Begin jaren zestig ijverde de Franse president Charles de Gaulle voor een sterker Europa dat minder afhankelijk was van de Verenigde Staten. Maar hij stuitte op Joseph Luns. De Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken verzette zich uit alle macht tegen de Franse ambities.
Misschien toch maar toegeven, Joseph? Pierre Wigny, de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, schoot zijn Nederlandse collega aan tijdens een schorsing van de Europese topconferentie in Parijs, op 10 en 11 februari 1961. Joseph Luns had voor grote consternatie gezorgd door zich uit te spreken tegen het Franse voorstel om de Europese Economische Gemeenschap (EEG) – de voorloper van de huidige EU – om te vormen tot een door Frankrijk geleide politieke unie.
Dit was tegen het zere been van de overige vijf leden van de gemeenschap: België, Frankrijk, Italië, Luxemburg en West-Duitsland. Bondskanselier Konrad Adenauer was woest over de Nederlandse opstelling. ‘So eine Dumheit, dieser Quatsch,’ fulmineerde hij. ‘Ik had niet kunnen denken dat ik, die het mij verwaardigd acht om naar Parijs te komen en met de grote Europese staatsman De Gaulle een overeenkomst te sluiten, het moet beleven dat Nederland zich meer dan vijf minuten zou verzetten.’
Alleen de Franse president Charles de Gaulle bleef beheerst en hoffelijk. Ook toen duidelijk werd dat de Nederlandse delegatie, ondanks alle druk, vasthield aan haar verzet. Na afloop van de vergadering sprak De Gaulle zelfs zijn bewondering uit voor Luns’ tenacité, wat niet wilde zeggen dat hij Nederland niet alsnog wilde breken.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Beide politici wisten dat de top slechts de eerste ronde was in de fundamentele richtingenstrijd over de toekomst van Europa, die De Gaulle met zijn voorstel ontketend had. Het was ook evident dat het machtige Frankrijk in deze krachtmeting de beste papieren had. Hoe dacht Luns het gevecht nog te kunnen winnen? Het kleine Nederland stond immers volledig geïsoleerd.

De Gaulle zon al langer op een nieuwe koers voor de EEG. In 1958 had de vermaarde generaal de macht gegrepen in Frankrijk, dat na de Tweede Wereldoorlog verlamd was geraakt door allerhande crises. Het land gold als ‘de zieke man’ van Europa. De Gaulle wilde de grandeur van Frankrijk herstellen en het land zijn historische plaats tussen de grote mogendheden teruggeven. Daarvoor moesten de verhoudingen binnen het Westen flink op de schop.
Om te beginnen wilde hij af van de ondergeschikte positie die Frankrijk (met West-Europa) binnen de NAVO innam ten opzichte van de Verenigde Staten. De Gaulle wist dat de NAVO nodig was om sterk te staan tegenover de Sovjet-Unie in de Koude Oorlog. Maar hij meende ook dat de Amerikanen hun machtspositie binnen het bondgenootschap gebruikten om de Europeanen onder de duim te houden. Hij twijfelde bovendien of de VS hun eigen veiligheid zouden riskeren voor hun bondgenoten als het ooit tot een treffen met de Sovjet-Unie kwam. Het was een voorname reden waarom hij aasde op een eigen Franse atoombom. En waarom hij een meer zelfstandige koers voor Europa in de wereldpolitiek bepleitte.
Zouden de VS hun bondgenoten echt te hulp schieten?
In zijn ogen waren de zes landen die in 1957 de EEG hadden opgericht sterk genoeg om zich op termijn als een derde macht in de internationale arena te manifesteren, naast de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. De Europese samenwerking moest wel een andere vorm krijgen, wilde dit blok effectief kunnen opereren. De Gaulle geloofde niet dat de EEG zich kon ontwikkelen tot een superstaat, gemodelleerd naar de Verenigde Staten en bestuurd door een Europese Commissie in Brussel. De nationale identiteiten van de lidstaten waren hiervoor te diep geworteld.
De EEG moest daarom worden omgevormd tot een politieke unie van onafhankelijke staten (EPU), waarbinnen de unieke karakters van de leden gewaarborgd bleven. De leiders van de lidstaten zouden op speciale topontmoetingen gemeenschappelijke standpunten bepalen over politieke, economisch en culturele zaken. De Gaulles unie moest natuurlijk wel een leider hebben. Dat kon alleen maar Frankrijk zijn.

