Gierende inflatie, opkomende vrouwenemancipatie en een uitbundig cultureel leven. Tijdens de jaren van de Weimarrepubliek veranderde Duitsland ingrijpend. In Hoogteroes beschrijft Harald Jähner hoe de nieuwe ontwikkelingen de Duitsers ‘tot in hun haarvaten’ beïnvloedden. Soms tot hun genoegen, maar dikwijls ook tot hun verdriet.
Avant-garde, decadentie, dansen op de vulkaan: de ‘roaring twenties’ van de Weimarrepubliek worden meestal in felle kleuren geschilderd tegen een zwarte achtergrond van naderend onheil. De moderne vormgeving van Bauhaus, de verontrustende schilderijen van George Grosz en Otto Dix, expressionistische films en romans over het leven in de grote stad, een losbandig nachtleven dat werd gefrequenteerd door homoseksuelen, genderfluïde personen en vrijgevochten jonge vrouwen met pagekopjes, die kwamen dansen op jazzmuziek en experimenteerden met drugs. En dit alles in combinatie met politiek geweld en een prille democratie die van alle kanten werd aangevallen. Het zijn deze beelden die opdoemen wanneer het gaat over Duitsland tussen het einde van de Eerste Wereldoorlog en de machtsovername door Adolf Hitler.
Meer recensies lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Hoogteroes van Harald Jähner correspondeert in hoge mate met het clichébeeld van Duitsland in de Weimar-tijd. Maar clichés zijn meestal clichés omdat ze een sterke gelijkenis met de werkelijkheid vertonen. Jähner beschrijft levendig hoe Duitsland na de militaire nederlaag van 1918 en de ondergang van het autocratische en conservatieve keizerrijk in de ban raakte van vrijheid en vernieuwing. Dat gold natuurlijk niet voor alle Duitsers en het boek besteedt ook aandacht aan de contrarevolutionaire tegenkrachten.
De eerste jaren van de republiek waren hachelijk, vooral toen de politieke onrust gepaard ging met de economische ramp van de hyperinflatie van 1923, waarbij je uiteindelijk voor 1 dollar maar liefst 2100 miljard mark moest neertellen. Ze zijn overbekend: de verhalen over mensen die met een kruiwagen hun salaris gingen ophalen en zich naar de winkel haastten, omdat even later hun geld nog minder waard was, en over kinderen die achteloos speelden met bundels bankbiljetten.
Jähner beschrijft treffend hoe deze krankzinnige situatie blijvende invloed had op de Duitsers: ‘Hun ervaring met de sluipende dood van het geld veranderde mensen tot in hun haarvaten. Steeds meer mensen kregen het gevoel hun grip op de complexe realiteit te verliezen.’
Jähners boek, dat adequaat is geïllustreerd met tal van veelzeggende foto’s, is vóór alles een mentaliteitsgeschiedenis. Het beschrijft beeldend hoe economische en technologische veranderingen invloed hadden op het bewustzijn van mensen. Zo staat Jähner uitgebreid stil bij de vele vrouwen die in deze jaren op kantoor gingen werken, waar telefonie en schrijfmachines voor een revolutie zorgden, met nieuwe beroepen die als ‘typisch vrouwelijk’ werden gezien. Deze telefonistes, typistes en secretaresses waren economisch onafhankelijk, trouwden vaak niet (veel mannen waren gesneuveld of invalide geworden), waren gevoelig voor mode, begonnen te roken en vermaakten zich in bioscopen en nachtclubs. Veel conservatieve Duitsers zagen dit vol afgrijzen aan en beschouwden Berlijn en andere steden als het nieuwe Sodom en Gomorra.
Het beeld dat Jähner schetst, is zeker overtuigend en meeslepend. Maar het is ook een beeld dat al heel bekend en bovendien tamelijk eenzijdig is. Evenals veel andere boeken over de Duitse cultuur en samenleving in deze periode concentreert Hoogteroes zich op het leven in de grote steden en komt het platteland nauwelijks aan bod. Daar voltrokken de veranderingen zich ongetwijfeld veel langzamer en was de weerstand vermoedelijk veel groter.
Overigens is het niet zo dat Jähner alle veranderingen kritiekloos toejuicht of dat hij alle cultuuruitingen even waardevol vindt. Zo vestigt hij niet alleen de aandacht op de zinledige rage van de jojo die in 1932 extreme vormen aannam, maar is hij ook opvallend kritisch over het weekblad Die Weltbühne van Kurt Tucholksy en Carl von Ossietzky, dat vooral door de linkse intelligentsia werd gelezen. Deze auteurs zijn door latere historici vaak geprezen vanwege hun genadeloze kritiek op de hypocrisie en het gebrek aan daadkracht van veel politici en de kwalijke rol van het militaire en ambtelijke establishment. Maar Jähner is verontwaardigd over de ‘neerbuigende’ en ‘arrogante’ toon van het blad. Volgens hem heeft het namelijk met ‘het sarren en kleineren van realpolitikers’ in zekere zin bijgedragen aan de ondergang van de Weimarrepubliek.
Dat is ook al eerder beweerd – onder meer door de linkse historicus Hans-Ulrich Wehler en diens rechtse collegae Ernst Nolte en Golo Mann – maar het vreemde is dat Jähner Die Weltbühne op één lijn plaatst met het extreem-rechtse blad Die Tat. Terwijl Tucholsky en Ossietzky kritiek hadden op het gebrekkige functioneren van de republiek, wilde dit orgaan van de zogenoemde ‘conservatieve revolutie’ diezelfde republiek de nek omdraaien.
Deze kritische kanttekeningen nemen niet weg dat Hoogteroes een zeer lezenswaardig boek is, dat een levendig beeld schildert van de Duitse samenleving en cultuur tussen 1918 en 1933. Hoewel de ondertitel anders suggereert worden de eerste zes jaren van het Derde Rijk niet beschreven. Wel vertelt Jähner in de epiloog hoe het veel personages uit het boek na 1933 verging.
Hoogteroes. Duitsland en de Duitsers tussen twee oorlogen
Harald Jähner
622 p. Arbeiderspers, € 37,50
Bestel bij Libris.
Openingsafbeelding: Vrouwen doen een spelletje in het zwembad. Duitsland, jaren twintig.