Home Nederland bombardeerde piraten met een hagel van projectielen

Nederland bombardeerde piraten met een hagel van projectielen

  • Gepubliceerd op: 28 mei 2025
  • Update 24 okt 2025
  • Auteur:
    Erik de Lange
Het bombardement van Algiers

Noord-Afrikaanse kapers maakten al eeuwenlang de zeeën onveilig. In 1815 was Nederland het zat. Maar de marine speelde niets klaar in haar eentje. Om de piraten effectief te bestrijden was samenwerking met andere Europese landen nodig.

Gerrit Metzon zag met ketenen om zijn been hoe een Nederlandse vloot aan de horizon verscheen. Hij was tot slaaf gemaakt en zat gevangen in Algiers. Het was 24 juli 1815. Een jaar eerder hadden Algerijnse zeerovers zijn schip gekaapt en deze Vlaardingse kapitein meegesleept naar de kust van Barbarije. Dat lot was eeuwenlang de nachtmerrie van elke zeeman uit christelijk Europa. Metzon hoopte dan ook dat zijn ongeluk voorbij was toen hij zeven oorlogsschepen met de Nederlandse vlag ontwaarde. ‘Niemand kan zich verbeelden hoe wij ons op dat oogenblik verheugden,’ schreef hij in een boek over zijn gevangenschap. De hoop bleek ijdel.

Meer historische context bij het nieuws van vandaag?

Meld u aan voor de gratis nieuwsbrief van Historisch Nieuwsblad.
Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Toch zou Metzon uiteindelijk zijn vrijheid terugkrijgen, dankzij pittige onderhandelingen, schimmige diplomatieke deals, een verwoestend bombardement en vormen van Europese samenwerking die nog nooit eerder waren voorgekomen. Het verhaal van Gerrit Metzon laat zien hoe Europese staten in de negentiende eeuw voor het eerst gingen samenwerken in de strijd tegen piraten op de Middellandse Zee. Nederland speelde daarin een vrijwel vergeten sleutelrol.   

Kapers in de mist

Vele landgenoten gingen Gerrit Metzon voor als gevangenen in Noord-Afrika. Tijdens de zeventiende en achttiende eeuw verkeerden de zogenaamde ‘Barbarijse’ (vermoedelijk een verbastering van ‘Berberse’) mogendheden op de toppen van hun macht. Algiers, Tunis, Tripoli en Marokko hadden gevangenissen met daarin duizenden ‘christenslaven’ uit Europa.

Deze slaven werden binnengebracht door kapers, die jaagden op schepen van de christelijke staten uit het noorden. Opvarenden werden gevangengenomen en verkocht in de havens van Noord-Afrika, waar ze vervolgens gedwongen moesten werken in steengroeves, pakhuizen en scheepswerven. De lokale heersers van Algiers, Tunis en Tripoli waren vazallen van de Ottomaanse sultan in Constantinopel, maar ze stuurden zelf hun kapers aan en sloten onafhankelijk verdragen met de christelijke machten van Europa over vrede, handel en de vrijlating van slaven.

Barbarijse zeerovers met christenslaven
Barbarijse zeerovers met christenslaven. Afbeelding door Jan Luyken, 1684.

Zo ging het eeuwenlang, totdat de Europeanen rond 1815 anders begonnen te kijken naar de Barbarijse staten en hun kapervloten. Ineens zagen ze die kapers als criminele piraten die gezamenlijk bestreden moesten worden. Er was immers vrede in Europa sinds het Congres van Wenen (september 1814 – juni 1815) en de nederlaag van Napoleon bij Waterloo (18 juni 1815). Vanwege die vrede groeide het idee dat de Europese landen moesten gaan samenwerken om voorgoed een einde te maken aan het Noord-Afrikaanse gevaar op zee.

Gerrit Metzons verhaal was vervlochten met deze belangrijke verandering. Op 24 juni 1814 was hij in Algerijnse handen gevallen, terwijl hij zijn buisschip door dichte mist voor de Portugese kust loodste. In Nederland was zijn gevangenneming reden voor paniek, zeker toen nog meer schepen volgden. De handelaren van Amsterdam lobbyden bij de regering voor een nieuw vredesverdrag met Algiers. Alleen, de heerser of dey van Algiers eiste daarvoor een aanzienlijk bedrag van bijna 250.000 gulden aan achterstallige betalingen. Nederland betaalde vroeger immers voor de vrede, maar was al sinds 1809 nalatig.

