Het kabinet wil een noodwet instellen omdat er sprake zou zijn van een ‘asielcrisis’, maar experts aan de Radboud Universiteit wijzen op de beperkingen. In het verleden werd het noodrecht volgens hen alleen gebruikt bij acuut en existentieel gevaar. ‘Het is alsof je met een kanon op een mug gaat schieten.’
Het staatsnoodrecht is bedoeld voor momenten waarop de staat in nood verkeert. Zo vertellen Casper Smeulders en Rowin Jansen, beiden promovendi en docenten Algemene rechtswetenschap aan de Radboud Universiteit. ‘Dit recht maakt de hoogste staat van paraatheid en slagvaardigheid mogelijk,’ zegt Jansen. De overheid kan dan wetten – zelfs grondwetten – omzeilen om het voortbestaan van de staat en de burgers te garanderen.
Volgens de promovendi is noodwetgeving een laatste redmiddel, met name omdat het de rechtsstaat in gevaar brengt. ‘Je wilt het voortbestaan van de democratische rechtsstaat zoveel mogelijk waarborgen, dus je moet afwegen hoever de overheid kan en moet gaan,’ legt Smeulders uit.
Staatsnoodrecht is een Franse erfenis
‘Het staatsnoodrecht werd ingesteld tijdens de inlijving van Nederland door de Fransen in 1795,’ vertelt Smeulders. ‘Toen kregen legercommandanten in geval van nood extra bevoegdheden.’ Zo mochten ze dankzij noodwetgeving bomen kappen die om een fort heen stonden tijdens een belegering.
Het huidige Nederlandse staatsnoodrecht kreeg pas decennia later vorm. ‘Hervormer Johan Rudolf Thorbecke wilde het graag in de Grondwet van 1848 hebben, maar uiteindelijk kwam het er pas in 1887 in,’ zegt Smeulders. De eerste keer dat het werd ingezet was in de Eerste Wereldoorlog. ‘Nederland was neutraal, maar werd wel bedreigd,’ vertelt hij verder. ‘In grote delen van het land werd de staat van oorlog afgekondigd, zodat militairen regels konden maken zonder te overleggen met burgerlijke autoriteiten.’ Deze maatregelen konden rekenen op brede steun vanuit de bevolking en de politiek.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Na de Tweede Wereldoorlog werd het staatsnoodrecht vaker ingezet. Tijdens de Watersnoodramp van 1953 voerde de regering noodwetgeving door om zo snel mogelijk hulp te kunnen bieden en de wederopbouw in Zeeland en Zuid-Holland mogelijk te maken. Een recenter voorbeeld is de nationalisatie van ABN AMRO tijdens de kredietcrisis. In 2008 gebruikte de Nederlandse overheid het noodrecht, zodat ze 16,8 miljard euro kon investeren om de bank te redden en de stabiliteit van de financiële sector te waarborgen.
Net als nu stuitte de noodwetgeving in de Tweede Kamer soms op weerstand. Zo werd in 1948 via een noodwet de Grondwet aangepast om civiele autoriteiten meer macht te geven om communisten aan te pakken. ‘Uit protest verlieten de Kamerleden van de Communistische Partij tijdens de beslissende stemming de Tweede Kamer, terwijl ze “De Internationale zongen”,’ vertelt Smeulders.
‘Communisten verlieten de Tweede Kamer uit protest tegen de noodwetgeving’
Ook in 1973, toen het kabinet-Den Uyl een machtingswet wilde invoeren om de oliecrisis het hoofd te bieden, klonk er kritiek. Kamerleden vreesden dat ze hun controlerende functie zouden verliezen. VVD-partijleider Hans Wiegel waarschuwde dat premier Joop Den Uyl de noodwet zou kunnen gebruiken om zijn economisch beleid ongehinderd door te voeren. Volgens de Boerenpartij was er überhaupt geen sprake van een crisissituatie: de regering zou gewoon angst willen zaaien. De protesten van oppositie mochten niet baten: in januari 1974 was de wet een feit.
Noodwetten voor een asielcrisis
Ook premier Mark Rutte greep naar het staatsnoodrecht voor de coronapandemie en de opvang van Oekraïense vluchtelingen. Hoewel daar vanuit politieke en juridische hoek kritiek op was, begrijpt Jansen waarom delen van het staatsnoodrecht ‘uit de mottenballen werden gehaald’. ‘Een wereldwijde pandemie en een oorlog in Europa waren ernstige en acute noodsituaties die het noodzakelijk maakten dat de overheid snel ingrijpende maatregelen kon nemen.’
‘Het staatsnoodrecht is nu een ondoorgrondelijke kluwen aan regelingen’
Dat is niet het geval bij de huidige asielproblematiek, zeggen de promovendi. Smeulders noemt het idee van de regering om het staatsnoodrecht toe te passen op de asielcrisis ‘constitutioneel ontzettend gevaarlijk’, omdat het niet bedoeld is voor langetermijnproblemen. ‘Het is alsof je met een kanon op een mug gaat schieten,’ zegt hij. ‘Het plaatst het parlement bovendien in een buitengewoon moeilijke positie,’ vult Jansen aan. ‘Want parlementariërs kunnen zo heel moeilijk bijsturen. Voor je het weet, krijgt de regering steeds meer macht en staat het parlement steeds verder buitenspel.’
‘Er is een voorzichtige tendens naar meer noodbevoegdheden, die vaker en sneller worden ingezet,’ besluit Jansen. ‘Het is bovendien een onsystematisch zooitje: er zijn allerlei regelingen die niet goed op elkaar aansluiten. De overheid beschikt inmiddels over een ondoorgrondelijke kluwen aan regelingen.’