Home Waarom de socialistische revolutie in Nederland niet aansloeg

Waarom de socialistische revolutie in Nederland niet aansloeg

  • Gepubliceerd op: 24 september 2015
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Koen Vossen
Waarom de socialistische revolutie in Nederland niet aansloeg

In veel landen was 1918 een revolutiejaar. Geen wonder dus dat SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra ook in Nederland opriep tot een omwenteling. Maar als hij beter had opgelet, had hij kunnen weten dat zijn pleidooi hier niet zou aanslaan.

De naam van Pieter Jelles Troelstra zal waarschijnlijk voor eeuwig verbonden blijven met zijn befaamde ‘vergissing’ in november 1918. De voorman van de SDAP riep in de ‘Rode Week’ (tussen 9 november en 16 november) de regering tot tweemaal toe op om de macht over te dragen aan de sociaal-democraten. In navolging van andere Europese landen was ook in Nederland de tijd rijp voor een ‘proletarische revolutie’, dacht Troelstra.

Maar nog geen week later gaf Troelstra toe dat hij ‘te ver was gegaan’, om daar later aan toe te voegen dat hij de machtsverhoudingen verkeerd had ingeschat. Met dit openbaar berouw was de kous voor de meesten wel af; Troelstra werd niet vervolgd wegens opruiing en bleef zelfs tot 1925 fractievoorzitter van de SDAP.

‘De vergissing van Troelstra’ geldt sindsdien vooral als een bewijs dat Nederland geen geschikt land is voor revoluties. Daarvoor zijn de Nederlanders te nuchter, te gezagsgetrouw en te zeer gehecht aan kerk en koningshuis, zo heette het dikwijls. Bovendien kende het land niet de grote  maatschappelijke spanningen, pijnlijke historische trauma’s en grote economische ongelijkheid waaruit revoluties plegen voort te komen.

Troelstra’s nogal knullige revolutieoproep zei zo bezien vooral iets over het weinig stressbestendige en emotionele karakter van de SDAP-leider, wat hem in veler ogen eigenlijk ook wel iets sympathieks en menselijks gaf. Maar zat Troelstra er eigenlijk wel zo naast met zijn inschatting dat Nederland klaar was voor een revolutie? Was er in 1918 niet werkelijk sprake van een revolutionaire situatie, ook in Nederland?

Voor elke opstand een crisis

Veel hangt natuurlijk af van wat onder een revolutionaire situatie wordt verstaan. Het is een vraag waarmee revolutionairen tot op de dag van vandaag worstelen. Wat zijn de ‘tekenen aan de wand’, wanneer is ‘de tijd rijp’, wanneer bestaat er een ‘momentum’? In 1913 had Vladimir Oeljanov Lenin zich al over dit vraagstuk gebogen en zijn inzichten hadden na de uitbraak van de Russische Revolutie vanzelfsprekend aan prestige gewonnen. Grofweg stelde Lenin dat zowel onder de massa als onder de elite een sterk, haast apocalyptisch besef van crisis moest heersen. De massa weet dat zij niet langer op de oude voet door wil gaan en de elite weet dat zij dit niet meer kan.

Hoe ontevreden waren de Nederlandse massa’s? Waren zij bereid in opstand te komen? Gaven de elites blijk van capitulatiegedrag? Dat waren en zijn lastig te beantwoorden vragen, want enquêtebureaus of kiezersonderzoeken die het crisisbesef in beeld hadden kunnen brengen bestonden toen nog niet. De toenmalige revolutionair moest dus grotendeels afgaan op zijn eigen observaties en die van geestverwanten. Nu was het voor iedereen zonneklaar dat Nederland een bijzonder zware tijd doormaakte.

Weliswaar was het land neutraal tijdens de Grote Oorlog die al sinds 1914 woedde, maar dagelijks werd bericht over de gruwelen van de loopgravenoorlog voor een deel net over de grens in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Honderdduizenden jonge mannen werden afgeslacht in een oorlog die alleen de eerste dagen even fris en vrolijk leek. Ook het Nederlandse leger stond permanent paraat en had 400.000 mannen onder de wapenen geroepen op een bevolking van 6,5 miljoen.
 

‘De groote massa heeft diepe minachting voor het geredekavel van de heeren partijleiders’

De economische situatie verslechterde in rap tempo nadat de Duitsers in januari 1917 een onbeperkte duikbootoorlog hadden afgekondigd. Daardoor kwam de import van grondstoffen vrijwel stil te liggen en sloten tal van fabrieken noodgedwongen de deuren. Behalve aan brandstof was er al snel ook een tekort aan voedsel, kleding en huisvesting, waardoor er een noodsituatie ontstond die nadien alleen nog is overtroffen door de hongerwinter van 1944-1945.