Het enige andere EEG-lid dat sterk genoeg was, West-Duitsland, had zich omwille van de Tweede Wereldoorlog gediskwalificeerd voor deze rol. Zeker, er was ook nog het Verenigd Koninkrijk. Dit land had zich in de jaren vijftig afzijdig gehouden van de Europese integratie, maar overwoog inmiddels toe te treden tot de EEG. De Gaulle voelde hier weinig voor. In zijn optiek verschilden de economie en de politieke cultuur van het Verenigd Koninkrijk te zeer van de andere lidstaten om tot een goede samenwerking te komen. Daarnaast wantrouwde hij de Britten, vanwege hun special relationship met de Amerikanen. Hij vreesde dat de EEG met het Verenigd Koninkrijk een Amerikaans Paard van Troje zou binnenhalen. De EEG was volgens De Gaulle beter af zonder de Britten, wilde het zich als een krachtig, eensgezind blok kunnen manifesteren – en dienen als een vehikel voor zijn grandeurpolitiek.
Zonnekoninggedrag
De Gaulle presenteerde in 1959 al een eerste schets van zijn plannen. Den Haag wees ze bij monde van Luns direct van de hand. Het kabinet-De Quay zat helemaal niet te wachten op een herschikking van de verhoudingen binnen het Westen, laat staan op de oprichting van een politieke unie onder Franse leiding. De Europese samenwerking moest zich vooral verder ontwikkelen binnen de bestaande kaders van de EEG. Voor zijn veiligheid moest Europa blijven inzetten op stevige banden met de Amerikanen.
De suggestie dat Frankrijk de Verenigde Staten ooit zou kunnen vervangen als beschermheer was een lachertje. Wat stelde de Franse atoombom voor bij het machtige Amerikaanse nucleaire arsenaal? Politici als Joseph Luns zagen De Gaulles plan in de eerste plaats als de zoveelste Franse poging om de macht in West-Europa te grijpen, in de traditie van Napoleon en Zonnekoning Louis XIV. In het periodieke topoverleg waar De Gaulle het over had, zou Den Haag gedwongen worden om zich te voegen naar het beleid dat de Fransen met de Duitsers uitstippelden; Nederland zou gedegradeerd worden tot een Franse vazalstaat! Het was wellicht de belangrijkste reden waarom Luns ijverde voor een spoedige Britse toetreding tot de EEG. De Britten voelden eveneens weinig voor een EPU, helemaal als die de special relationship met de Amerikanen kon bedreigen. Het Verenigd Koninkrijk zou binnen de EEG tegenwicht bieden aan Frankrijk en ervoor zorgen dat alles zoveel mogelijk bij het oude bleef.

De Gaulle trok zich weinig aan van de tegenspraak van Luns. De regeringen van de andere EEG-landen zagen namelijk wel muziek in zijn plan. Ook zij twijfelden aan de Amerikaanse bereidheid om rekening te houden met Europese belangen. De Belgische regering-Eyskens III bijvoorbeeld streed met de Amerikanen om invloed in voormalig Belgisch Congo, dat in 1960 onafhankelijk was geworden. De West-Duitse regering vreesde op haar beurt dat de VS bereid waren om de Sovjet-Unie meer controle te geven over Berlijn, inclusief het vrije, westerse gedeelte van de stad. De meeste Duitse politici bleven voorstander van innige banden met de Verenigde Staten, maar bondskanselier Adenauer was bereid om deze ondergeschikt te maken aan het versterken van de Frans-Duitse samenwerking. Dit gold ook voor de banden die West-Duitsland met het Verenigd Koninkrijk onderhield.
De Gaulle had nog een troef. Hij kon rekenen op steun in Washington. De regering-Eisenhower volgde zijn grandeurpolitiek met argwaan, maar beschouwde het plan om de EEG-landen meer op eigen benen te laten staan ook als een kans. Als de Europeanen beter in staat waren om hun eigen broek op te houden tegenover de Sovjet-Unie, kon Amerika zich bijvoorbeeld makkelijker richten op het terugdringen van het communisme in Azië. De Amerikanen wilden niet dat De Gaulle met zijn plan de NAVO zou splijten, maar ze vertrouwden erop dat de andere EEG-leden het niet zover zouden laten komen. Dat een loyaal bondgenootje als Nederland zich in een EPU wat meer moest voegen naar de wensen van Frankrijk en Duitsland, was een prijs die ze graag betaalden voor een slagvaardiger Europa. Amerikaanse diplomaten drongen bij hun Nederlandse collega’s zelfs aan op een constructieve houding tegenover De Gaulle.
De Amerikanen vonden dat Nederland zich moest voegen
Luns gaat tijdrekken
De wetenschap dat Nederland geheel alleen stond, zorgde in februari 1961 voor extra frustratie op de Europese top in Parijs. De EEG-leden waren zó dicht bij een nieuwe mijlpaal in de samenwerking. De Nederlandse opstelling kwam neer op ordinaire obstructiepolitiek. Wat dacht Luns nog te kunnen bereiken? Zijn antwoord was simpel, al zei hij het niet hardop: tijdrekken. Het is een beproefd middel uit de diplomatieke trukendoos. Er kan altijd iets gebeuren waardoor plannen die veel steun genieten alsnog sneuvelen.
Brutale minister
Het ferme optreden van Joseph Luns tijdens de top van Parijs in februari 1961 baarde extra opzien, omdat hij ‘slechts’ minister was. In Duitsland en Frankrijk zijn het respectievelijk de bondskanselier en de president die de buitenlandpolitiek bepalen. Ministers hebben er een duidelijk ondergeschikte positie. Maar het Nederlandse staatsrecht zit anders in elkaar. Niet de premier, maar de minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het buitenlandbeleid. Pas met de oprichting van de Europese Raad in 1974 is hier in de dagelijkse praktijk verandering in gekomen. Het periodieke overleg tussen de EU-leiders heeft ervoor gezorgd dat de premier een grotere stempel kan drukken op de Nederlandse Europa- en buitenlandpolitiek.

