De ontdekking van proteïne zorgde in de negentiende eeuw ook al voor een ware hype. Bestuurders en wetenschappers zagen er de oplossing in voor het slechte dieet van arbeiders. Maar ook slimme reclamemakers gingen met het product aan de haal, en proteïne werd een statussymbool voor de middenklasse.
Eeuwenlang voorzagen veel mensen in hun eigen voedselvoorziening. Ze hielden wat kippen en een varken, gebruikten de opbrengst van het land en hadden een moestuintje. Vorstelijk was het dieet niet. Maar via granen, groenten, peulvruchten en dierlijke producten als eieren, zuivel en een beetje spek kwam het grootste deel van de bevolking aan haar eiwitten. Het dieet van de welgestelde en machtige klasse kende meer vetrijke voeding en kostbare dierlijke eiwitten zoals rund, hertenvlees en gevogelte.
De Industriële Revolutie doorbrak dit patroon. Mensen trokken massaal van het platteland naar de stad om in fabrieken te werken. Door de lange werkdagen en de krappe woningen hadden arbeiders weinig ruimte en tijd om in hun eigen voedsel te voorzien en maaltijden te bereiden. Houdbare ingrediënten, zoals granen, werden de hoofdmoot van het voedingspatroon.
Bestuurders en wetenschappers waren van mening dat het dieet van de arbeidersklasse van een beroerde kwaliteit was. Dat zou haar productiekracht ondermijnen. En ze waren bang dat ze zonder een gezonde beroepsbevolking geen sterk leger op de been zouden kunnen brengen.
Eiwit kreeg een magische bijklank
Het zou arbeiders vooral schorten aan proteïne, een macronutriënt waarvan wetenschappers het bestaan aan het eind van de achttiende eeuw al hadden blootgelegd. Het was de Nederlandse scheikundige Gerrit Jan Mulder (1802-1880) die er in 1838 voor het eerst de naam ‘proteïne’ aan gaf in een wetenschappelijke publicatie. Zelf sprak hij meestal van het Latijnse ‘primarius’, vrij vertaald ‘superieur’.
Mulder betoogde dat proteïne een enkele substantie was en als enige ten grondslag lag aan al het dierlijke weefsel. Daardoor kreeg eiwit van meet af aan een magische bijklank. In 1847 schatte de Nederlander in dat een arbeider per dag een ons proteïne nodig had. Tegenwoordig geldt de aanbeveling van ongeveer de helft.

De ‘eiwittheorie’ van Mulder werd in wetenschappelijke kringen snel ontzenuwd. Toch zat hij er niet ver naast. Naast vet en koolhydraten – de andere twee macronutriënten – is proteïne inderdaad een belangrijk bouwblok van dierlijk weefsel. De scheikundige zat vooral verkeerd met zijn gedachte dat eiwit een enkele substantie is. In werkelijkheid gaat het om een omvangrijke klasse aan verschillende goedjes, die een complexe wisselwerking kennen met andere nutriënten en de stofwisseling.
Via invloedrijke wetenschappers annex ondernemers, zoals de Duitse scheikundige Justus von Liebig (1803-1873), maakte het woord ‘proteïne’ de stap buiten de academische bubbel. Von Liebig ging er onterecht vanuit dat spierbewegingen alleen door eiwitten aangedreven konden worden. Hij had een bedrijf in blokjes vleesextract, dat ver na zijn dood samenging met een ander bedrijf en werd overgekocht door Unilever. Von Liebig beweerde dat zijn product goed was voor de gezondheid van de arbeider en verkocht zijn naam aan kookboeken en advertenties voor ‘gezonde’ voeding. Daarin sijpelde zijn kijk op proteïne door.

In brede kringen hield het imago van eiwit als wondernutriënt stand. Proteïne, mannelijke kracht en vlees raakten in de publieke verbeelding onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ook raakte langzaam maar zeker het nutritionisme in zwang. Steeds meer mensen bepaalden wat de pot schaft op basis van de afzonderlijke voedingsstoffen die een maaltijd te bieden had. Zo sloop de angst om te weinig eiwitten te verorberen naar binnen.