Vanaf de zomer van 1918 werd het land bovendien overspoeld door vluchtelingen uit België, Frankrijk en Duitsland, terwijl ook de Spaanse griep veel slachtoffers eiste. Wie de kranten uit deze maanden doorleest, vindt tal van beschrijvingen van uitgemergelde kinderen die op van lappen vervaardigde schoenen rondliepen, mannen met grauwe, uitgeteerde gezichten, vrouwen die uren in de rij stonden om waterige aardappelen en eenheidsworst te krijgen, en hele gezinnen die in ondergelopen kelders of onverwarmde krotten woonden. De woekerhandel en de misdaad tierden welig en vrijwel dagelijks waren ergens in het land hongeronlusten en voedselrellen.

De heftigste daarvan was ongetwijfeld het zogeheten Aardappeloproer in juni 1917 in Amsterdam, waarbij acht doden vielen. In toenemende mate gebruikten kranten van diverse pluimage grote woorden als ‘algeheele uitputting’, ‘hongersnood’ en een ‘volk in verwarring en verwording’, en schreven over een om zich heen grijpende ‘geest van verzet’ tegen de politieke elite. Zo wist De Telegraaf dat ‘de groote massa van het Nederlandsche Volk niets dan diepe minachting voor het geredekavel van de heeren partijleiders heeft’.

Wantrouwen in de democratie

Afgaande op de krantenverslagen was het niet eens zo vreemd te veronderstellen dat veel Nederlanders wel voor een grote ommekeer voelden. Ook was er niet bijzonder veel revolutionaire fantasie voor nodig om bij de gezeten burgerij tekenen van verwarring, angst en defaitisme te ontwaren. De deftige Bond van Vrije Liberalen verspreidde posters waarop een door Troelstra bereden koets een afgrond in reed waar bolsjewieken klaarstonden om het volk te knevelen. Veel succes had de waarschuwing niet, want net als de andere liberale partijen leden de Vrije Liberalen een flinke nederlaag bij de verkiezingen van 1918. Bij deze verkiezingen mochten voor het eerst alle mannen van 23 jaar en ouder stemmen. Van de 39 liberale zetels waren er slechts 15 overgebleven, waarmee, zo werd alom erkend, een tijdperk ten einde leek.

Al enigszins vooruitlopend op de liberale ondergang, waren veel prominente vrijzinnige intellectuelen en politici zich in de voorgaande jaren ook steeds meer gaan distantiëren van de parlementaire democratie. De oude Samuel van Houten vreesde dat het ‘pauperkiesrecht’ de ‘tyrannie der partijpolitiek’ verder zou versterken en de schrijver Frederik van Eeden was bang dat de domme meerderheid de macht in handen kreeg. Als lijsttrekker van een kleine populistische partij pleitte hij voor een ‘gereviseerde democratie’, waarin niet partijen maar ‘grote geesten’ zouden beslissen ‘over dingen die doodeenvoudig zijn, maar waarover zoveel gepraat wordt uit misverstand en wantrouwen’.

De populaire minister van Financiën Willem Treub wilde eveneens een ‘nieuwe politiek’, waarin zakenlieden en experts namens het volk de knopen doorhakten zonder al te veel gestoord te worden door partijdogma’s en detailkwesties. ‘Weg met den mannen van den praat. Leve de mannen van den daad,’ zo luidde de slogan van de door hem opgerichte partij de Economische Bond.

De tijd lijkt rijp

In september en oktober 1918 leek de vlam elk moment in de pan te kunnen slaan. In de laatste maanden van de Grote Oorlog heerste in heel Europa grote onrust. Een vloedgolf van stakingen, demonstraties en muiterijen trok door Europa. Nadat in 1917 de Russische tsaar al was afgezet (en in juli 1918 was vermoord), moesten ook de keizer van Oostenrijk-Hongarije en de Bulgaarse tsaar het veld ruimen. Maar ook uit andere landen kwamen er allerlei verontrustende berichten; in Duitsland waren er in verschillende steden opstanden, in Brussel, Londen en Parijs waren er rellen en zelfs het altijd zo kalme Zwitserland leek bevangen door de revolutiekoorts.
 

‘Weg met de mannen van den praat. Leve de mannen van den daad.’

