Door de invoering van het districtenstelsel kwam de Groninger Jan Freerks Zijlker in 1849 in de Tweede Kamer. Zijn confrontaties met andere Kamerleden, vaak Hollandse juristen, leidden wederzijds tot een cultuurschok. Een van hen omschreef hem als een ‘lange, gebruinde, door zijn sterk dialect onverstaanbare landman’.
Op de vroege ochtend van 8 februari 1849 nam Jan Freerks Zijlker afscheid van vrouw en kinderen en stapte in een diligence voor het eerste deel van zijn reis naar Den Haag. Hij zou daar aan de slag gaan als nieuw Tweede Kamerlid. De diligence bracht hem naar Arnhem, vanwaar hij verder reisde met de trein – voor het eerst in zijn leven. Toen hij via Amsterdam eindelijk Den Haag bereikte, was hij vijf dagen onderweg geweest. Zijlker moest dan ook een grote afstand overbruggen, want hij woonde in het Oost-Groningse Nieuw Beerta.
Meer geschiedenisverhalen in uw inbox? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Zijn familie boerde goed op de vette poldergronden en behoorde met een kolossale boerderij en tientallen hectaren landbouwgrond tot de rijkste landbouwers van Groningen. De Zijlkers hadden net als andere Groningse burgers en landeigenaren eind achttiende eeuw belangstelling gekregen voor ideeën van verlichte denkers. Ook opvattingen van de patriotten over vrijheid en gelijkheid hadden veel aanhang in de regio. Jan Freerks kreeg de afkeer voor de Oranjes en de regentenkliek met de paplepel ingegoten. Op politiek gebied schoof hij op naar de denkbeelden van de liberalen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees
Boze boeren
In 1830 was hij lid geworden van de gemeenteraad van Beerta. Samen met andere grote boeren vormde hij een oppositiebeweging tegen de alleenheerschappij van koning Willem I. Aanvankelijk sloegen de herenboeren vooral aan op de invoering van het kadaster in 1832. Het koninkrijk was verwikkeld in een geldverslindende militaire expeditie tegen de Belgen, die zich wilden losmaken van Nederland. Het kadaster maakte het mogelijk om preciezer vast te stellen hoe het grondbezit verdeeld was, om daar vervolgens stevig belasting over te heffen.
Zijlker en de andere herenboeren waren niet van plan de grondtaks te betalen. Al helemaal niet omdat zij als ontwikkelde en vermogende burgers buitengesloten waren en geen inspraak hadden bij belangrijke besluiten. Het opgelaaide verzet bracht in 1833-1834 zoveel boze boeren op de been dat de overheid het nodig achtte met een bataljon soldaten de orde te handhaven. Geconfronteerd met de dreiging van gedwongen verkoop en door de inzet van bajonetten gaven de protesterende boeren toe.

Ondertussen besloten velen de strijd wel voort te zetten, dat gold ook voor Zijlker. Zijn comfortabele positie als grootgrondbezitter gaf hem daartoe voldoende ruimte. Hij sprak met andere herenboeren af elkaar regelmatig te ontmoeten in een sociëteit in de stad Groningen en daar aan plannen voor de toekomst te werken. Ze deelden oppositiekranten, zoals de Arnhemsche Courant, en richtten het blad De tolk der vrijheid op, waarvan de radicale journalist Eilert Meeter hoofdredacteur was. Zijlker schreef regelmatig voor De tolk maar ging niet zover als Meeter, die opriep om de koning af te zetten en de republiek uit te roepen.
Boeren met ‘hoge dunk van zichzelf’
Er kwam een stroom adressen – of petities – op gang, waarin Zijlker en andere oppositieleden verzochten een privilege van de adel op te heffen, namelijk om als stand zitting te hebben in de Provinciale Staten. De opposanten waren voor rechtstreekse verkiezingen en hekelden de koninklijke vriendjespolitiek.