Proteïne, mannelijke kracht en vlees raakten onlosmakelijk met elkaar verbonden
Startschot
Maar vlees bleef voor veel mensen te duur en melk, waarin ook aardig wat proteïne zit, bracht het risico op rundertuberculose met zich mee. Een uitvinding in het laatste decennium van de negentiende eeuw bood uitkomst: een methode om caseïne uit melk te halen en te drogen. Het halffabricaat kwam van pas bij de vervaardiging van verf, maar werd ook gebruikt in de eerste eetbare eiwitpoeders. Het was het startschot van een ware proteïnehype in Noordwest-Europa en Noord-Amerika.
Vooral over de situatie in het Verenigd Koninkrijk is veel bekend. Daar openden restaurants gespecialiseerd in eiwitrijke gerechten en boden winkels chocoladerepen, koekjes, havermout, pudding en cacao verrijkt met proteïne aan. Twee eiwitpoeders streden om de gunst van de klant: Plasmon en Emprote. Plasmon was groter en kon meer uitgeven aan reclame dan de concurrent. Zo was er een Plasmon-kookboek, met recepten voor aardappelpuree, Yorkshire pudding en rundvleessoep. In die soep zat geen vlees, maar wel een aantal scheppen eiwitpoeder.

De kranten stonden vol met advertenties die de veronderstelde gezondheidsvoordelen en de verbluffende superioriteit van de twee producten benadrukten. Daarvoor werden aanbevelingen van soldaten, dokters, atleten, onderzoekers, kookboekenschrijvers en zelfs hoogwaardigheidsbekleders van stal gehaald: ‘The Lancet zegt dat de toevoeging van Plasmon aan gewone voeding de voedingswaarde verhoogt tot een hoge en betrouwbare graad,’ ‘Antarctische ontdekkingsreizigers overleven op Plasmon’, ‘Plasmon wordt gebruikt door de koninklijke familie.’
Daarnaast waren er allerlei quasiwetenschappelijke, cijfermatig uitgedrukte gezondheidsclaims. Chocolademelk van cacao met Plasmon zou net zo voedzaam zijn als tien kopjes reguliere chocolademelk. Zonder aan te geven waarvoor de cijfers precies stonden, kwam het eiwitpoeder uit de bus als topproduct: ‘Melk 14 procent, oesters 18 procent, eieren en vis 26 procent, rund 48 procent en Plasmon 90 procent’. Emprote zou als ‘masterfood’ maar liefst drie keer zo krachtig zijn als vlees in het opbouwen van spiermassa. De poedertjes werden ook wel ‘flesh-formers’ genoemd.
Reclamemakers stelden Plasmon en Emprote voor als wondermiddel dat goed was voor zo ongeveer alle aspecten van de menselijke gezondheid. Plasmon werd in een advertentie afgebeeld als fundament van de gehele gezondheidspiramide. Die liep van spieren, weefsel, botten en bloed onderaan, via sterke zenuwen, een alert brein en een actief lichaam middenin, naar energie, vitaliteit en een lang leven aan de top. Ook Emprote zette breed in op ‘lijf, hersenen en zenuwen’.
Reclamemakers stelden Plasmon en Emprote voor als wondermiddel
Influencer avant la lettre
Scheikundig gezien waren Emprote en Plasmon identieke producten. Ze maakten ook gebruik van dezelfde marketingtechnieken. Zowel Emprote als Plasmon richtte zich op de sportieve mannelijke consument, want sportende of zwetende vrouwen golden als aanstootgevend. Toch verschilden hun verhalen op belangrijke punten van elkaar.
