Home Dossiers De Verenigde Staten John F. Kennedy: De eerste katholieke president van de VS

John F. Kennedy: De eerste katholieke president van de VS

  • Gepubliceerd op: 20 juni 2007
  • Laatste update 24 apr 2023
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 14 minuten leestijd
Foto van John F. Kennedy
Cover van
Dossier De Verenigde Staten Bekijk dossier

Ondanks zijn uiterlijk en het geld van zijn vader, had de jonge John F. Kennedy veel tegen tijdens de verkiezingscampagne van 1960. Met name zijn katholieke achtergrond riep van verschillende kanten weerstand op. De discussie over zijn geloof gaf Kennedy echter de gelegenheid zich te profileren als een modern, gematigd en democratisch politicus.

In een tijd waarin politiek vooral lijkt te gaan om image en televisie-appeal van politici, kunnen we ons niet voorstellen dat John F. Kennedy in 1960 de verkiezingen níét zou hebben gewonnen van Richard M. Nixon. De jonge, knappe, charmante John F. Kennedy leek alles voor te hebben op de zwaar drinkende ‘Tricky Dicky’ Nixon, die er tijdens het roemruchte eerste televisiedebat volgens Maarten van Rossem uitzag als een ‘sinistere eekhoorn’.

Meer lezen over de Verenigde Staten? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Het verhaal over dat debat, waarbij Nixon zo dom was geweest om, net als de gebruinde Kennedy, alle make-up te weigeren, terwijl hij vanwege zijn zere been steeds meer begon te wiebelen achter het spreekgestoelte en onder de studiolampen hevig zweette, is talloze malen verteld.

Ook wordt er meestal bij gememoreerd dat de televisiekijkers weliswaar dachten dat Kennedy had gewonnen, maar de radioluisteraars van mening waren dat Nixon minstens even goed, zo niet beter was geweest. Dat laatste is een van de vele mythes waarmee de geschiedenis van Kennedy is omgeven, aangezien er helemaal nooit een deugdelijke steekproef onder de radioluisteraars is geweest en iedereen altijd dezelfde schimmige bron navertelt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

John. F. Kennedy versus Richard Nixon

Toch kan de betekenis van de televisie in het verslag over de opkomst van John F. Kennedy moeilijk worden overdreven. Hoewel politici in de jaren vijftig al regelmatig op tv kwamen, markeerde de campagne van 1960 de komst van de televisiedemocratie. Het was ook de eerste Amerikaanse campagne waarbij de individuele kandidaten belangrijker waren dan de partijen en hun standpunten.

De jonge, knappe en charmante Kennedy leek alles voor te hebben op Nixon

Kennedy had hierbij niet alleen zijn uiterlijk mee, maar ook zijn familievermogen. Terwijl zijn belangrijkste concurrent voor de Democratische nominatie, Hubert Humphrey, het land rondtoerde in een rammelende bus met een kapotte verwarming, vloog Kennedy in het privévliegtuig van de familie, genoemd naar zijn dochter Caroline, van staat naar staat, waar hij fris en vrolijk op de lokale televisiezenders verscheen.

Kennedy had hierbij niet alleen zijn uiterlijk mee, maar ook zijn familievermogen.

Al die televisiebeelden, die uiteindelijk hun apotheose vonden in het eindeloos herhaalde filmpje van de moord op Kennedy, en het ontroerende saluut dat de driejarige John F. Kennedy jr. tijdens de begrafenis van zijn vader bracht, zouden bijna doen vergeten dat het heel weinig had gescheeld of Kennedy was in 1960 helemaal geen president geworden. De overwinning op Nixon was bijzonder nipt – de marge was iets meer dan 100.000 stemmen, ofwel 0,2 procent.

Tegenspoed

Ondanks zijn uiterlijk en het geld van zijn vader – geschat op zo’n 200 miljoen dollar – had de in 1917 geboren John F. Kennedy veel tegen. Om te beginnen was daar de reputatie van vader Joseph Kennedy, een louche zakenman die een vermogen had verdiend met de handel in sterkedrank en niet altijd even onberispelijke speculaties, en die volgens de zoon van Franklin D. Roosevelt ‘een van de meest kwaadaardige, walgelijke mensen’ was die hij ooit had ontmoet.