De dey van Algiers raadpleegt zijn adviseurs
De dey van Algiers raadpleegt zijn adviseurs over de aankomst van de Engelse vloot, 1816.

Koning Willem I en zijn minister van Buitenlandse Zaken, Anne Willem van Nagell, wilden daar echter niets van weten. Zij hoopten dat er na het Congres van Wenen Europese maatregelen tegen de Barbarijse staten zouden volgen, waardoor er nooit meer betaald zou hoeven worden. In afwachting daarvan stuurden ze de Nederlandse marine naar Algiers om de regerende dey Omar Agha alvast te imponeren.

Smaad en bespotting

De Nederlandse vloot die op 24 juli 1815 voor Algiers opdoemde, ging gebukt onder wankel leiderschap, zwalkende instructies en felle tegenstand. De commandant van dienst, schout-bij-nacht Jan van Hoogenhouck Tulleken, was weliswaar een oude rot van 53 jaar, maar veel krijgservaring had hij niet. Hij had de opdracht een paar kaperschepen buit te maken of te vernietigen, om zo de Nederlandse eisen kracht bij te zetten. Het mislukte allemaal.

Kapers of piraten?

Kaapvaart en piraterij waren in de praktijk vaak moeilijk te onderscheiden, maar juridisch waren het totaal andere bezigheden. De kaapvaart was in grote mate gereguleerd. Zo moesten gekaapte schepen bij aankomst in een haven eerst door een rechtbank tot rechtmatige ‘prijs’ worden verklaard. Kapers hadden de officiële goedkeuring van een soevereine macht, opgetekend in een kaperbrief, om in oorlogstijd te jagen op vijandelijke schepen. Piraten hadden die goedkeuring niet. Zij handelden op eigen houtje en voor hen was iedereen een doelwit. Dat Europeanen de kapers van Noord-Afrika als piraten gingen zien, betekende dus ook dat ze twijfelden aan de soevereiniteit van de Barbarijse staten.

Achttiende-eeuwse Franse kaapvaarder René Duguay-Trouin
Achttiende-eeuwse Franse kaapvaarder René Duguay-Trouin.

Tulleken probeerde de haven van Algiers te blokkeren, maar voerde dat besluit niet consequent door. Zijn vloot slaagde er niet in een paar terugkerende kapers tegen te houden, en deed nog een halfzachte poging de schepen achterna te jagen. Toen begonnen de forten aan wal te bulderen en keerde de Nederlandse vloot snel weer om.

Metzon zag ondertussen hoe de Algerijnen moed kregen. Omar Agha daalde af naar de haven om zijn manschappen toe te spreken. Hij wilde niet meer onderhandelen en kondigde onder luid gejuich een aanval aan. Metzon en de andere slaven moesten de schepen klaarmaken. Ze werkten met ‘de grootste drift’, tot in de avond, en moesten ‘intuschen geen gering aantal stokslagen verduren’. Op 30 juli zeilde een groep kleine boten met zware kanonnen naar de vijand toe. Daarop blies de Nederlandse vloot definitief de aftocht en verdween voorbij de einder.

‘We kregen geen gering aantal stokslagen te verduren’

Met het vertrek van de vloot werden de Nederlandse gevangenen, volgens Metzon, tot ‘voorwerp van smaad en bespotting’. Ook de Nederlandse regering voelde zich diep gekrenkt. Minister Van Nagell klaagde over het ‘inconsequente gedrag’ van de schout-bij-nacht, die de nationale eer zou hebben beschadigd. Tulleken moest daarom voor de krijgsraad verschijnen. Hij kreeg een lichte straf, maar zijn reputatie lag in duigen.

Ondertussen, zo schreef Van Nagell, bleef ‘het uitzigt voor de nationale scheepvaart … nog altijd even zorgelijk’. Als de regering daar iets aan wilde veranderen, dan moest ze internationale hulp gaan zoeken. Want Tullekens mislukte missie maakte pijnlijk duidelijk dat de Nederlandse marine het alleen niet ging redden tegen het gevaar van Barbarije.

