De vierdelige Drees-biografie nadert haar voltooiing. Nadat Hans Daalder eerder de oorlogsjaren en de netelige Indonesische kwestie behandelde in twee kloeke delen, promoveerde Jelle Gaemers in juni op het eerste deel, dat Drees’ levensjaren tot 1940 omvat. Er rest nu nog het vierde en laatste deel, over de jaren als minister-president tot aan zijn dood, te schrijven door Daalder. Daarmee zal een einde komen aan misschien wel een van de langdurigste projecten in de Nederlandse historiografie.
We hebben er dus lang op moeten wachten, maar ergens past dat trage traject uitstekend bij het onderwerp. Want ook Drees ontplooide zijn vele activiteiten niet uit een behoefte aan snelle politieke winst. Wie deel 1 leest wordt wederom getroffen door de enorme consistentie waarmee Drees zijn denkbeelden ontplooide en de ongehoorde vasthoudendheid waarmee hij doelen op de lange termijn probeerde te verwerkelijken. Waar sommige politici bruisen als een spuitende fontein die voor even een spectaculaire indruk maakt, komt Drees ons vanuit de geschiedenis tegemoet als een stroom lava, die uiterst traag maar met wurgende onontkoombaarheid de mensheid in een greep neemt. Van Drees’ erfenis zijn we voorlopig ook nog niet af, en dat alleen al maakt dat we hier te maken hebben met een van de belangrijkste, zo niet dé belangrijkste, Nederlandse politicus van de twintigste eeuw.
Gaemers, die geheel in de stijl van Daalder ook jaren langer over de biografie deed dan gepland, heeft nu een meer dan voortreffelijke kick-off geschreven. Op grond van zeer uitvoerig archiefonderzoek schetst hij in voornamelijk chronologisch geordende hoofdstukken een beeld van een man die aan het eind – op 9 mei 1940, de avond voor de Duitse inval – al 53 jaar is, zijn belangrijkste politieke prestaties nog moet gaan leveren, maar feitelijk al een elderly statesman is. Drees is dan nog geen jaar SDAP-fractievoorzitter in de Tweede Kamer, een functie die door het politieke isolement van de sociaaldemocratische partij in het interbellum weinig invloedrijk was buiten de eigen gelederen. Maar in die 53 jaar heeft Drees al wel getoond hoe invloedrijk zo’n partij zou kunnen zijn als ze zich concreet zou kunnen bemoeien met beleidsvorming.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Gaemers toont ons hoe Drees al op jonge leeftijd bevlogenheid voor socialistische idealen vertaalde in praktische politiek. Nadat de Franse voorman Jean Jaurès tijdens het internationaal socialistisch congres in Amsterdam in augustus 1904 een beroemde verdedigingsrede had gehouden voor de (beperkte) deelname van de Franse socialisten aan de regering, was de 18-jarige Drees voor de rest van zijn leven geënthousiasmeerd. Met niet- aflatende ijver zette hij zijn ontluikende organisatorische en bestuurlijke gaven in om stap voor stap de omstandigheden te verbeteren waarin de arbeidende klasse moest werken en leven.
In 1910 werd Drees afdelingsbestuurder van de partij in Den Haag, een jaar later voorzitter, in 1913 gemeenteraadslid en in 1919 wethouder. Vooral in die hoedanigheid (tot zijn Kamerlidmaatschap in 1933) toonde hij hoezeer hij in staat was praktische politiek te bedrijven zonder energie te verliezen in vruchteloze persoonlijke of partijpolitieke twisten. Het ging erom iets te winnen: goede arbeidsvoorwaarden voor het gemeentepersoneel, moderne bejaardentehuizen, betaalbare woningen en bijstand als een recht, niet als een barmhartige fooi. En altijd netjes binnen de beschikbare middelen om de vele tegenstanders het argument van socialistische spilzucht bij voorbaat te ontnemen.
De eerste decennia van de twintigste eeuw betekende een wethouder veel meer voor de directe leef- en woonomstandigheden van burgers dan in het huidige tijdsgewricht. Programcolleges kende men nog niet. Wethouders verdedigden hun eigen voorstellen, niet zelden van oppositie voorzien door andere wethouders en de burgemeester. De kunst was een meerderheid van de raad mee te krijgen; daarin slaagde Drees als geen ander door een fabelachtige dossierkennis, welbespraaktheid, onuitputtelijke werkkracht en een rotsvast vertrouwen in hoe het moest.
Zo geeft dit eerste deel van de Drees-biografie niet alleen een beeld van de opkomst van een fenomeen, het is ook een onmisbaar boek voor de geïnteresseerde in geschiedenis van de gemeentepolitiek, de SDAP, de Haagse geschiedenis en de stenografie. Een rijk boek, Drees waardig.
Huub Wijfjes is docent mediageschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen
Jelle Gaemers
Willem Drees 1886-1988. De jaren 1886-1940: de rode wethouder
637 p. Uitgeverij Balans, € 39,50