Home Dossiers Tachtigjarige Oorlog Caspar de Robles was een januskop

Caspar de Robles was een januskop

  • Gepubliceerd op: 28 januari 2020
  • Laatste update 26 mrt 2024
  • Auteur:
    Alies Pegtel
  • 13 minuten leestijd
Alva
Cover van
Dossier Tachtigjarige Oorlog Bekijk dossier

Eeuwenlang is aangenomen dat de Portugese kolonel Caspar de Robles een verstandig bewind voerde in Friesland. Hij zou de ruziënde Friezen in 1574 hebben geholpen hun dijken te herstellen. Maar dat blijkt een pr-stunt. Wie was deze handlanger van de Spanjaarden werkelijk?

Vlak bij Harlingen, op de Westerzeedijk, staat een monument dat volgens het Fries Museum het oudste is van Nederland. Het is de zogeheten Stenen Man: een zuil met twee identieke gebeeldhouwde hoofden. Het ene hoofd kijkt naar het zuiden, het andere ziet uit over de Harlinger haven in het noorden. Het gedenkteken stamt uit 1576 en eert geen Nederlander, maar een Portugese kolonel, Caspar de Robles (1527-1584), wiens bebaarde gezicht vermoedelijk in de januskop is vereeuwigd.

Meer lezen over de Tachtigjarige Oorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De Robles was in 1573, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, door de Spaanse koning Filips II aangesteld als stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. In het Latijn staan er op de zuil in Harlingen lovende woorden over hem. Hij wordt geprezen als een man die ‘deze provincie behalve met wapens met wijs bestuur en versterkingen heeft geholpen, zoals toen de dijk op 1 november 1570 helemaal was weggeslagen’, en die vervolgens ‘in ongeveer drie maanden een nieuwe zeewering van de grond af heeft opgericht’.

Opmerkelijk genoeg bleef de gedenkzuil met het hoofd van de Spaanse bevelhebber in de daaropvolgende woelige jaren van de Nederlandse Opstand overeind. In de eeuwen daarna werd deze herhaaldelijk gerenoveerd. De huidige januskop op de zeedijk is een replica, maar in het Fries Museum in Leeuwarden wordt het origineel tentoongesteld als een van de pronkstukken van de vaste collectie.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Caspar de Robles als zoogbroeder

Door een wonderlijke speling van het lot was Caspar de Robles in de Lage Landen terechtgekomen, en dan ook nog op een van de hoogste bestuurlijke posities. Bij zijn geboorte in 1527 was hij een eenvoudige Portugese burgerjongen die niet was voorbestemd om een historische rol van enige betekenis te spelen. Maar hij had één geluk, en dat was dat zijn moeder doña Maria de Leyte voedster werd van Filips, zoon van keizer Karel V en zijn Portugese echtgenote Isabella. Zo kwam Caspar als ‘zoogbroeder’ van de voorname keizerszoon in het vizier van hoge hoffunctionarissen en kreeg hij de kans om sociaal te stijgen.

Hij zal zijn jeugd hebben doorgebracht aan het hof in Madrid, want hij sprak amper Frans toen hij als tiener onder de hoede werd gesteld van een van de voornaamste vorsten van het Habsburgse Rijk, René van Chalon. Deze graaf van Nassau, prins van Oranje, stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht, hield hof in Breda en Brussel.

In 1544 sneuvelde de 26-jarige Chalon en liet hij zijn reusachtige erfenis na aan zijn 11-jarige Duitse neefje, Willem van Nassau. Omdat Willem protestant was, eiste de roomse Karel V dat de jongen naar Brussel verhuisde en zich bekeerde tot het katholicisme.

Lovend bijschrift uit 1576: ‘De Robles is een wijze bestuurder’

De 17-jarige Caspar de Robles kwam daarna officieel in dienst van Willem van Oranje. Toen de prins op zijn achttiende kapitein in het leger van Karel V werd, behoorde De Robles tot zijn vaste manschappen. Beide jonge mannen vochten in de belangrijke slag bij Saint-Quentin in 1557, waar de Spaans-Nederlandse troepen het Franse leger een gevoelige nederlaag toebrachten.

Vechtersbaas

Twee jaar eerder was Karel V teruggetreden en had zijn zoon Filips II hem opgevolgd als heer der Nederlanden. Filips stelde groot vertrouwen in Oranje, die hij diplomatieke opdrachten gaf en in 1559 de vrede met Frankrijk liet tekenen. Ook benoemde hij hem tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht. Zelf vertrok Filip daarna voorgoed naar Spanje. De staatszaken in de Nederlanden droeg hij over aan zijn bestuurlijk onervaren, maar intelligente halfzus Margaretha van Parma.