Meer historische context bij het nieuws van vandaag?

Meld u aan voor de gratis nieuwsbrief van Historisch Nieuwsblad.
Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De diplomatie van kleine machten

De vrede die sinds 1815 heerste op het Europese continent leek mogelijkheden te bieden voor coöperatie op zee. Na de definitieve overwinning op Napoleon maakte het Congres van Wenen immers niet alleen een einde aan meer dan twintig jaar vol oorlogen, er ontstonden ook nieuwe opvattingen over Europese samenwerking. Vrede en veiligheid op het continent werden gezien als een gedeelde verantwoordelijkheid. Zo besloten de vier victorieuze grootmachten (Groot-Brittannië, Rusland, Pruissen en Oostenrijk) om veiligheidskwesties van gezamenlijk belang samen te bespreken en aan te pakken. De geallieerde bezetting van Frankrijk, die duurde tot 1819, was hiervan het belangrijkste voorbeeld.

Nederlandse ministers hoopten dat er iets vergelijkbaars kon gebeuren ten aanzien van de gedeelde dreiging van de ‘Barbarijse piraten’. Hierin stonden ze niet alleen: ook bewindslieden van andere kleine Europese machten zoals de Italiaanse staten, de Hanzesteden, Spanje en Portugal koesterden deze wens. Zij hadden immers het meeste te lijden onder de piraterij. Hun gedroomde partner was natuurlijk de grootste zeemacht die op dat moment bestond: Groot-Brittannië.

Britse bestuurders hadden echter helemaal geen trek in een optreden tegen de Noord-Afrikaanse kapers. Dankzij de kracht van de Royal Navy hadden zij niets te vrezen. Hun verdragen met Algiers, Tunis en Tripoli waren ijzersterk. Bovendien wilden de Britten graag het Ottomaanse Rijk te vriend houden, beducht als ze waren voor Russische expansie in het oosten. Hulpverzoeken uit de rest van Europa liepen daarom spaak op de onwil van Robert Stewart, burggraaf Castlereagh, de Britse staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken.

De dey trotseert de Britse zeemacht
De dey trotseert de Britse zeemacht. Spotprent door George Cruikshank, juli 1816.

Nederlandse diplomaten vonden geleidelijk twee manieren om deze onwil te omzeilen: inspelen op andere Britse wensen en zoeken naar alternatieve partners. Als eersten begonnen ze de strijd tegen piraterij te koppelen aan het Britse verlangen naar internationale afschaffing van de slavenhandel. Groot-Brittannië had in 1807 de handel in mensen verboden. Tijdens het Congres van Wenen probeerde Castlereagh een breder internationaal verbod op de slavenhandel door te voeren, maar hij stuitte op tegenstand van met name Spanje en Portugal. Criticasters vroegen waarom Groot-Brittannië niet eerst iets deed aan die andere vorm van mensenhandel: van christenslaven in Noord-Afrika. Bij die kritiek haakte de Nederlandse ambassadeur in Londen aan, terwijl hij Castlereagh bleef vragen om hulp.

Daarnaast tuigde Nederland samen met Spanje een vorm van samenwerking op, die de Britten al snel ging tegenstaan. De twee landen begonnen in het najaar van 1815 gesprekken over een defensief pact tegen de Barbarijse kapers. Het was een soort NAVO in oervorm. Oorlog tegen de ene verdragspartner zou automatisch ook oorlog tegen de andere betekenen. De marines van Spanje en Nederland zouden samen gaan patrouilleren op de Middellandse Zee en elkaars handelsschepen te hulp schieten. Ook nodigden ze alle andere Europese staten uit om toe te treden.

Dit was zeer tegen de zin van Castlereagh, die vreesde voor een militaire alliantie waarover de Britten niks te zeggen hadden. Hij ontving in december 1815 een ‘kopie van het alliantieproject’ van de Nederlandse ambassadeur en begon direct daarna een diplomatieke missie naar de Barbarijse kust te plannen. Castlereagh leek niet langer ‘compleet doof’, rapporteerde de Nederlandse vertegenwoordiger in Londen. De diplomatieke druk van Europa’s kleine machten had duidelijk doel getroffen. 

