Home Dossiers Slag bij Waterloo De veteranen van Waterloo

De veteranen van Waterloo

  • Gepubliceerd op: 27 mei 2015
  • Laatste update 05 okt 2023
  • Auteur:
    Ben Schoenmaker
  • 12 minuten leestijd
Slag bij Waterloo
Cover van
Dossier Slag bij Waterloo Bekijk dossier

Tijdens de Slag bij Waterloo gingen de partijen elkaar met grote verbetenheid te lijf. Hoe was het om daar als soldaat tussen te staan? Veteranen vertelden het 25 jaar later aan een Nederlandse onderzoeker. ‘Alsof ’t koogels en houwitzers reegende.’

De Slag bij Waterloo is een van die historische gebeurtenissen waarvan in elk geval de naam alom bekend is. Binnen het Britse Rijk en in mindere mate ook in Nederland zijn er tal van straten, pleinen, parken, bruggen, stations en zelfs steden naar vernoemd. Het voormalige slagveld, ruim twintig kilometer ten zuiden van Brussel, is al twee eeuwen lang een toeristische trekpleister. De hertog van Wellington, die als opperbevelhebber van het Brits-Duits-Nederlandse leger het lot van Napoleon had bezegeld, was meteen al niet blij met die aandacht.

Meer lezen over Napoleon? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Naar verluidt heeft hij eens gezegd dat hij zijn volgende slag het liefst een stuk verder van huis wilde uitvechten. ‘Waterloo was too near: too many visitors, tourists, amateurs,’ noteerde zijn persoonlijk secretaris uit zijn mond. En tot zijn ergernis hadden die dilettanten allemaal een oordeel over de slag en over de beslissingen die hij had genomen.

Wellingtons reserves ten spijt werd Waterloo publiek bezit. Officieren en historici hebben de slag talloze malen op papier overgedaan. De lijst met boeken over deze veldslag is uitzonderlijk lang. Boeiend is ook de kritiek van Duitse en Nederlandse auteurs op de nog altijd bestaande neiging van Britse publicisten Waterloo bij uitstek als een Britse overwinning te zien en de bijdrage van de continentale bondgenoten te bagatelliseren of te negeren.

Een positief effect van deze pennenstrijd is dat er in de loop der tijd in diverse landen veel bronnen over de slag – en over de veldtocht van 1815 in het algemeen – zijn verzameld en deels zijn gepubliceerd. In vergelijking met de meeste andere slagen uit het napoleontische tijdvak is er over Waterloo veel informatie beschikbaar. Deze rijkdom aan gegevens is overigens mede oorzaak van de vele slepende controverses over dit militaire treffen. Elke bron en de wijze waarop die is gecreëerd, is in meer of mindere mate omstreden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de verzameling die in de jaren dertig van de negentiende eeuw door William Siborne is aangelegd. Deze Britse legerofficier onderhield een uitgebreide briefwisseling met militairen die aan de slag hebben deelgenomen. Hij gebruikte de inlichtingen die hij inwon voor de bouw van een groot schaalmodel van het slagveld – nog altijd te bewonderen in het National Army Museumin Londen – en voor zijn History of the War in France and Belgium in 1815.

Extreem geweld

Een soortgelijk werk, zij het op kleinere schaal, verrichtte de Nederlandse kapitein Ernst van Löben Sels. Ten bate van zijn vierdelige studie Bijdragen tot de krijgsgeschiedenis van Napoleon Bonaparte stuurde hij kort na 1840 een groot aantal veteranen van Waterloo een vragenlijst toe. Hij ontving daarop tientallen, vaak uitvoerige antwoorden, die fascinerende verslagen van de belevenissen van deze militairen bevatten.

Van Löben Sels voerde dit project een kwarteeuw na dato uit. Veel respondenten worstelden dan ook met hun geheugen, terwijl zij hun eigen herinneringen aanvulden met of lieten kleuren door de kennis die ze later over het verloop van de strijd hadden opgedaan. Ook de meeste andere Nederlandse egodocumenten zijn pas na afloop van de campagne – soms zelfs decennia later – opgesteld. Dat maakt deze bronnen problematisch, maar niet onbruikbaar. Ze zijn vooral waardevol als het gaat om de vraag hoe deze militairen het extreme geweld van de veldslag hebben ervaren en hoeveel van hun gevoelens zij daarover wilden prijsgeven. Maar eerst een aantal typische kenmerken van de slag van 18 juni 1815.