De oprichter en het boegbeeld van Emprote was de Britse tennisspeler Eustace Hamilton Miles (1868-1948). Hij was sportief gebouwd maar niet overdreven gespierd, en propageerde een vegetarisch dieet. Miles koppelde Emprote aan uithoudingsvermogen en fitheid en richtte zich op wielrenners, atleten en zwemmers. Als een influencer avant la lettre opende hij verschillende restaurants en levensmiddelenwinkels en bracht hij boeken en tijdschriften uit.
Plasmon stond voor een heel andere levensstijl en schoonheidsideaal. Het uithangbord van het merk was de spierbundel Eugen Sandow (1867-1915), die in Koningsbergen was geboren als Friedrich Wilhelm Müller. Hij was een absolute ster en geldt als de grondlegger van de bodybuilding. Voordat hij een aantal ‘sterkste man’-wedstrijden won, organiseerde de Pruis in 1901 in de Royal Albert Hall de allereerste grote bodybuildingwedstrijd. Sandow liet zich in allerlei krachtige poses frequent op de gevoelige plaat leggen als Griekse god. Vaak droeg hij daarbij Romeinse sandalen en een strak broekje (soms met tijgerprint), of een gympak met diepe halsuitsnijding.
Sandow liet zich in krachtige poses op de gevoelige plaat leggen als Griekse god
Net als Miles bouwde Sandow een indrukwekkend imperium op. Hij opende fitnessscholen, reisde de wereld af om zijn trainingsmethode te verspreiden, en speelde in een aantal korte experimentele films. Daarin liet hij, zonder geluid en in zwart-wit, zijn spieren rollen. De bodybuilder publiceerde tijdschriften, pamfletten en boeken. In The Gospel of Strength uit 1902 schreef Sandow dat ‘we het gevaar lopen een ras van mensen te worden wiens enige fysieke inspanning zal bestaan uit het indrukken van knoppen en het draaien aan hendels.’

Het ging bij Plasmon veel meer om klassieke masculiniteit. Daar hoorde een sterk, mooi en geblokt lichaam bij. In sommige reclames van het merk figureerde een cartoonversie van Sandow in lendendoek. De ene keer tilde hij met één arm en staand op een klassieke zuil een aantal Plasmon-aanbevelingen de lucht in, de andere keer was hij druk aan het hameren of beitelen. Mede door het grotere budget en de grote faam van Sandow werd het verhaal van Plasmon dominant.
Marketing toen en nu
Een overeenkomst tussen de hype van de negentiende eeuw en die van nu is de marketing. Op productverpakkingen, in reclames en op websites spelen vaak hetzelfde soort blokkerige lettertypes en geometrische vormen de hoofdrol, staat het woord ‘proteïne’ in de schijnwerpers, wordt precies aangegeven hoeveel een product daarvan bevat en wemelt het van de gezondheidsclaims. In 2024 waarschuwde de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit dat er veel misleidende claims de ronde doen bij eiwitrijke producten.
Groeiend nationalisme
Beide eiwitpoeders vonden rond 1900 gretig aftrek, maar niet zozeer bij de arbeidersklasse die het volgens bestuurders en wetenschappers juist nodig had. Daarvoor waren de poeders en de proteïne-verrijkte levensmiddelen te duur. Proteïneproducten waren vooral iets hips waarmee status- en gezondheidsbewuste mensen uit de middenklasse graag gezien wilden worden. Ze toonden ermee aan dat ze goede Britse burgers waren. Sommige commentators baalden op een gegeven moment van de obsessie met eiwit en spraken van ‘proteïne-slaven’.
Commentators baalden van de obsessie en spraken van ‘proteïne-slaven’
Met het gestaag groeiende nationalisme en de toenemende populariteit van het sociaal-darwinisme was de bezorgdheid over het dieet van de arbeidersklasse rond de eeuwwisseling bepaald niet afgenomen. De Boerenoorlog van 1899 onderstreepte voor het Verenigd Koninkrijk op pijnlijke manier de noodzaak van een weldoorvoede bevolking. Alleen met veel pijn en moeite versloegen de Britten de twee opstandige Boerenrepublieken in Zuid-Afrika. Ze hadden grote moeite gehad om voldoende rekruten te vinden die gezond en sterk genoeg waren om te vechten.