Enthousiaste viceadmiraal

Aanvankelijk probeerde Castlereagh met een tussenoplossing de Europese gemoederen te sussen. Hij stuurde de commandant van de Britse vloot in de Middellandse Zee, admiraal Edward Pellew, burggraaf Exmouth, in de lente van 1816 langs de Barbarijse staten om Italiaanse slaven te bevrijden en de lokale machthebbers te waarschuwen dat ze moesten stoppen met de kaapvaart.

Die missie slaagde maar half. De slaven uit Italië kon Exmouth vrijkopen, maar de kaapvaart ging niet in de ban. Gerrit Metzon kreeg weer even hoop. Door de gevangenis gonsden geruchten dat alle slaven bevrijd werden, maar voor de Nederlandse christenslaven ‘bleef het uitzigt nog even duister’. Bij thuiskomst in Groot-Brittannië wachtte de admiraal vervolgens niets dan hoon, van de pers, van het parlement en van buitenlandse diplomaten. De druk op Castlereagh nam enkel toe.

Symbool van de Britse antislavernij-beweging
Symbool van de Britse antislavernij-beweging.

In juli 1816 ontving admiraal Exmouth opnieuw orders om naar Algiers te zeilen. De Britse regering verklaarde die staat de oorlog, dit keer ten behoeve van heel Europa. Exmouth mocht pas vrede sluiten als de dey de christenslavernij compleet afzwoer en alle gevangenen per direct vrijliet, zonder betaling van het gebruikelijke losgeld. De admiraal kreeg bovendien te horen dat hij moest samenwerken met de Nederlandse vloot, wat het Europese karakter van de missie verder onderstreepte.

Het was geen gemakkelijke opdracht. Algiers had in die tijd de reputatie van een vrijwel onneembare vesting, verschanst achter een gefortificeerde haven, stevige vestingwerken en meer dan 600 kanonnen. Exmouth broedde tijdens de overtocht op deze tactische puzzel. Had hij behoefte aan tien linieschepen (de grootste vaartuigen van hun tijd, met minstens zeventig kanonnen), zoals zijn mythische voorganger Horatio Nelson ooit beweerde? Of zou de krappe baai van Algiers dan te vol worden en ieder strijdplan ontaarden in chaos?

Algiers leek een onneembare vesting met 600 kanonnen

Op 10 augustus zag de ongeduldige Nederlandse viceadmiraal Theodorus Frederick van Capellen de vloot van Exmouth verschijnen bij Gibraltar. De Britse admiraal verkneukelde zich om het enthousiasme van zijn Nederlandse collega. ‘Ik ben hier ook opgewacht’, schreef hij, ‘of eerder gedwarsboomd, door de Nederlandse Viceadmiraal Van Capellan met zes Fregatten, zeer opgewonden om met ons mee te doen in dit uitverkoren werk.’

De Engels-Nederlandse vloot in de Baai van Algiers
De Engels-Nederlandse vloot in de Baai van Algiers, 27 augustus 1816. Schilderij door Nicolaas Baur, 1818.

Exmouth schreef over dit treffen alsof het een toevalligheid was, maar hier had de Nederlandse regering twee jaar naar toegewerkt. Nu trok een Nederlands-Britse vloot gezamenlijk naar Noord-Afrika, voortgestuwd door het idee dat piraterij en christenslavernij een gedeelde dreiging waren voor de staten van Europa.

‘Hagel van projectielen’

Exmouth en Van Capellen troffen Algiers in hoge staat van paraatheid toen ze op 27 augustus aankwamen. Er stonden meer dan 20.000 man op de fortificaties, klaar voor de strijd. Exmouths tactiek moest zich nu gaan bewijzen. Hij besloot slechts vijf linieschepen in te zetten. Om de vuurlijnen open te houden bracht hij zijn vlaggenschip, de Queen Charlotte (met honderd kanonnen), zo dicht mogelijk bij de haven. Daar kon het de Algerijnse vloot en forten vol onder vuur nemen. Hij naderde de kust door de Algerijnen te bedriegen. In de top van de Queen Charlotte vloog de witte vlag, wat onderhandelingen aankondigde, maar Exmouth had geen intentie om die te voeren. Zodra hij op de gewenste plek was ging de vlag naar beneden. Het geweld barstte los.