Waterloo is op het eerste gezicht geen bijster boeiende veldslag. Natuurlijk, de historische betekenis ervan staat buiten kijf. Het doet in de literatuur dienst als schoolvoorbeeld van een beslissende slag: een militaire ‘mijlpaal’ met grote staatkundige gevolgen. De slag zelf kende een nogal eentonig verloop. Met tactisch vernuft uitgevoerde manoeuvres of verrassende wendingen deden zich niet voor. Het is allemaal rechttoe rechtaan: een opeenvolging van frontale aanvallen door de Franse troepen op de Brits-Duits-Nederlandse stelling. ‘A battering battle,’ zo typeerde de Engelse historicus Jeremy Black de slag.

Napoleon vertrouwde daarbij sterk op zijn grande batterie. Deze grote artilleriestelling, bestaande uit circa tachtig stukken geschut, diende een bres in de vijandelijke verdediging te schieten, waarna de infanterie en de cavalerie deze dan moesten overrompelen. Het was de tactiek van de grote voorhamer die ongenadig op de vijand inbeukte.

De strijdwijze van Wellington was al even eenvoudig. Zijn troepen moesten die beschietingen en aanvallen zien te weerstaan, in afwachting van de komst het Pruisische leger. Deze bondgenoot was vanuit de omgeving van Waver onderweg naar het vijftien kilometer verderop gelegen slagveld bij Waterloo. En zo is het gegaan: de Fransen liepen zich keer op keer stuk op de taaie defensie van de geallieerden en leden daarbij grote verliezen, evenals trouwens de verdedigende partij. De komst van de Pruisen, die de rechterflank van Napoleons leger overvleugelden, deed de keizer vervolgens de das om.

Waterloo mag dan weinig schrandere staaltjes van krijgsmanskunst te zien hebben gegeven, de verbetenheid waarmee de legers elkaar te lijf gingen, spreekt al tweehonderd jaar tot de verbeelding. Het verhoudingsgewijs kleine slagveld liet een ongekend hoog aantal slachtoffers per vierkante meter zien. Aan het einde van de dag lag het modderige terrein dicht bezaaid met levenloze lichamen, kermende gewonden, neergeschoten paarden en veel achtergelaten materieel.

‘Zy laagen dik op Malkaar zoo dat de Leevendige over de Doojen heenvielen’

Milicien Hendrik Munter uit Deventer, die zoals zovele Nederlandse dienstplichtigen in juni 1815 zijn vuurdoop had gekregen, liet zijn ouders in een brief weten dat hij persoonlijk gelukkig ‘in ’t Geheel geen Letzel’ had opgelopen, maar hij schetste hun ook een indringend beeld van de talloze doden die hij had zien liggen: ‘Zy laagen op sommige plaatsen vreeslijk dik op Malkaar zoo dat de Leevendige over de Doojen heenvielen.’ Ook veel andere militairen schreven dat de aanblik van het slagveld na afloop van de strijd, toen de kruitdampen waren opgetrokken, een onvergetelijke indruk op hen had gemaakt.

Dramatisch hoogtepunt

Ongeveer tien uur lang was er zwaar strijd geleverd, met slechts nu en dan een korte adempauze. Legendarisch waren de felle gevechten om de kasteelhoeve Hougoumont en de eveneens ommuurde boerderij La Haye Sainte. Beide steunpunten, die door de troepen van Wellington zo veel mogelijk waren verstevigd, lagen als krachtige golfbrekers een paar honderd meter voor de eigenlijke Brits-Duits-Nederlandse stelling. De Fransen zetten in de loop van de dag steeds meer troepen in om Hougoumont te veroveren, terwijl ze een deel van de gebouwen in puin schoten. De verdedigers hielden echter stand, min of meer tot hun eigen verbazing. De Nassause soldaat Johann Peter Leonhard herinnerde zich dat hij bij het binnengaan van die hoeve alle hoop op een goede afloop had laten varen: ‘Ha, dachte ich in meinem Herzen. Hier gehst Du hinein, aber nimmer mehr heraus, gute Nacht, Welt!’ Hij zou de strijd echter ongeschonden overleven.

Bij La Haye Sainte liep het anders. De Fransen wisten dit boerderijcomplex weliswaar te overmeesteren, maar dat deden ze pas aan het begin van de avond, te laat om nog van beslissende betekenis te kunnen zijn.