Luns kon gebruikmaken van het compromis dat de EEG-landen sloten om de top te redden. Ze riepen een speciale commissie in het leven die de creatie van een politieke unie nader in kaart moest brengen. De commissie bestond uit vertegenwoordigers van de zes lidstaten onder leiding van de Franse diplomaat Christian Fouchet. Voor Luns bood de commissie genoeg kansen om tijd te kopen. Wat hem betrof zouden de beraadslagingen tot sint-juttemis duren.
De Gaulle daarentegen zag de Fouchet-commissie vooral als een middel om Nederland tot inkeer te laten komen en zich alsnog achter het Franse plan te scharen. Die kans leek in het voorjaar van 1961 reëel. De benarde positie waarin Nederland zich bevond, maakte Den Haag zenuwachtig. Was de harde koers die Luns voorstond wel zo verstandig? Wat als de andere EEG-landen besloten om zonder Nederland een politieke unie op te richten? Zou Nederland dan nog iets te zeggen hebben over de ontwikkelingen in Europa? Volgens premier Jan de Quay stond Nederland voor de moeilijkste keuze sinds de Tweede Wereldoorlog, toen het door de inval van nazi-Duitsland gedwongen werd om zijn zo lang gekoesterde neutraliteitspolitiek op te geven.

De Gaulle zou inderdaad al snel dreigen zonder Nederland verder te gaan, als de onderhandelingen in de Fouchet-commissie niet opschoten. Maar op het moment dat hij Den Haag de duimschroeven aandraaide, begon het tij te keren. In april 1961 maakte de Belgische regering-Eyskens III plaats voor de regering-Lefèvre-Spaak. Luns vond in de nieuwe Belgische minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak een bondgenoot. Spaak was minder sceptisch over een Europese politieke unie dan zijn Nederlandse collega, maar een groot voorstander van een stevige trans-Atlantische band.
In augustus volgde de echte gamechanger: het Verenigd Koninkrijk verzocht officieel om toetreding tot de EEG. In overleg met de nieuwe Amerikaanse regering-Kennedy was de regering-Macmillan tot de conclusie gekomen dat beider belangen hiermee gediend waren. Ze zagen het Britse lidmaatschap als een extra garantie dat de EEG-landen en de Verenigde Staten niet uit elkaar zouden groeien. De Britse zet maakte het voor Luns en Spaak makkelijker om de Fouchet-onderhandelingen naar hun hand te zetten en te eisen dat het Verenigd Koninkrijk ook kon meepraten over de toekomst van de EEG.
Dacht De Gaulle werkelijk dat Frankrijk ooit kon rivaliseren met de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie? Nee. Zijn grandeurpolitiek had een belangrijke binnenlandse dimensie en was in hoge mate symbolisch. De Gaulle wilde het Franse volk laten geloven dat Frankrijk weer meetelde in de wereldpolitiek. Hij wist donders goed dat zijn mogelijkheden om dit te bewerkstelligen beperkt waren. De boomlange generaal vergeleek zichzelf eens met Kuifje: ‘Wij zijn de kleinen die zich niet laten pakken door de groten, maar vanwege mijn lengte ziet men dat niet.’
De Gaulle zag zich als Kuifje
Dacht De Gaulle werkelijk dat Frankrijk ooit kon rivaliseren met de Verenigde Staten en de Sovjetunie? Nee. Zijn grandeurpolitiek had een belangrijke binnenlandse dimensie en was in hoge mate symbolisch. De Gaulle wilde het Franse volk laten geloven dat Frankrijk weer meetelde in de wereldpolitiek. Hij wist donders goed dat zijn mogelijkheden om dit te bewerkstelligen beperkt waren. De boomlange generaal vergeleek zichzelf eens met Kuifje: ‘Wij zijn de kleinen die zich niet laten pakken door de groten, maar vanwege mijn lengte ziet men dat niet.’

