen. Volgens de rechterkant van het politieke spectrum bleek hier weer eens uit dat je de schatkist niet kon toevertrouwen aan sociaal-democraten.

In sommige linkse kringen werd de afkeer van de confessionelen zo mogelijk nog groter. In 1969 namen de sociaal-democraten op een congres een anti-KVP-resolutie aan. Die sloot de katholieken uit als regeringspartner. De motor achter de resolutie, de beweging Nieuw Links, duwde de PvdA ook met andere standpunten in een progressievere richting.
Rechts van het politieke spectrum maakten leiders daar dankbaar gebruik van. Ze schilderden de PvdA af als al te radicaal gevaar. De jonge VVD-leider Hans Wiegel droeg graag bij aan de karikatuur. Hij schilderde de sociaal-democraten af als potverteerders eerste klas. ‘Sinterklaas bestaat! Hij zit daar!,’ zei hij in 1972 tijdens een debat in Nijmegen en hij wees naar PvdA-leider Joop den Uyl.
‘Sinterklaas bestaat! Hij zit daar!,’ riep Hans Wiegel
Diezelfde Den Uyl leidde vanaf 1973 dankzij steun van een paar katholieke en antirevolutionaire politici het meest progressieve kabinet dat Nederland ooit gekend heeft. Het kreeg weinig voor elkaar. Maar dankzij de bijbehorende retoriek en marathonvergaderingen van de ministers ontstond het beeld van een radicale regeerploeg. PvdA’ers werd opnieuw succesvol geframed als potverteerders, terwijl het rechtse kabinet Van Agt-Wiegel daarna de staatsschuld echt tot recordhoogten liet oplopen.
Geen persoonlijke chemie
Het eerste paarse kabinet met PvdA en VVD in één ploeg vereiste jaren van voorzichtige toenadering tijdens bijeenkomsten in het Haagse hotel Des Indes. Zonder de electorale ineenstorting van het CDA en de druk van D66 was het er ook in 1994 niet van gekomen.
In de jaren nul van deze eeuw leek de samenwerking tussen CDA-voorman Jan Peter Balkenende en PvdA-leider Wouter Bos al bij voorbaat gedoemd tot mislukken. De persoonlijke chemie ontbrak en de oude tegenstelling tussen hun partijen speelde op. Maxime Verhagen vergrootte die in 2010 verder uit.

Tijdens de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2012 noemde Mark Rutte de PvdA ‘een gevaar voor Nederland’. Die partij aan de knoppen betekende ‘minder wegen, minder banen, meer wachtlijsten’. Het belette de VVD-leider niet om na de stembusgang binnen twee maanden een coalitie te vormen met de sociaal-democraten. Hij vertelde er met PvdA-leider Diederik Samsom bijna verliefd ogend over aan Nederland.
De samenwerking hield vijf jaar stand en geldt als een van de meest constructieve kabinetten van de afgelopen decennia. Noch Nederland noch de VVD ging dood aan de PvdA. De sociaal-democratie zelf overleefde het ternauwernood: van de 38 zetels uit 2012 bleven er 9 over.
Meer weten:
- Alleen bij uiterste noodzaak? (1986) door Anneke Visser over de rooms-rode samenwerking.
- De verbeelding aan de macht (1999) door Peter Bootsma en Willem Breedveld beschrijft het kabinet-Den Uyl.
- Van Drees tot Bos. Zestig jaar succes en mislukking (2008) Arie van der Zwan behandelt de geschiedenis van de PvdA.