De oude Joe Kennedy was berucht om zijn antisemitisme en zijn sympathie voor Hitler, en toen hij als dank voor zijn diensten en donaties aan de Democratische Partij was benoemd tot ambassadeur in Londen, had hij de appeasement-politiek door dik en dun gesteund.

‘Dat joch heeft behoefte aan wat grijze haren’

Ook de leeftijd vanJohn F. Kennedy – door vrienden en familie ‘Jack’ genoemd – werd aanvankelijk gezien als een groot nadeel. ‘Dat joch heeft behoefte aan wat grijze haren,’ zei Lyndon B. Johnson, een van de andere kandidaten die streed om de Democratische nominatie. Zelfs Kennedy’s eigen vader vond dat hij te jong was.

Toen een verslaggever Kennedy begin 1960 vroeg of een tweeënveertigjarige wel opgewassen was tegen de problemen waarmee een president werd geconfronteerd, antwoordde deze: ‘Van iemand van tweeënveertig weet ik het niet, maar iemand van drieënveertig volgens mij wel.’

John F. Kennedy was ad rem

Gevat was John F. Kennedy zeker, en in het debat was hij scherp en ad rem, maar een groot spreker was hij niet. Hij sprak vaak te snel, legde niet de goede nadruk op bepaalde woorden en laste te weinig pauzes in. Bovendien speelde zijn geaffecteerde Boston-accent hem dikwijls parten. Wanneer hij een gezelschap boeren toesprak, leek hij op de voormalige landbouwminister Laurens-Jan Brinkhorst, die het altijd had over ‘de buren’. Zo stelde Kennedy in Iowa de retorische vraag: ‘So I ahsk what’s wrong with the American fahmah today?’ Waarop een van de boeren riep: ‘He’s stahving!’

Het was echter de vraag of het jonge en sexy imago van Jack en Jackie voldoende was

Als rijkeluiszoon moest hij tegen heel wat vooroordelen opboksen. Hij was zich hier zo van bewust dat hij aanvankelijk zijn uiterst elegante en modieuze vrouw Jackie niet wilde inzetten in de campagne, omdat zij volgens hem te glamorous was en met haar society-uitstraling potentiële kiezers uit de lagere klassen zou afschrikken. Pas na enige tijd besefte Kennedy welk positief effect haar schoonheid en charme hadden.

Kritiek uit conservatieve hoek

Het was echter de vraag of het jonge en sexy imago van Jack en Jackie voldoende compensatie vormde voor het niet bijster indrukwekkende curriculum vitae dat John F. Kennedy als politicus had opgebouwd. Als senator, wat hij in 1952 werd, was hij aanvankelijk nogal lui geweest en leek hij niet alleen een echte playboy, maar vooral een opportunist.

Als senator was hij aanvankelijk nogal lui geweest

De invloedrijkste politiek commentator, Walter Lippmann, nam het hem zeer kwalijk dat hij zich tijdens de door senator Joseph McCarthy aangevoerde heksenjacht op alles wat van linkse sympathieën werd verdacht op de vlakte had gehouden. (Kennedy’s broer Robert had zelfs voor McCarthy gewerkt.) Tegelijkertijd verweten conservatieven als William Buckley, hoofdredacteur van de National Review, hem soft on communism te zijn.

Volgens dit soort conservatieven dacht hij bovendien veel te centralistisch en was hij onkritisch waar het ging om de ‘ontmenselijkende’ aspecten van mechanisatie, bureaucratie en massacultuur.

On-Amerikaanse elementen

Naast zijn precaire gezondheid – hij leed aan het syndroom van Addison, een auto-immuunziekte die hem chronische rugpijn bezorgde, waardoor hij vaak met krukken liep – had John F. Kennedy echter nog een handicap: hij was katholiek. De enige katholieke presidentskandidaat die er tot dan toe was geweest, de Democraat Al Smith, in 1928, was smadelijk verslagen.