De Gaulle toont zich een sportieve verliezer
Maar De Gaulle had er genoeg van. Hij wist dat het Britse lidmaatschapsverzoek het onmogelijk maakte om het Europa dat hij voor ogen had nog via de Fouchet-onderhandelingen te realiseren. In het voorjaar van 1962 trok hij zelf de stekker uit het overleg. In plaats daarvan probeerde hij zijn doel met ordinaire machtspolitiek te bereiken. In januari 1963 sprak hij een veto uit tegen Britse deelname aan de EEG. Daarnaast sloot hij met Adenauer een Frans-Duits-vriendschapsverdrag, waarin ze nauwe samenwerking beloofden in onder meer defensie en buitenlandpolitiek. De heren gingen ervan uit dat de Frans-Duitse tandem sterk genoeg was om een meer onafhankelijke koers voor de EEG-landen in de wereld af te dwingen. Maar Adenauer werd teruggefloten door de Bondsdag, die eiste dat het primaat van de NAVO in het verdrag werd erkend. Zo werd ook deze route feitelijk afgesloten voor De Gaulle.
Zijn vergeefse poging om een door Frankrijk geleid Europa alsnog met powerplay af te dwingen, zorgde voor grote verontwaardiging in Europa en de VS. Het versterkte het vermoeden dat De Gaulle er vooral op uit was om de Franse machtspositie in de wereld te vergroten, ongeacht de gevolgen voor zijn EEG- en NAVO-partners. Zeker in Nederland waren de reacties fel. Luns daarentegen oogstte er met terugwerkende kracht veel lof. Met zijn ferme houding tijdens de EPU-onderhandelingen had hij toch maar mooi voorkomen dat Nederland en de EEG waren uitgeleverd aan het eigengereide Frankrijk. Dat Luns de plannen van De Gaulle wist te frustreren, was zeker een prestatie van formaat. Het laat zien dat ook kleine landen de ontwikkeling van de EU beslissend kunnen beïnvloeden.

Overigens toonde De Gaulle zich tegenover Luns een sportief verliezer. Hij gaf hem in 1962 al te kennen dat hij in zijn positie precies hetzelfde zou hebben gehandeld. De Nederlandse en Franse positie zijn de afgelopen zestig jaar bovendien nauwelijks veranderd. De Gaulles opvolgers bleven azen op een leidende rol voor Frankrijk in Europa en een onafhankelijke koers voor de EU in de wereld. Het pleidooi van president Emmanuel Macron voor Europese strategische autonomie en zijn voorstel om de Franse atoombom in te schakelen voor de bescherming van de EU, zijn de meest recente uitingen hiervan.
De Nederlandse argwaan is niet verdwenen
Mede door toenemende Amerikaanse druk op de EU om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen veiligheid, is Nederland inmiddels meer bereid om de Fransen tegemoet te komen. Maar de argwaan jegens Franse leiderschapsambities is niet verdwenen. Het blijft een motief voor Den Haag om in te zetten op zo sterk mogelijke banden tussen de EU en de Verenigde Staten alsmede het Verenigd Koninkrijk.
Meer weten:
- Reis naar het continent (2013) door Mathieu Segers, over Nederland en de Europese integratie.
- De man die nee zei. Charles de Gaulle 1890-1970 (2013) door Henk Wesseling is een prachtige biografie.
- Luns: ‘ik herinner mij…’ (1971) Vrijmoedige herinneringen van Mr. J.M.A.H. Luns zoals verteld aan Michel van der Plas.