Groningers hekelden de koninklijke vriendjespolitiek
Willem I gaf opdracht te achterhalen wie er achter die revolutionaire adressen zaten. Het antwoord kwam van Eisso Post, de provinciale gouverneur en de Winschoter burgemeester: ‘De geest van de adressanten, is ultra-liberaal, ze wonen allen in de gemeente Beerta en wel voornamelijk in Nieuw Beerta. Deze boeren zijn trots op hun geld en wantrouwend en lettende op de aanzienlijke grondlasten die ze betalen, hebben ze een hoge dunk van zich zelf; ze verbeelden zich, dat ze niet genoeg gewaardeerd worden. Ze willen meer invloed hebben op het staatsbestuur; vandaar hun roep om rechtstreekse verkiezingen. Enige van die boeren ontbreekt het niet aan verstandelijke beschaving, zij lezen veel en bij voorkeur staatkundige geschriften, welke, zoals zij zelf zeggen, met graagte worden verslonden. Het adres is waarschijnlijk opgesteld door Jan Freerks Zijlker, die als de voornaamste drijver wordt beschouwd.’
In dezelfde tijd, de eerste helft van de jaren veertig, beschreef Zijlker de eigenschappen van de ideale landbouwer. Die hoorde ‘tot een beschaafd mens te worden gevormd’ en zich ‘nuttige kundigheden’ eigen te maken. Hij moest ‘niet koppig of eigenzinnig zijn eigen inzichten willen doordrijven’ en een ‘inschikkelijk, gaarne het algemeen welzijn bevorderend mens’ worden. Zijlker beschouwde de landbouw als de hoofdzenuw van de nationale welvaart. Op de landbouwer rustte zodoende ook de morele plicht om te zorgen dat er werk was voor de klasse van de landarbeiders. Dat was in Zijlkers ogen dé remedie tegen armoede en verpaupering. Daarnaast was het voor een boer belangrijk om spaarzaam te zijn en bezit te verwerven. Door bezitsvorming kon de mens vrij en onafhankelijk zijn – een van de beginselen van het liberale denken.
Landbouwers in de politiek
Jan Freerks Zijlker noemde de landbouw de hoofdzenuw van de nationale welvaart, maar zette zich als parlementariër in voor het algemeen belang. Een andere landbouwer met grote betekenis voor Nederland was Sicco Mansholt (1908-1995). Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd hij als minister belast met het herstel van de voedselvoorziening. In de jaren die volgden was hij meerdere keren minister van Landbouw. Zijn plannen voor minimumprijzen en schaalvergroting waren belangrijk voor Nederlandse boeren. Boer Hendrik Koekoek (1912-1987) was lijsttrekker van de Boerenpartij en zat van 1963 tot 1981 in de Tweede Kamer.
Ommezwaai van de koning
In datzelfde jaar werd Zijlker door liberale geestverwanten naar voren geschoven als kandidaat voor de Provinciale Staten. Gebeurtenissen in het buitenland in het daarop volgende jaar brachten de carrière van Jan Freerks opnieuw in een stroomversnelling. Via de duivenpost (Nederland was beperkt aangesloten op het telegrafienetwerk) kwamen in februari 1848 berichten door over een revolutie in Parijs. Koning Willem II bleek deze keer zonder te talmen ‘bereid tot grondwetsherziening, zover als de Kamer wil gaan’.
Hoogleraar Johan Rudolf Thorbecke liet er geen gras over groeien en bood de koning een maand later een ontwerp voor een nieuwe grondwet aan. Willem keurde nu alles goed. Zijn ommezwaai werd ook in Groningen met blijdschap ontvangen. Het nieuwe kiesstelsel bepaalde namelijk dat de 68 Kamerleden voortaan rechtstreeks per district werden gekozen. De eerste verkiezingen vonden plaats in november 1848. Namens de districten Appingedam en Winschoten werd de 44-jarige Jan Freerks Zijlker gekozen.

‘Beuzelarij en woordenzifterij’
Niet alleen de fysieke, maar ook de mentale afstand tussen Oost-Groningen en Den Haag zou groot blijken. Zijlker was geen jurist en werd door een deel van Kamerleden neergezet als een ongeletterde landman. Toen Zijlker midden februari 1849 zijn parlementaire werk begon, beschreef de stenograaf van de Kamer hem als een ‘lange, gebruinde, door zijn sterk dialect onverstaanbare landman’. Het ‘vlughollands’ van de ‘rechtsgeleerden’ in de Kamer was voor Zijlker een lastige hindernis. De collega’s in het parlement deden zijn bijdragen vaak af als onverstaanbaar en verlegden hun aandacht vervolgens naar de koffiekamer.