Intussen was Caspar de Robles getrouwd met de rijke Jeanne de Saint-Quentin. Hoewel De Robles klein van stuk was, had hij een grote Franse ridder verslagen, en zijn aanstaande echtgenote was verrukt over de moed van deze vechtersbaas. Jeanne had in Billy, ten zuiden van Lille, een kasteeltje en landerijen, die later door Filips tot baronie werden verheven. Daarom mocht De Robles de titel baron voeren.

Door zijn huwelijk steeg De Robles op de sociale ladder en werd hij financieel onafhankelijk van Willem van Oranje. In de jaren daarna raakte hij verwikkeld in het hoogoplopende politieke conflict tussen Margaretha en zijn voormalige broodheer.

De Robles trok ten strijde tegen het oprukkende protestantisme tijdens een van de allereerste gevechten van de Nederlandse Opstand in december 1566 bij Valencijn, het huidige Valeciennes. Tijdens de belegering van de stad, die door Margaretha was geïnitieerd, had De Robles de leiding over een afdeling cavalerie. Al in augustus was Valencijn een van de eerste brandhaarden van de Beeldenstorm, die rap was overgeslagen naar andere steden van de Lage Landen.


Soldaten in het gelid

De koningsgetrouwe De Robles schreef op 4 januari 1567 aan Filips II vanuit Valencijn dat ‘uwe Majesteit’ een aanval had gewonnen ‘met een zeer gering verlies aan manschappen en een groot verlies voor de vijand, zodat er van de meer dan drieduizend die er geweest waren, maar vierhonderd ontkwamen’. Het duurde nog tot 24 maart voordat de regering met een bombardement de definitieve eindzege behaalde. Alle andere opstandige steden onderwierpen zich daarna aan het koninklijk gezag.

Margaretha had de zaken in het voorjaar van 1567 dus weer in de hand. Maar haar streng katholieke broer was woedend en had besloten een sterk leger naar de Nederlanden te sturen. Margaretha voorzag dat repressie averechts zou werken. In 1566 had een verbond van ontevreden Nederlandse edelen haar in een smeekschrift verzocht de inquisitie op te heffen en meer godsdienstvrijheid toe te staan. De komst van een Spaans leger zou in haar optiek olie op het smeulende vuur van de onvrede gooien.

De loyale Caspar de Robles, die alle opstandige adellijke Nederlandse hoofdrolspelers persoonlijk kende, zond ze naar Madrid om Filips ertoe over te halen geen leger te sturen. Tevergeefs: de hertog van Alva, generaal van het leger, was al met 10.000 man onderweg naar de Nederlanden.

7000 gedode soldaten

Alva arriveerde in de zomer van 1567 in Brussel en hij verving Margaretha als landvoogd, die deze functie uit protest tegen zijn komst had neergelegd. Om de protestanten te bestraffen stelde Alva een Bijzonder Gerechtshof in: de Raad van Beroerten. Ook ging hij meer belastingen innen via de tiende penning.

Zijn keiharde maatregelen werkten contraproductief, zoals Margaretha had voorspeld. Omdat Alva zijn troepen vooral in het zuiden van de Nederlanden had gestationeerd, besloten de opstandelingen hun kans in het noorden te grijpen. Twee broers van Willem van Oranje – die inmiddels was uitgeweken naar Duitsland – namen op 23 mei 1568 tijdens de Slag bij Heiligerlee de provincie Groningen grotendeels in bezit.

Alva zette de tegenaanval in op deze eerste overwinning van de opstandelingen. Hij zond een flinke troepenmacht naar het noorden. In de voorste linies bevond zich De Robles, die circa 500 Waalse huursoldaten aanvoerde. In de daaropvolgende Slag bij Jemmingen werd het samengeraapte leger van Lodewijk van Nassau zo goed als vernietigd; 7000 van zijn mannen kwamen om. Vervolgens reisde De Robles naar het zuiden, waar hij streed met het hoofdleger van Willem van Oranje, dat ook werd verslagen.

Een wreed man

Daarna stuurde Alva hem terug naar het noorden. Na de Slag bij Jemmingen was in de stad Groningen een bezetting van Duitse soldaten achtergebleven, die zich zo beestachtig gedroeg dat Alva besloot De Robles er de rust te laten herstellen.

Formeel was ‘de coronel’, zoals hij in het noorden werd genoemd, uitsluitend bevelhebber over de buitenlandse troepen. Maar in realiteit was hij de machtigste man in de stad Groningen en omgeving. Anders dan nu was de stad een losstaande entiteit die voortdurend in strijd was met de Ommelanden, die destijds een eigen bestuur hadden. Maar vanwege zijn directe verbinding met Alva zette kolonel De Robles alle noordelijke bestuurders buitenspel.