Viceadmiraal Theodorus Frederik van Capellen
Viceadmiraal Theodorus Frederik van Capellen. Portret door Cornelis van Cuylenburgh, 1817.

Om drie uur ’s middags klonken de eerste schoten. Een onvoorstelbare hoeveelheid buskruit ging de lucht in: duizenden kogels, bommen en vuurpijlen. De Nederlandse vloot verdedigde de flank tegen de zuidelijke verdedigingswerken. De Algerijnse vloot vatte vlam, schepen begonnen te zinken. Diep in de avond, rond half elf, explodeerde de wapenopslag van een van de forten.

Tegen middernacht werd het stil. Boven de baai pakten donderwolken zich samen. Aan boord van een van de Britse schepen was de aanblik weerzinwekkend. ‘Benen, bloed, breinen en beschadigde lijven lagen overal uitgestrooid,’ schreef een officier. ‘Je kon amper op je benen blijven door de glibberigheid van het dek, nat van al het bloed.’

‘Benen, bloed, breinen en beschadigde lijven lagen overal’

Bij het krieken van de ochtend kwam de totale verwoesting pas echt aan het licht. De zee was zwart, vol met half verbrande stukken hout. Daartussen dreven lijken, geblakerd en deinend op de golfslag. De schattingen van het aantal Algerijnse slachtoffers lopen uiteen van 300 tot 2000. De aanvallers leden ook verliezen: 131 doden en 742 gewonden. Maar de grootste schade was materieel. Algiers verloor vijf fregatten, vier korvetten en meerdere oorlogssloepen. Het had geen vloot meer. Zijn forten waren ernstig gehavend. Dey Omar schreef de Ottomaanse sultan over een ‘waarachtige hagel van projectielen’ die op Algiers neer was gedaald. ‘Veel van uw dienaren, dappere helden, vielen als martelaren in deze oorlog.’

De dey had geen keuze meer. Hij stemde in met alle eisen van Exmouth. De christenslavernij zwoor hij af met de belofte dat het gebruik ‘formeel en voor altijd’ werd uitgebannen. Gekaapte zeelui zouden krijgsgevangenen worden, die na het einde van een oorlog hun vrijheid terugkregen zonder losgeld. Ook sloot hij een nieuw vredesverdrag met Nederland, en schold de achterstallige betaling kwijt.

Vreugdetranen

Gerrit Metzon was op het moment van zijn bevrijding ver buiten de stad. Opzichters dreven de geketende slaven urenlang door de binnenlanden, ‘over stuivende zandgronden en woeste heiden’. Pas twee dagen na het bombardement werd Metzon duidelijk wat het resultaat was: ‘Ieder was als uitgelaten van vreugde.’ Hij en de 28 andere Nederlandse gevangenen gingen uiteindelijk aan boord bij Theodorus van Capellen. Daar werden ze ‘met zoo veel vriendelijkheid aangesproken en verwelkomd, dat wij onze vreugdetranen niet konden wederhouden’.

De vrijgelaten slaven restte nu alleen de lange weg naar huis, terwijl het nieuws van de Brits-Nederlandse overwinning heel Europa in jubelstemming bracht. Opera’s, gedichten, dankmissen en rondreizende panorama’s vierden het succes.

En na 1816?

Al snel na het Nederlands-Britse bombardement verschenen er weer Algerijnse kapers op zee. Ook de andere Barbarijse staten gingen door met de kaapvaart. Zo trokken er in mei 1817 Tunesische kapers over de Noordzee, jagend op schepen uit Hamburg. Het zorgde voor paniek aan land. De internationale onderhandelingen over het gevaar van de ‘Barbarijse piraten’ gingen daarom door, bijvoorbeeld op het Congres van Aken in 1818 en een serie van ambassadeursconferenties in Londen, die liep tot 1823. Er volgden meer Europese diplomatieke missies en strafexpedities naar Noord-Afrika. Uiteindelijk kwam de Barbarijse kaapvaart pas ten einde met de Franse invasie en kolonisatie van Algiers in 1830.

De aanval van admiraal Duperré tijdens de Franse inname van Algiers
De aanval van admiraal Duperré tijdens de Franse inname van Algiers in 1830. Schilderij door Antoine Léon Morel-Fatio.