De slag bereikte tussen vier en zes uur in de middag een dramatisch hoogtepunt. Onder leiding van maarschalk Michel Ney, die voortdurend in voorste lijn aanwezig was, voerde de Franse cavalerie een reeks aanvallen op de rechtervleugel van Wellingtons verdedigingslinie uit. Aanvankelijk namen ongeveer 5000 ruiters aan deze charges deel, later het dubbele aantal.

Nederlandse militairen keken op veilige afstand hun ogen uit. ‘Nimmer had ik schooner gezigt,’ schreef luitenant Hendrik Holle. Ook kapitein Gerard Rochell, die op dat moment met zijn compagnie nog in reserve stond, moest het van het hart hoezeer hij van het spektakel had genoten: ‘Men zag de schoonste charges der cavalerie ten uitvoer brengen, het was een schilderachtig tafereel.’ Het gevoel getuige te zijn geweest van iets heel groots, iets buitengewoon spectaculairs, hoe gruwelijk ook, loopt als een rode draad door veel herinneringen. De strijd was verschrikkelijk mooi – in die dubbele betekenis.

De infanterie verdedigde zich tegen de cavaleriecharges door carrés te vormen. Dit waren vierkante of rechthoekige formaties met een sterkte van doorgaans een paar honderd man. Aan alle vier de zijden stonden de manschappen twee of drie rijen dik opgesteld, met het musket en bajonet schuin omhooggestoken. Zolang de samenhang behouden bleef, waren deze carrés voor de ruiters ondoordringbare egelstellingen.

De stank van kruit, rook, zweet, urine en feces was verstikkend

Maar de druk was enorm. Het Franse geschut schoot geregeld gaten in de gelederen, die dan snel en gedisciplineerd moesten worden gedicht om de cavalerie geen kans te geven. De schrik voor de uit het niets opduikende kanonskogels was enorm groot. De stank van kruit, rook, zweet, urine en feces was verstikkend. Op de binnenterreinen van de carrés hoopten de doden en gewonden zich op, maar nergens kreeg de angst de overhand. Waar nodig herstelden officieren snel de orde.

De Franse cavaleristen, die geen enkel carré wisten te breken, dropen uiteindelijk moegestreden af. De oud-strijders predikten allemaal dezelfde les: de grote dreiging op het slagveld was niet de vijand, maar de vrees voor de vijand geweest. Zolang de terreur panique, de blinde angst, geen vat kreeg op de troepen, bleven de verliezen meestal binnen de perken.

Eindeloos stilstaan

Over angst en de mate waarin zij die zelf hebben gevoeld, lieten de veteranen van Waterloo doorgaans weinig los. In algemene zin, dus zonder het op hun eigen persoon te betrekken, wilden ze echter wel kwijt hoe zenuwslopend het verblijf in de vuurlinie was geweest. Typerend voor de statische strijdwijze van Wellington was dat zijn troepen vooral moesten stilstaan. En vooral dat stilstaan, dat lijdelijk moeten ondergaan van geweld, ervoeren vele militairen als de zwaarste beproeving. Zo schreef een anoniem onderofficier van het 4de Regiment Dragonders dat de charges die ze nu en dan moesten uitvoeren weliswaar heftig en bloedig waren, maar ook kort van duur. Tussentijds moesten ze lange perioden stilstaan, wachtend op nieuwe orders. ‘Maar,’ zei hij, ‘dit belette niet, dat wij aanhoudend aan het heetste vuur waren blootgesteld, en hierdoor beduidende verliezen aan manschap en officieren leden.’ Dat stilstaan, terwijl de kogels insloegen, ‘werd algemeen voor het difficilste gehouden’, beaamde Cornelis Storm de Grave van het 8ste Regiment Huzaren.

Einde van Napoleon

Pas tijdens de Slag bij Waterloo werd Napoleon Bonaparte definitief verslagen. Van 1799 tot 1814 had Napoleon eerst als consul en later als keizer grote delen van Europa omvergelopen en onderworpen. De ommekeer begon in 1812, toen Napoleon Rusland binnentrok. Het Franse leger moest zich gedecimeerd terugtrekken. In 1813 werd Napoleon verslagen bij Leipzig en in 1814 vielen zijn tegenstanders Frankrijk binnen. Napoleon werd verbannen naar het eiland Elba. Maar hij wist in maart 1815 te ontsnappen en weer de macht te grijpen. Honderd dagen lang was hij keizer, tot de nederlaag bij Waterloo. Daarna werd Napoleon naar het eiland Sint-Helena in de Atlantische Oceaan verbannen en keerde de rust terug. Hij overleed er in 1821. Tijdens het Congres van Wenen, dat volgde op napoleontische oorlogen, kwam een nieuwe indeling van Europa tot stand en werd besloten dat Nederland een koninkrijk werd.