Een onderzoekscommissie wees naar een tekort aan proteïne als oorzaak. Dat kon volgens de onderzoekers maar met twee dingen samenhangen: armoede of de ‘achteruitgang van het Britse ras’. Tot beleid om het euvel aan te pakken kwam het niet. De overheid was terughoudend om direct in te grijpen in het voedingspatroon van burgers. In de koloniën greep de kolonisator wel in, en schreef bijvoorbeeld de omvang en de inhoud van het rantsoen van arbeiders voor.

Pas na de Eerste Wereldoorlog maakte de overheid er werk van. Ze zette beleid op om het dieet van de Britse bevolking te verbeteren, en bracht voorlichting in omloop over aanbevolen dagelijkse hoeveelheden voedingsstoffen. Tegelijkertijd luwde de proteïnehype. Dat had er niet zozeer mee te maken dat eiwit uit de gratie raakte. Andere voedingsmiddelen stalen de show. Voedingsreclames onderstreepten nu bijvoorbeeld de gezondheidsvoordelen van vitaminen. Welke voedingsmode bovendrijft, is volgens de bekende Amerikaanse voedingsjournalist Michael Pollan het resultaat van een continue strijd tussen de drie macronutriënten.
Zeker na de Tweede Wereldoorlog had de consument in het Westen een rijker dieet ter beschikking dan ooit te voren. Schraalheid was verleden tijd, en dus ook de bovenmatige focus op proteïne. Andere doelen dienden zich aan, zoals gewicht verliezen via voeding met weinig vet en suiker. In de jaren zestig en zeventig borrelde de aandacht voor eiwitten wat op, al was dat vooral gericht op de niet-westerse wereld.
Proteïne voor ontwikkelingslanden
In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw stelden westerse landen zich ten doel om de honger in het zuidelijk halfrond te stillen. Ze voegden bijvoorbeeld eiwitpoeder uit vis toe aan brood dat ze naar ontwikkelingslanden stuurden. Tot de oliecrisis van 1973 waren oliebedrijven op zoek naar allerlei nieuwe manieren om voedingsmiddelen te produceren. Zo experimenteerden ze met het kweken van eetbare bacteriën op ruwe aardolie. De proef leverde een smaakloos eiwitpoeder op, dat nooit is gebruikt als voedsel voor mensen. Wel belandde het spul in dierenvoeding.
De laatste jaren zorgt de onvergankelijke magische bijklank ervoor dat proteïnerijk eten weer in het middelpunt van de aandacht staat. De parallellen met de hype van de negentiende eeuw zijn treffend. In supermarkten en online winkels is het aanbod van eiwitpoeders en talloze proteïne-verrijkte producten enorm. De verkoop wordt aangejaagd door reclames, schreeuwende productverpakkingen en geblokte influencers. Het schoonheidsideaal dat zij daaraan verbinden, lijkt vooral terug te grijpen op de traditie van Eugen Sandow. De veronderstelde wondernutriënt is terug van (nooit) weggeweest.
Met dank aan Tamsin Blaxter (University of Oxford) en Lauren Alex O’Hagan (Open University en Örebro Universitet)
Meer weten:
- Iedereen is aan de proteïne, maar bijna niemand heeft al die extra eiwitten nodig (Trouw, 21 mei 2025) door Laurens Bluekens.
- The perfect man: the muscular life and times of Eugen Sandow, Victorian strongman(2011) door David Waller vertelt het levensverhaal van de man achter Plasmon.
- Primed for power: a short cultural history of protein (2022) door Tamsin Blaxter en Tara Garnett beschrijft de brede gevolgen van de ontdekking van proteïne.

