Home Moslimpiraat Jan Janz. terroriseerde de IJslanders

Moslimpiraat Jan Janz. terroriseerde de IJslanders

  • Gepubliceerd op: 18 mei 2004
  • Laatste update 29 jan 2024
  • Auteur:
    Jan Gerritsen
  • 6 minuten leestijd
Moslimpiraat Jan Janz. terroriseerde de IJslanders

Begin zeventiende eeuw werd IJsland overvallen door bloeddorstige piraten uit ‘Barbarije’. De plundertocht staat er nog altijd bekend als ‘de overval van de Turken’. Maar de aanvallers werden aangevoerd door een zeeman uit Haarlem.

In 1627 bestormden moslimzeerovers de kusten van IJsland en de Westmann-eilanden, een groep kleine eilanden aan de zuidkust van IJsland, dat toen bij Denemarken hoorde. Ze plunderden en moordden, en namen enkele honderden mensen gevangen om te verkopen op de slavenmarkt van Algiers.

Het was zeker niet de eerste of laatste overval van piraten op IJsland, maar elke IJslander weet ook nu nog van de Tyrkjaránid: de ‘overval van de Turken’. Nauwelijks bekend is echter dat de moorddadige expeditie – die door de IJslanders wordt gezien als een van de grootste ‘oorlogen’ uit hun geschiedenis – werd geleid door een Hollander: Jan Jansz.

Jan Jansz. was een zeeman uit Haarlem die rond 1615 werd gevangengenomen door zeerovers uit Algiers. Dit was de ‘hoofdstad’ van ‘Barbarije’, een verzameling piratennesten die zich uitstrekte van Tunis tot de zuidelijke kusten van Marokko. Aangezien de betaling van losgeld er voor de minvermogende Jan Janz. niet in zat, bekeerde hij zich tot de islam. Dit was voor christelijke gevangenen de enige manier om aan de slavernij te ontsnappen. Jan Jansz. – die in Nederland een vrouw en drie kinderen had achtergelaten – nam de naam Murat aan en stortte zich in het zeerovervak.

Hij moet een ondernemend man zijn geweest, want enkele jaren later werd hij rais (leider) van het piratennest Salé nabij Rabat, de huidige hoofdstad van Marokko. Hij had de beschikking over maar liefst zestien of zeventien schepen. Wellicht profiteerde hij van de gunsten van een andere Nederlander, Simon ‘de Danser’ uit Dordrecht, die zich in 1606 bij de piraten had aangesloten. Simon leerde de zeerovers om zeilschepen te hanteren die veel sneller en effectiever waren dan de galeien met roeiers, die zij tot dan toe gebruikten. Hij bracht het zo tot ‘admiraal’ van de piratenvloot.

In 1620, kort nadat Jan Janz. was aangekomen, stichtten veertien piratenkapiteins – allen tot de islam bekeerde Europeanen – in Salé een ‘onafhankelijke republiek’. Het ministaatje werd erkend door enkele Europese mogendheden, wier koopvaarders op de terugreis uit het Verre Oosten of de Afrikaanse kusten herhaaldelijk werden overvallen.

In 1640 arriveerde een Nederlandse consul, die ‘gouverneur’ Jan Janz. bezocht in een zwaar versterkt kasteel. Jan Jansz. wachtte hem op in een grote zaal, gezeten ‘op een tapijt, met zijden kussens en door dienaren omringd’. Zijn dochter Liesbeth was in 1623 al een halfjaar op bezoek geweest in Salé. Ze had haar vader vergeefs gesmeekt terug te keren naar het vaderland – waar hem ongetwijfeld weinigs goeds te wachten stond.

400 koeien

De piraten van Salé deinsden niet terug voor lange rooftochten. De langste, naar IJsland, ondernamen ze in 1627 met vier schepen – vermoedelijk na een tip van een Deense slaaf. Vanaf half juni schuimden de ‘Turken’ – Barbarije behoorde formeel tot het rijk van de Ottomaanse sultans – de zuid- en oostkust van IJsland af. Maar in de weinige kleine dorpen, zoals Grindavik, was niet veel te halen, en veel bewoners konden ontsnappen naar de bergen in het binnenland.