Op 26 oktober verschenen er op de voorpagina’s van de Nederlandse kranten alarmerende berichten over een soldatenopstand in legerkamp de Harskamp nabij Amersfoort, waarbij volgens De Telegraaf maar liefst zestig doden waren gevallen. Ook uit andere garnizoensplaatsen kwamen berichten over opstandige soldaten. De revolutie was niet meer tegen te houden, zo beweerde de communistische leider David Wijnkoop met grote zekerheid. Hoewel al snel bleek dat de berichten over de Harskamp enigszins overdreven waren – er waren uiteindelijk maar enkele gewonden gevallen – duurde de onrust voort. Om meer onlusten te voorkomen werd de bij de linkse partijen niet erg populaire opperbevelhebber generaal Snijders weggestuurd.

In het weekend van 9 en 10 november 1918 volgden de gebeurtenissen elkaar in snel tempo op. Op 9 november kwam het bericht dat de Duitse keizer Wilhelm II was afgetreden en dat de sociaal-democraat Philip Scheidemann in Berlijn de republiek had uitgeroepen. Op 10 november 1918 stond de Duitse keizer met zijn gevolg aan de Nederlands-Belgische grens bij Eijsden. Voor de Rotterdamse burgemeester A.R. Zimmerman was de Duitse revolutie reden om enkele plaatselijke SDAP-leiders uit te nodigen om met hen de aanstaande machtswisseling in Nederland te bespreken. Verschillende werkgevers en bestuurders volgden het voorbeeld van Zimmerman en gingen in gesprek met vertegenwoordigers van de arbeidersbeweging.

De liberale Nieuwe Rotterdamsche Courant stelde in het redactionele commentaar van 11 november dat het ook in Nederland nodig was om de arbeiderseisen in te willigen en dat ‘ieder voor zich de oude denkbeelden herziet en tracht de evolutie mee te maken’. Dezelfde dag noteerde de katholieke minister van Arbeid P.J.M. Aalberse in zijn dagboek dat minister-president Ruijs de Beerenbrouck die dag in de ministerraad meedeelde dat hij met enkele liberale leiders als H.P. Marchant en P. Rink had gesproken over de handhaving der orde. ‘Ze waren zeer slap. Rink zat te huilen. Huns inziens waren we verloren. De revolutie was niet te keeren. We moesten maar wat toegeven, bijvoorbeeld een paar socialisten in het kabinet opnemen.’

Bij sommige revolutionaire socialisten heerste daarentegen een aan euforie grenzend optimisme. In de vaste overtuiging dat de macht voor het oprapen lag, trok de dichteres Henriette Roland Holst in Amsterdam langs de kazernes om de soldaten tot revolutie op te wekken. ‘Sticht de Socialistische Republiek ook hier in Nederland,’ heette het in een manifest dat haar Sociaal-Democratische Partij (later omgedoopt in Communistische Partij Holland) op 11 november uitbracht.

De grote overschatting

Het is tegen deze achtergrond dat Troelstra op maandagavond 11 november 1918 zijn befaamde toespraak in Rotterdam hield, waarin hij de arbeidersklasse opriep de macht te grijpen ‘die u in de schoot geworpen wordt’. De dag daarna herhaalde Troelstra zijn revolutionaire oproep nog eens in de Tweede Kamer: ‘Uw stelsel, mijne heeren, uw burgerlijk stelsel is vermolmd en het zal u moeilijk vallen, wanneer gij geweld wilt gebruiken, iets anders uit te lokken dan een geweld dat sterker is dan het uwe.’ Dat leidde tot woede en verbazing van het overgrote deel van de Tweede Kamer, waaronder ook een groot deel van zijn eigen SDAP-fractie. Zelfs de jonge stenograaf Willem Drees viel even uit zijn rol van neutraal toehoorder en drong er bij SDAP-Kamerlid Schaper op aan om iets te doen om Troelstra tot bedaren te brengen.

In zijn Gedenkschriften heeft Troelstra inderdaad toegegeven dat hij ‘in die dagen een rem miste’ en zich te veel liet meeslepen door ‘de grootheid van het ogenblik en door de geestdrift van mijn kameraden’. Toch waren aan beide redes weken van overleg binnen de SDAP voorafgegaan, waarin Troelstra zich had laten gelden als een voorstander van buitenparlementaire, revolutionaire acties, al was het alleen al om de communist Wijnkoop de pas af te snijden. Nuchtere reformisten als Willem Vliegen, Henri Polak en Jan Schaper meenden daarentegen dat er ondanks alle onrust geen sprake was van een revolutionaire situatie en voelden dan ook weinig voor drieste acties.