Veel protestanten moesten niets hebben van een ‘paapse’ president

Hoewel de man het vooral niet had gehaald omdat hij werd geassocieerd met de corruptie en het nepotisme van de politieke bosses uit de grote steden – terwijl de zittende president Herbert Hoover het economische tij mee had – waren velen ervan overtuigd dat een katholiek eenvoudig geen president van de Verenigde Staten kon worden, en het ook niet hóórde te worden.

De bezwaren tegen een katholieke president kwamen voort uit tal van motieven. Uiteraard moesten veel protestanten niets hebben van een ‘paapse’ president. Zo verkondigde de vader van Martin Luther King, zelf een invloedrijk predikant, luidkeels dat gelovigen tegen Kennedy moesten stemmen. Pas toen King junior tot vier maanden cel was veroordeeld omdat hij met verkeerde nummerplaten rondreed en Kennedy diens vrouw Corretta opbelde, ging King senior ‘om’ en riep hij de protestantse zwarte Amerikanen op om op Kennedy te stemmen.

Argusogen vanuit het zuiden

Hoewel hij inzake de emancipatie van zwarten een allesbehalve radicaal standpunt innam en het regelmatig had over this goddamn civil rights mess, werd Kennedy in het Zuiden toch met argusogen bekeken. Naast zwarten en Joden stonden daar ook de katholieken hoog op het lijstje van ‘on-Amerikaanse’ elementen.

Een katholieke president moest trouw zweren aan de grondwet, maar hij moest ook luisteren naar de paus

Een invloedrijke uitgever zei echter: ‘We kennen Papa Joe, en die zal hem in de hand houden.’ Bovendien werd, na de Democratische conventie in Los Angeles in juli 1960, Lyndon Johnson Kennedy’s running mate. De Texaan zou heel wat Zuidelijke kiezers meebrengen.

Toch waren het niet alleen de rednecks uit het Zuiden – over wie Randy Newman zong dat they don’t know their ass from a hole in the ground – die zich afvroegen of een katholiek wel een echte Amerikaan kon zijn. Een katholieke president moest uiteraard trouw zweren aan de grondwet, maar tegelijkertijd moest hij als gelovige luisteren naar de paus, het staatshoofd van een vreemde mogendheid.

Protestantse twijfels over John F. Kennedy

Vooral de liberals binnen de Democratische Partij zagen de rooms-katholieke kerk als een reactionaire macht. Daarom werd de bekende protestantse theoloog Reinhold Niebuhr naar John F. Kennedy gestuurd, om hem eens flink te ondervragen over de scheiding tussen Kerk en Staat. De prominente godgeleerde verklaarde na afloop dat de presidentskandidaat ‘mijn protestantse twijfels heeft weggenomen’.

Net als tijdens de andere keren dat hij over dit onderwerp werd doorgezaagd, zal Kennedy zich er ook nu wel uit hebben gered met zijn charme en gevatheid. Wanneer hem werd gevraagd hoe hij dacht over het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid, antwoordde hij vaak: ‘Toen ik laatst kardinaal Spellman sprak en dit vraagstuk ter sprake bracht, zei hij: “Het enige wat ik weet is dat hij me altijd Spillman noemt.”‘

Hij had nooit op een katholieke school gezeten en zijn kennis van het geloof was minimaal

Ook mocht hij graag Winston Churchill citeren, die toen hij de vraag kreeg of hij zichzelf beschouwde als een steunpilaar van de kerk, antwoordde: ‘Nee, meer als een van de luchtbogen. Ik steun hem vanaf de buitenkant.’

Welke bezwaren ook tegen Kennedy konden worden aangevoerd, een steile katholiek was hij zeker niet. Hij had nooit op een katholieke school gezeten en zijn kennis van de finesses van het geloof was minimaal. ‘Ik vind het zo oneerlijk dat de mensen tegen hem zijn omdat hij katholiek is,’ zei Jackie op een feest tegen columnist Arthur Krock, ‘want hij is een heel slechte katholiek.’ Volgens een Engelse journalist was Kennedy niet meer dan ‘een erfelijke katholiek, die aan zijn geloof vastzit zoals een vluchteling aan zijn accent’.