Vluchten was niet mogelijk voor de enkele honderden hulpeloze bewoners van de Westmann-eilanden toen op 17 juli bij Heimaey, het grootste en enige bewoonde eiland van de archipel, de piratenschepen aanmeerden. De zeerovers dreven de van schrik verlamde eilanders samen in de opslagplaats van een Deense koopman. Ze selecteerden de jongsten en sterksten, 242 in getal, als geschikte koopwaar voor de Algierse slavenmarkt. De rest kwam om toen de loods, net als de plaatselijke kerk, in brand werd gestoken.

De overlevenden schreven ontroerende brieven over hun ellende, in de hoop dat ze vrijgekocht zouden worden. Dat kon echter enige tijd in beslag nemen omdat de IJslanders – destijds misschien 60.000 in getal, en voortdurend geteisterd door aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en harde winters – zo arm waren als kerkratten. Het duurde zodoende negen jaar voordat de gevangenen konden worden vrijgekocht. Slechts dertien van hen, onder wie een vrouw genaamd Gurdridur Simonardottir, keerden werkelijk terug naar IJsland. De Deense koning Christiaan IV betaalde het leeuwendeel van het losgeld van in totaal 16.687 rijksdaalders – wat volgens een IJslandse berekening overeenkwam met de waarde van 400 koeien.

Hoe het Jan Jansz. alias rais Murat verder is vergaan is niet bekend, behalve dat hij ’tragisch’ aan zijn eind zou zijn gekomen. Maar dat was in die dagen eerder regel dan uitzondering. Van Simon de Danser, die na zijn Barbarijse avonturen in Franse dienst trad, weten we meer: hij werd in Tunis gevangengenomen en onthoofd.

Turkse Gudda

De Turkenroof op de Westmann-eilanden leeft in IJsland mede voort door de verdere lotgevallen van de enige vrijgekochte vrouw, Gudridur Simonarsdottir, wier echtgenoot bij de rooftocht was omgekomen. De groep vrijgekochten uit Algiers kwam na een lange reis, waarbij ze enkele weken in Amsterdam op verhaal kwamen, aan in Kopenhagen. Het gezelschap moest de winter in de Deense hoofdstad doorbrengen, want pas in het voorjaar zou er een schip naar IJsland varen. Een jeugdige IJslandse theologiestudent, Hallgrimur Petursson, verleende pastorale zorg aan de slachtoffers van de Tyrkjaránid. Tussen de predikant in spe en de wat oudere Gudridur bloeide een romance op. Na enkele maanden bleek Gudridur zwanger te zijn, en het paar besloot naar IJsland terug te keren om daar een nieuw leven te beginnen

In IJsland hadden Hallgrimur, inmiddels predikant, en Gudridur weinig geluk. Bittere armoede, ziekte en tegenslagen volgden elkaar op. De ongelukkige en weinig populaire Gudridur, die ‘Tyrkja-Gudda’ (Turkse Gudda) werd genoemd, trok zich terug in haar huis. Hallgrimur werd in zijn laatste tien levensjaren getroffen door melaatsheid – een toen ongeneeslijke ziekte, die overigens nog tot het begin van de twintigste eeuw op IJsland voorkwam. In 1674 stierf hij, zestig jaar oud.

Gedurende de laatste tien dramatische jaren van zijn leven schreef Hallgrimur vijftig passieliederen of hymnen, die in IJsland en daarbuiten nog altijd als een hoogtepunt van religieuze dichtkunst gelden. Elke lente, in de dagen voor Pasen, worden de hymnen van Hallgrimur voorgedragen op de IJslandse radio en bij vrijwel elke begrafenis wordt zijn ontroerende vers Gelijk het gras is ons kortstondig leven gezongen.

Er is geen toerist of IJslander die niet de Hallgrimskirkja in Reykjavik kent – ook omdat voor de ingang het imposante standbeeld van Leif Eriksson staat, de ontdekker van Amerika. De monumentale grijswitte kerk, gebouwd op een heuvel, is vernoemd naar de geliefde dichter/dominee Hallgrimur. Ook voor de IJslanders van nu is zijn naam verbonden met die van ‘Turkse Gudda’, het slachtoffer van rais Murat, de zeerover die in Haarlem werd geboren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.