Zij zwakten de door Troelstra ingebrachte eisen dan ook af, maar zagen tot hun schrik dat Troelstra zich niet meer liet afremmen. De SDAP-fractievoorzitter kreeg na zijn toespraken op 11 en 12 november dan ook flink de wind van voren van zijn partijgenoten. ‘Ik heb niet 25 jaar gevochten voor algemeen kiesrecht om het enkele maanden na zijn invoering weer af te schaffen,’ verklaarde Vliegen.
 

Militairen openden het vuur op de demonstratie aan de Mauritskade; er vielen vier doden

De revolutieoproep van Troelstra kreeg eigenlijk alleen in Amsterdam en Rotterdam enige navolging, zij het bescheiden. In Amsterdam verzamelden op 12 november communisten en anarcho-syndicalisten zich in de Diamantbeurs om te luisteren naar toespraken van Henriëtte Roland Holst, David Wijnkoop en de stokoude Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Een demonstratieve optocht door Amsterdam eindigde bij de kazerne op de Mauritskade, waar militairen het vuur openden. Er vielen vier doden en tientallen gewonden. In de rest van het land was vooral de contrarevolutie zichtbaar.

De regering zorgde voor extra beveiliging van sleutelposities, onder meer door de vrijwillige Landstorm te mobiliseren. Op verschillende plaatsen verschenen plakkaten tegen de revolutie en in de bioscopen verschenen contrarevolutionaire filmpjes. Meer dan ooit bleek in deze dagen de kracht van de confessionele politiek in Nederland. De liberalen maakten na hun electorale afstraffing wellicht een verslagen indruk, maar dat gold allerminst voor de rooms-katholieken en orthodox-protestantse partijen. Politici uit de Christelijk Historische Unie en de Anti-Revolutionaire Partij zetten een Bijzonder Vrijwillige Landstorm op, waarin duizenden vrijwilligers zich verenigden om vorst en vaderland te verdedigen. Katholiek Nederland organiseerde een massamanifestatie op zondag 17 november in Amsterdam, waar 40.000 mensen op af kwamen. De dag daarop werd er in Den Haag een nationaal eerbetoon aan koningin Wilhelmina georganiseerd, waar wederom tienduizenden mensen naartoe trokken. Zo eindigde de Rode Week in een grote Oranje-manifestatie en leek niet Troelstra, maar Wilhelmina de grote winnaar van de novemberonrust.

Een statistische misvatting

Dat de situatie uiteindelijk minder revolutionair was dan op het eerste gezicht leek, had Troelstra kunnen weten als hij de verkiezingsuitslag wat beter had bestudeerd. Door de invoering van de evenredige vertegenwoordiging, algemeen mannenkiesrecht en de opkomstplicht waren deze Tweede Kamerverkiezingen uiteindelijk een betere graadmeter voor de stemming onder het volk dan de observaties van journalisten en politici. Iets meer dan een kwart van de stemgerechtigden stemde op een van de socialistische partijen, waarvan 22 procent op de tot dan toe weinig revolutionaire SDAP.

De confessionele partijen behaalden daarentegen meer dan de helft van alle stemmen en konden dus een coalitie vormen. De katholieken waren met 30 procent van de stemmen veruit de grootste partij van het land geworden en zij leverden in de persoon van jonkheer Charles Ruys de Beerenbrouck dan ook de premier. Die machtspositie zouden de confessionele partijen voorlopig niet meer afstaan; pas in 1994 kwam er een coalitie zonder een christelijke partij.

De grootste vergissing die Troelstra had gemaakt was dat hij de kracht en populariteit van de confessionele politiek in Nederland had onderschat. Hij zou niet de laatste sociaal-democraat zijn die deze vergissing maakte; Willem Schermerhorn, Joop den Uyl, Ed van Thijn en Wouter Bos kunnen erover meepraten.
 
Koen Vossen is historicus, publicist en docent politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
  
Meer weten
De ‘vergissing van Troelstra’ komt in verschillende boeken uitgebreid aan bod. In zijn lezenswaardige boek Politicus uit hartstocht. Biografie van Pieter Jelles Troelstra (2010) is Piet Hagen vergevingsgezind.

Johan S. Wijne bestrijdt in ‘De ‘vergissing’ van Troelstra (2000) vooral het oordeel van veel historici dat slechts sprake was van een operetterevolutie.

Paul Moeyes gaat in Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (2011) uitgebreid in op de nijpende situatie in 1917 en 1918.

Een bijzondere invalshoek bieden de Dagboeken van P.J.M. Aalberse 1891-1947, uitgegeven door J.P. de Valk en A.C.M. Kappelhof. En via de website www.delpher.nl kunnen veel kranten uit deze periode worden nageslagen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.