Kritiek uit het katholieke kamp

Uiteraard was dit juist datgene wat veel orthodoxe katholieken in John F. Kennedy tegenstond. Een eindeloos herdrukt artikel van ene Juniper B. Carol had als titel: ‘Kennedy for President? A Catholic Priest says “No!”‘ Als Kennedy nu had geleken op katholieke staatslieden als Charles de Gaulle of Konrad Adenauer, dan was het wat anders geweest, maar in de ogen van de eerwaarde Carol en andere strenge katholieken was hij veel te liberal, te links. Ook de reeds genoemde protestantse theoloog Reinhold Niebuhr zou al spoedig op zijn steun aan Kennedy terugkomen, en hem beschouwen als een nihilist.

Ik begin nu te begrijpen waarom Hendrik VIII zijn eigen kerk begon

Uiteraard kreeg Kennedy af en toe genoeg van de critici uit het katholieke kamp, en toen zelfs het Vaticaan kritiek had op zijn pogingen zich enigszins te distantiëren van de kerk, merkte hij zuur op: ‘Ik begin nu te begrijpen waarom Hendrik viii zijn eigen kerk begon.’

Intolerante dwepers

Op een van de vele persconferenties tijdens de Democratische conventie in Los Angeles vroeg een verslaggever John F. Kennedy of hij van mening was dat een protestant president van de Verenigde Staten kon worden. Terwijl de hele zaal het uitbrulde van het lachen, antwoordde Kennedy met een stalen gezicht: ‘Wanneer hij bereid is eerlijk antwoord te geven op vragen betreffende de scheiding van Kerk en Staat, zie ik geen reden om hem te discrimineren.’ Hierop gaven de ruim vierhonderd journalisten hem een staande ovatie.

Hij werd ‘doodmoe’ van ‘mensen die denken dat ik de goudvoorraad wil inruilen voor een partij wijwater’

Gezien de gigantische, uiterst kostbare campagne die Kennedy voerde, waarbij de pers op bijzonder professionele wijze werd gemasseerd, is het heel goed denkbaar dat bovenstaande scène was ingestudeerd. Die illustreert echter wel heel duidelijk dat Kennedy in staat was om iets dat werd gezien als een groot nadeel – zijn katholieke achtergrond – om te buigen tot een voordeel.

Op zeker moment stelde Nixon voor een datum te prikken, waarna het hele onderwerp religie niet meer ter sprake zou komen in de campagne. De Kennedy-staf voelde daar niets voor en zelf verklaarde hij dat het de verantwoordelijkheid was van een presidentskandidaat om serieus in te gaan op serieuze vragen.

Het katholieke vraagstuk

Hoewel hij zei dat hij ‘doodmoe’ werd van ‘mensen die denken dat ik de goudvoorraad in Fort Knox wil inruilen voor een partij wijwater’, spon John F. Kennedy garen bij de discussie over zijn geloof. Het gaf hem de gelegenheid zich te profileren als een modern, gematigd, verstandig en democratisch politicus, die niets moest hebben van fanatisme en bigotterie. Juist Kennedy’s tegenstanders werden weggezet als intolerante dwepers en Robbert Kennedy beweerde – naar later bleek ten onrechte – dat de Republikeinse Partij 1 miljoen dollar had besteed aan antikatholieke propaganda.

Binnen Kennedy’s campagnestaf werd een aparte afdeling opgericht die zich uitsluitend bezighield met het ‘katholieke vraagstuk’. Zijn belangrijkste assistent, Theodore Sorensen, schreef een belangrijk memorandum dat de geschiedenis in ging als het Bailey-rapport (omdat het werd rondgestuurd door de Democratische partijleider uit Connecticut, John Bailey).

Er werd een aparte afgelding opgericht die zich bezighield met het ‘katholieke vraagstuk’

Het was een zorgvuldige analyse van het katholieke electoraat en kwam tot de conclusie dat de katholieke stemmen van enorm belang waren, omdat die waren geconcentreerd in de grote steden van het Noorden en de staten met de meeste kiesmannen.