Op zijn beurt stoorde Zijlker zich aan hun ellenlange redevoeringen. In het dagboek dat hij in het eerste jaar van zijn parlementaire loopbaan bijhield beklaagde hij zich over het egoïsme en de ijdeltuiterij van zijn babbelzieke collega’s. ‘Nog tuiten mij de oren! Er zijn vele leden, die waarlijk uitmuntend spreken, maar nog een groter aantal, dat onzin, beuzelarij, muggen en woordenzifterij uitkraamt’.

In commissievergaderingen en bij debatten was er weinig belangstelling voor de inbreng van Zijlker. Dat had ook te maken met zijn radicale opvattingen. Hij was voor protectionistische maatregelen ter bescherming van landbouw en nijverheid en bepleitte vermindering van de belastingdruk voor de armen door verlaging van de accijnzen op brandstof, vlees en graan. Daarnaast vond hij dat er te veel belastinggeld naar de Kroon ging. In 1850 schreef hij een brochure over het ideaal van volkssoevereiniteit en over uitbreiding van het kiesrecht door de census te verlagen.
Voor ‘arbeiders uit den vreemde’
In juli 1849 vond in de kamer een groot debat plaats vanwege een wetsontwerp over de ‘toelating en uitzetting van vreemdelingen’. Het ontwerp regelde dat een vreemdeling die in zijn onderhoud kon voorzien en over een juist paspoort beschikte gedurende drie maanden recht op verblijf had. Veel Kamerleden eisten uitleg, want ze waren bang voor ‘raddraaiers, woelzieken, socialisten, communisten en onruststokers’ en ‘Nederland moet geen algemeen armengesticht voor de behoeftigen, de bedelaars, de landloopers van alle oorden der wereld’ worden. Zijlker hoorde bij de leden die zich verzetten tegen verdere aanscherping van het ontwerp. Landbouwers maakten graag gebruik van ‘arbeiders uit den vreemde’.
Dit leverde hem felle en vaak ook persoonlijke kritiek op. Het belangrijke calvinistische kamerlid Willem Groen van Prinsterer stelde de soevereiniteit van God boven volkssoevereiniteit en schreef ‘dat een communist, na het lezen van de brochure, ook zou getuigen: “Ik voel mij daar het meest thuis.”’ Een ander spotte met Zijlkers achtergrond als landbouwer: ‘Zijt gij niet, in uw democratie de Marquis van den Spade of den Baron van den Ploeg?’ In een uitgebreid weerwoord liet Zijlker weten zijn parlementaire werk in het algemeen belang te willen doen en met zuivere motieven.
‘Zijt gij niet de Marquis van den Spade of den Baron van den Ploeg?’
Het verlangen naar vrouw en kinderen duikt steeds weer op in Jan Freerks dagboek. Al in de eerste week schreef hij: ‘Kon een luchtballon mij morgen in een uur of drie aldaar overbrengen, vast waagde ik er een uur of drie slapen minder aan en gaf ik er een Gouden Willem voor uit.’ Zijlker ontdekte dat het leven in het westen van Nederland duur was. De inkomsten als Kamerlid waren amper toereikend om zijn kost en inwoning op te brengen. De zondagen stonden in het teken van kerkbezoek en wandelingen, en aan een intense briefwisseling met thuis.

Ondanks de teleurstelling in het werk als Kamerlid kreeg Zijlker bij de verkiezingen veel stemmen. Mede daardoor heeft hij het 20 jaar volgehouden in de Kamer. Dat lag ook aan zijn innige band met Thorbecke. Telkens als Zijlker zijn Kamerlidmaatschap wilde beëindigen, deed Thorbecke er alles aan om zijn ‘waarde vriend en bondgenoot’ te behouden voor een nieuwe termijn. Jan Freerks Zijlker overleed in 1868.
Meer weten:
- Dagboek van J.F. Zijlker, over zijn eerste jaar in de Tweede Kamer, gepubliceerd in de Groningse Volksalmanak, 1948.
- Een Oldambster herenboer op het Haagse pluche door L. Boer in de Veenkoloniale Volksalmanak, 1999.