Ook milicien Hendrik Munter beleefde zijn benauwdste momenten niet toen hij actief aan de slag deelnam, maar tijdens de periode van passief afwachten die eraan voorafging. In gebrekkig, maar doeltreffend Nederlands probeerde hij zijn ouders een idee te geven van wat hij had moeten meemaken: ‘Wy stonden van 3 tot cirka 6 uuren in ’t canonvuur waar door Menigeen zijn Leeven kosten want ’t was niet Anders of hemel en Aarde vergaan zoude. ’t was niet Anders of ’t koogels en houwitzers reegende, dan stond men in carree dan in coloone dan in bataalje.’

De actie die erop volgde, de beslissende aanval tegen de keizerlijke garde, leek Munter veel meer in een roes te hebben beleefd. Alleen de ‘grooten  Beeren Mutzen’ van de gardisten van Napoleon stonden hem na afloop nog helder voor de geest. Ook kapitein Rochell ervoer die aanval als uitermate hectisch. De herrie van de kanonnen en de geweren was oorverdovend. Als in een maalstroom werd hij met zijn compagnie naar voren gezogen. En ook hij had in die verwarring een scherp oog voor bijzonderheden. Zo wist hij zich te herinneren dat veel van zijn manschappen hun schoenen kwijtraakten omdat die in de modder bleven steken, waarna zij hem ‘barrevoets’ bleven volgen.

Moed en eer

Dapperheid – dat begrip hield de officieren het meest bezig. Het slagveld gold traditioneel als een plaats om moed te betonen en eer te behalen. De 28-jarige kapitein Adriaan Gey, een gelouterd militair die de veldtocht naar Rusland had overleefd, schreef op 15 juni 1815 aan zijn broer dat Napoleon in aantocht was. Hij was blij dat het ‘spel’ was begonnen en dat zich een mogelijkheid aandiende een hernieuwd bewijs van zijn onverschrokkenheid te leveren. Niets was zo erg om met zijn onderdeel de gehele tijd in reserve te worden gehouden. Dat overkwam prins Frederik, de jongste zoon van koning Willem I, bij Waterloo. ‘U moet,’ schreef hij hierover aan zijn vader, ‘mijn wanhoop en woede begrijpen niet aan de slag te hebben deelgenomen en geen enkel schot te hebben gelost.’ Die gemiste kans zou hem de rest van zijn leven dwars blijven zitten, temeer daar het contrast met zijn oudere broer, de prins van Oranje, zo pijnlijk groot was. Ook voor luitenant Willem van Bentinck was Waterloo op een deceptie uitgelopen, omdat zijn batterij veldartillerie ‘geen orders tot ageren’ had gekregen.

Niet doden, maar gedood worden gold als de grootste deugd

Die nadruk op moed en eer is weinig verrassend. Interessanter is het om te zien wat nu precies als moedig gedrag werd beschouwd. Daarbij valt op dat vooral het zich blootstellen aan gevaar, het liefst zo stoïcijns mogelijk, bewondering oogstte. Zo dwong de houding van kolonel Hendrik Detmers, een van de Nederlandse brigadecommandanten, die midden in het strijdgewoel rustig zijn pijpje rookte, veel respect af.

Van officieren werd verwacht dat ze voortdurend en met een lichtzinnige gretigheid bereid waren hun leven in de waagschaal te stellen. De gevaren van het slagveld trotseren – met die voorbeeldfunctie konden zij eer inleggen. Niet doden, maar gedood worden gold als de grootste deugd. De officieren die antwoord gaven op de vragen van Van Löben Sels, legden dan ook sterk de nadruk op de verwondingen die hun collega-officieren, als zichtbare eretekenen, hadden opgelopen. Zo wist de 19-jarige luitenant Carel van der Wall met de precisie van een boekhouder te recapituleren met hoeveel ‘wonden’ ieder van zijn strijdmakkers zich had ‘onderscheiden’. Dat laatste woord sprak boekdelen.

Meer weten

  • The Battle of Waterloo (2010) door Jeremy Black biedt een handzaam overzicht.
  • Waterloo. De laatste honderd dagen van Napoleon (2013) door Johan Op de Beeck belicht de Belgische kant.
  • Waterloo. 200 jaar strijd (2015) door Jurriën de Jong, Ben Schoenmaker en Jeroen van Zanten behandelt vooral de rol van de Nederlanders.