Gerrit Metzon zette op 21 oktober 1816, na meer dan twee jaar gevangenschap en slavernij, voet aan wal in de haven van Den Helder. Hij was ‘vol gevoel van dankbaarheid aan het Opperwezen, dat wij na zulk eene lange en onaangename afwezigheid, wederom de Nederlandsche lucht mogten inademen’.

De christenslaven hadden hun vrijheid terug, maar was de dreiging van de Noord-Afrikaanse kaapvaart daarmee afgelopen? In Algiers bleek het bombardement van 1816 heel wat minder definitief dan alle jubelende Europeanen dachten. Tegen het einde van oktober rapporteerde de Britse consul dat alle verdedigingswerken grotendeels gerepareerd waren, ‘tot verbazing van eenieder die het zag’. Ook de vloot was al snel hersteld en aangevuld. De strijd tegen ‘Barbarijse piraterij’ was nog verre van voorbij.

Meer weten:

  • De laatste dagen van Barbarije. Hoe piraterij verdween van de Middellandse Zee (2025) door Erik de Lange gaat verder in op aanleiding en gevolgen van de Europese strijd tegen de Barbarijse piraten.
  • Tegen de terreur. Hoe Europa veilig werd na Napoleon (2019) door Beatrice de Graaf heeft voor het eerst laten zien hoe en waarom de Europese veiligheidssamenwerking begon na 1815.
  • Onze natuurlijkste bondgenoot. Nederland, Engeland en Europa, 1813-1831 (1985) door Niek van Sas is nog altijd het standaardwerk over de negentiende-eeuwse ‘speciale relatie’ tussen Nederland en Groot-Brittannië.  

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 - 2025

Nieuwste berichten

Gebouw Federal Reserve
Gebouw Federal Reserve
Artikel

Opheffing van de Amerikaanse Federale Bank veroorzaakte economische rampspoed

President Donald Trump heeft een afkeer van de Federal Reserve Bank (FED), de Amerikaanse centrale bank. Daarin staat hij niet alleen. Zijn verre voorganger Andrew Jackson hief de bank in 1836 zelfs op. Dat leidde tot een diepe economische crisis. Van oudsher hebben Amerikanen een hekel aan centrale overheidsinstellingen. En aan bankiers. Het verklaart waarom...

Lees meer
Het hof van Karel de Stoute, vijftiende-eeuwse manuscript-illustratie
Het hof van Karel de Stoute, vijftiende-eeuwse manuscript-illustratie
Artikel

De Bourgondiërs voerden een financieel schrikbewind

Bourgondische vorsten hieven belastingen om hun oorlogen en dynastieke ambities te financieren. De Belgische historicus Marc Boone belicht hun plannen via het leven van een van hun paladijnen. Dit artikel krijgt u van ons cadeau Wilt u ook toegang tot HN Actueel? Hiermee leest u dagelijks geschiedenisverhalen met een actuele aanleiding op onze website en...

Lees meer
Marie, gravin van Bylandt door Alies Pegtel
Marie, gravin van Bylandt door Alies Pegtel
Interview

Gravin Marie van Bylandt koos een verrassend zelfstandig leven

Gravin Marie van Bylandt groeide eind negentiende eeuw op in luxe op het Haagse landgoed Oostduin, omringd door natuur, personeel en talloze huisdieren. Toch koos ze daarna een verrassend zelfstandig leven: ongehuwd, onafhankelijk en samenwonend met dierenactiviste Elisabeth des Tombe. In De vervlogen wereld van Marie, gravin van Bylandt schetst historicus Alies Pegtel hoe de...

Lees meer
Nederland hielp Israël bij de verkoop van staatsobligaties
Nederland hielp Israël bij de verkoop van staatsobligaties
Nieuws

Nederland hielp Israël bij de verkoop van staatsobligaties

Israël heeft via Amsterdam decennialang staatsobligaties verkocht aan beleggers. De Nederlandse overheid nam daarbij het risico betrokken te raken bij de financiering van de illegale bezetting van Palestijnse gebieden. Dit blijkt uit onderzoek van de journalisten Siem Eikelenboom en Casper Rouffaer.   Dit artikel krijgt u van ons cadeau Wilt u ook toegang tot HN Actueel?...

Lees meer
Loginmenu afsluiten