Hij bemoeide zich intensief met de samenstelling van de stadsraad (alléén katholieken) en met de rechtspraak. Naar het voorbeeld van Antwerpen maakte hij aanstalten om in de stad een citadel te bouwen, maar de Groningers werkten niet mee. Ze waren er fel op tegen omdat er huizen tegen de vlakte moesten en maakten bezwaar vanwege de hoge kosten. Ook van zijn project om het vaarwater tussen Groningen en Lemmer te verbeteren kwam weinig terecht. Het Ommelander bestuur gooide de nieuwe waterweg na zijn vertrek onmiddellijk weer dicht.

Veel energie besteedde De Robles aan de bestrijding van de watergeuzen. Dit waren voor het overgrote deel gevluchte en veroordeelde protestanten die huishielden op de Waddenzee, Dollard en Eems, en die soms aan wal op rooftocht gingen. Later overheersten de geuzen ook de Zuiderzee.

De Robles viel geregeld zelf de zeepiraten aan: met 100 man haalde hij bij Oldersum eens een gekaapt schip terug en hij trok met zijn vloot naar de Waddeneilanden om de geuzen daar te pakken te nemen. Ook dwong hij boeren op dijken de wacht te houden om kloosters en parochiën te beschermen, en hij liet boten met soldaten patrouilleren langs de kust van Hindeloopen en Stavoren.

Gevangengenomen geuzen werden in Friesland en Groningen zonder uitzondering gemarteld en opgehangen. Zij die zich nog bekeerden tot het katholicisme, werden onthoofd. De kolonel zou soms zelf de wipgalg hebben bediend om mensen op te knopen. Hij stond bekend als een wreed man, een die er niet voor terugdeinsde om zijn eigen soldaten te tiranniseren.

Waalse furie in Dokkum: De Ee ziet rood van het bloed, de halve bevolking wordt vermoord

Op 1 november 1570 werd het land geteisterd door een geweldige storm die de ‘Allerheiligenvloed’ veroorzaakte. Er waren 20.000 doden. Friesland stond zo diep onder water dat het mogelijk was van Sneek naar Lemmer te varen.

De Friese dijken waren ernstig beschadigd en er was veel geld nodig om ze te herstellen. Deze kosten kwamen boven op Alva’s tiende penning en de kosten van de oorlogsschepen die de watergeuzen moesten bestrijden. Om lastenverlichting hoefden de arme burgers niet bij De Robles aan te kloppen; hij dreigde voortdurend met inkwartiering als ze niet betaalden voor het onderhoud van zijn soldaten.

Na de dood van de stadhouder van de Noordelijke gewesten werd hij in 1572 aangesteld als plaatsvervangend stadhouder en verhuisde hij met zijn gevolg van Groningen naar Leeuwarden. Omstreeks die periode begon ook het verzet in Friesland tegen de Spaanse heersers toe te nemen. Toen Dokkum in september in handen dreigde te vallen van een verbond van opstandige burgers en geuzen, greep De Robles keihard in. Hij liet 500 voetknechten en 60 ruiters in de vroege ochtend van 15 september Dokkum omsingelen. De onderbetaalde Waalse huursoldaten hadden zin om te vechten, want hun was opgedragen de stadsbewoners te straffen, en dat betekende veel buit. Er volgde een niets en niemand ontziende slachting en plundering die bekendstaat als de ‘Waalse furie in Dokkum’. Het water van de Ee zag rood van het bloed; de helft van de bevolking werd vermoord; de westkant van het stadje brandde af.

Toen De Robles hierna nog een prinsgezind leger van 6000 man verjoeg uit de omgeving van Stavoren, gaven Sneek, Franeker en Bolsward zich ten slotte ook over aan de koninklijke troepen.

Beschadigde dijken

In januari 1573 werd De Robles door Alva opgetrommeld om te helpen bij het beleg van Haarlem. Zijn soldaten hadden door hun gevechten met de watergeuzen ervaring op het water en deden daar hun voordeel mee.

Tijdens zijn verblijf in Haarlem waren in Friesland de betrokken partijen – de zogeheten binnendijkers en buitendijkers – het eens geworden over het herstel van de beschadigde Friese dijken: elke partij zou de helft betalen. De terminus met de koppen van De Robles markeerde de scheidslijn tussen de binnendijkers die ten noorden van de nieuwe dijk verantwoordelijk waren voor het dijkonderhoud en de buitendijkers ten zuiden ervan.