Bovendien was de opkomst onder katholieken groter dan onder andere bevolkingsgroepen. Een kandidaat die zich, zonder fanatiek te zijn, profileerde als katholiek, kon het verlies aan Zuidelijke stemmen daarom ruimschoots compenseren. Toen Kennedy had besloten Johnson te vragen als kandidaat voor het vicepresidentschap, had hij dus the best of both worlds.

John F. Kennedy moest vechten voor elke stem

Maar erg riant waren die beide werelden niet. Het verschil waarmee John F. Kennedy op 8 november van Nixon won was minimaal en kwade tongen beweren nog altijd dat het vooral aan Johnsons trouwe aparatsjiks in het Zuiden en de burgemeester van Chicago, Richard Daley, te danken was dat de Democraten de overwinning behaalden. Zij dirigeerden de Democratische kiezers naar de stembus om op Kennedy te stemmen, en het schijnt dat op de een of andere wonderbaarlijke wijze zelfs tal van overleden kiesgerechtigden nog hun stem hebben kunnen uitbrengen op de jonge kandidaat.

In de groezelige mijnstadjes werde de in weelde opgegroeide Jack en Jackie voor het eerst geconfronteerd met armoede

Duidelijk is in ieder geval dat Kennedy elke katholieke en zwarte stem nodig heeft gehad. In 1952 had 56 procent van de katholieke kiezers op de Democratische kandidaat Adlai Stevenson gestemd en in 1956 was dat gedaald tot 51 procent. Kennedy daarentegen wist 78 procent van de katholieke kiezers voor zich te winnen (evenals 70 procent van de zwarte en 80 procent van de Joodse kiezers).

De grote omslag

Opvallend was dat de katholieke stemmen voor Nixon vooral afkomstig waren van hoogopgeleide, goedbetaalde kiezers, terwijl onder katholieke arbeiders en boeren zo’n 85 procent voor John F. Kennedy stemde. Niet gek voor een miljonairszoon met een bekakt accent.

Ondanks zijn afkomst wist Kennedy een boodschap over te dragen

Journalisten en historici waren het er al snel over eens dat de grote omslag in Kennedy’s campagne voor de Democratische nominatie plaatsvond in West Virginia. Daar, in de groezelige mijnstadjes, werden de in weelde opgegroeide Jack en Jackie voor het eerst geconfronteerd met armoede, iets dat voor hen tot dan toe een abstract begrip was geweest. De Kennedy’s werden geraakt en zorgden dat er op bijeenkomsten gratis hotdogs en flesjes cola waren, terwijl Jack gepassioneerde toespraken afstak.

Het was een dubbeltje op z’n kant, maar wat ongetwijfeld de doorslag heeft gegeven, was dat Kennedy ondanks zijn afkomst een boodschap wist over te dragen die weliswaar vaag was, maar tijdens de Koude Oorlog toch een sfeer van hoop en vooruitgang ademde. Wat Kennedy’s idealen waren was allesbehalve duidelijk, maar na de wat saaie, zelfgenoegzame jaren onder Eisenhouwer kozen net iets meer Amerikanen voor het idealisme dan voor de man die acht jaar vicepresident was geweest.

Meer weten:

  • Over John F. Kennedy zijn inmiddels vele boekenkasten vol geschreven, waarbij vooral de moord en zijn buitenlands beleid veel aandacht hebben gekregen. Recente biografieën zijn Robert Dallek, An Unfinished Life (2003) en Michael O’Brien, John F. Kennedy (2005).
  • Van de oudere boeken over Kennedy, door auteurs die Kennedy hebben meegemaakt, zijn nog altijd leesbaar: Ralph G. Martin, A Hero for Our Time. An Intimate Story of the Kennedy Years (1984); Arthur M. Schlessinger jr., A Thousand Days. John F. Kennedy in the White House (1965) en het voor de moord gepubliceerde boek van Victor Lasky, J.F.K. The Man and the Myth (1963).
  • De gevoelens van hoop en verwachting die Kennedy wist wekken, worden duidelijk beschreven in W.L Rorobaugh, Kennedy and the Promise of the Sixties. De rol van de media in de verkiezingscampagne van 1960 en in andere jaren wordt uitvoerig geanalyseerd in L. Hacker (red.), Candidate Images in Presidential Elections (1995).