Pas twee jaar geleden toonde amateurhistoricus Kees Draaisma op grond van archiefonderzoek aan dat De Robles ten onrechte eeuwenlang de credits heeft gekregen als drijvende kracht achter het Friese dijkherstel. Weliswaar ondertekende de kolonel begin 1574 het papieren herstelplan dat was opgesteld door zijn adviseurs, maar daarna droeg hij het toezicht over het werk van de ruim 3000 dijkarbeiders over aan de uiterst kundige dijkgraaf Ruurd van Roorda. Die zorgde ervoor dat eind 1574 de dijken van zijn waterschap in elk geval dicht waren.

Niets wijst erop dat De Robles zich persoonlijk nog heeft bemoeid met het dijkherstel.

De lovende tekst op de grenspaal was het werk van twee niet-Friese raadsheren van het Spaansgezinde Friese Hof. De vleierij aan het adres van De Robles was een bewuste verdraaiing van de historie, bedoeld als propaganda voor het zittende Spaanse ‘wijs bestuur’, dat op het moment van de eerste steenlegging op 19 juli 1576 nog dacht te zegevieren. Een paar maanden later was het tij voor de Spanjaarden gekeerd.

En zo kon het gebeuren dat een Portugees die in de Spaanse tijd kortstondig met harde hand heerste tot op de dag van vandaag in Friesland wordt vereerd als een bekwaam dijkbestuurder die de kibbelende Friezen resoluut dwong hun dijken te herstellen en hen tegen overstromingen beschermde.

Met De Robles liep het niet goed af. Vlak nadat hij in Harlingen een gedenkzuil had gekregen, werd hij eind 1576 in Groningen gevangengenomen door zijn eigen muitende huursoldaten. Hij werd vervangen als stadhouder, maar bleef in Spaanse dienst. Op 57-jarige leeftijd sneuvelde hij in 1584 tijdens een bombardement op de Schelde in Antwerpen, waar hij de aanleg van een pontonbrug bewaakte. Zijn lichaam kon alleen nog worden geïdentificeerd aan de hand van een gouden ketting die hij altijd om zijn hals droeg.

Alies Pegtel is historicus en journalist.

Kaders

Onvoorspelbaar en gevaarlijk: huurlingenlegers
In de zestiende eeuw bestonden legers vooral uit huurlingen. Die stopten met vechten als ze geen soldij kregen. Of ze begonnen te muiten. Geregeld hielden ze zichzelf in leven door plundering en roof van de burgerbevolking. Soldaten waren niet trouw aan hun opdrachtgever of aan de zaak waarvoor ze streden – hooguit aan hun kapitein of kolonel. De aanvoerders van een compagnie ontvingen de soldij en betaalden die uit aan de manschappen. De grootste muiterij deed zich in 1576 voor in Antwerpen, toen de Spanjaarden hun soldaten niet meer konden betalen. Deze zogeheten Spaanse Furie resulteerde in massale plunderingen en 8000 slachtoffers.

Ook Caspar de Robles ontving persoonlijk geen vergoeding, ondanks talloze schriftelijke smeekbedes aan Filips en Alva. Hij was afhankelijk van leningen en van zijn rijke vrouw. Pas na zijn vastberaden optreden in het noorden kreeg De Robles op 19 december 1573 een officiële aanstelling als stadhouder, als eerste niet-edelman. Een salaris kreeg hij daarmee niet. Stadhouders werden geacht van hun eigen bezittingen te leven. Door functies te vergeven konden ze wel iets bijverdienen.

Landvoogdes Margaretha van Parma, bastaarddochter van Karel V
Margaretha van Parma, de halfzus van Filips II, kwam als zijn plaatsvervanger in 1559 aan het hoofd van de regering in Brussel te staan. Ze was een bastaarddochter van Karel V, die haar tweemaal uithuwelijkte om het pauselijk geslacht aan zijn troon te binden. Met Ottavio Farnese kreeg ze zoon Alexander, die in 1578 landvoogd der Nederlanden werd. Margaretha was voor hem een belangrijk politiek adviseur, net zoals voor haar halfbroer don Juan van Oostenrijk, die voor haar zoon landvoogd was geweest.

Meer weten

  • ‘Een nieuwe kijk op Caspars dijk’, in: It Beaken (2017, nr. 79) door Kees Draaisma.
  • De Stenen Man: Caspar de Robles, stadhouder van Friesland, Groningen en Ommelanden van 1572-1576 (1985) door J. Sevenster.
  • 80 jaar oorlog (2018) door Marchien den Hertog (red.).

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 2 - 2020