De herdenking van het Beleg van Alkmaar moest een vertoon van eenheid worden, maar leidde eind negentiende eeuw juist tot conflicten. Katholieken en protestanten gebruikten de Opstand om hun kijk op de geschiedenis uit te dragen. En om de andere partij te beledigen.
Op zondag 8 oktober 1876, drie jaar later dan gepland, was het eindelijk zover. Tout Alkmaar was naar het Victoriepark gekomen. Daar zou ter ere van 300 jaar Beleg van Alkmaar – inmiddels dus 303 jaar – het fraaie Victoriemonument worden onthuld in de vorm van de gevleugelde gestalte van de Romeinse godin van de overwinning, officieel Alcmaria Victrix genaamd, in de volksmond bekend als ‘Victorientje’.
Meer lezen over de Opstand? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Het organisatiecomité was vroeg met de planning begonnen, maar dat had niet mogen baten. Al in 1861 was een ontzetvereniging opgericht om met het oog op het aanstaande derde eeuwfeest de ingeslapen jaarlijkse herdenking nieuw leven in te blazen. Die was in de nadagen van de Republiek steeds meer uit de hand gelopen en ontaard in een clandestiene vuurwerkorgie, waarbij de straatjeugd de stad met zware ontploffingen onveilig maakte. Alkmaar was daarom inmiddels in het hele land berucht. De stedelijke overheid had er meermalen vergeefs paal en perk aan trachten te stellen en de festiviteiten uiteindelijk tot een minimum teruggebracht.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Maar toen andere Hollandse steden – zoals Den Briel, Haarlem, Leiden – voorbereidingen troffen om hun eigen heuglijke feit uit de Tachtigjarige Oorlog te herdenken, kon Alkmaar niet achterblijven. Voor het ontwerp van het herdenkingsmonument werd een hoogleraar aan de Amsterdamse Rijksacademie voor Beeldende Kunsten benaderd, de beeldhouwer Frans Stracké, telg uit een beeldhouwersfamilie, die in deze jaren menige Nederlandse stad van standbeelden voorzag.
Verder werden de geesten rijp gemaakt met historische geschriften over het beleg. Commissielid en voormalig gemeentesecretaris Willem Hofdijk was al in 1866 met een dertig pagina’s tellend geschiedverhaal op rijm gekomen, maar ook de lieddichters lieten zich niet onbetuigd. De Alkmaarse boekhandelaar Pieter Kluitman gaf vier feestliederen van zijn vader uit. Daaronder speciaal voor de jeugd ‘Twee liedjes voor Alkmaarsche Jongens’.
Ook de Amsterdamse arts Jan Pieter Heije liet zijn licht op de materie schijnen. Zijn ‘Lied van Alkmaars victorie’ was voor vijf cent verkrijgbaar: ‘Rammei maar op de Friesche poort/ Don Frederik van Spanje!/ U jagen Alkmaars dapp’ren voort/ Bij ’t kloeke Burgemeesterswoord/ Wij sterven met Oranje!’ – gevolgd door nog vijf van zulke coupletten. En wel, zoals er nadrukkelijk boven stond, allemaal ‘zeer opgewekt en op triomfantelijken toon te zingen’.
Feestgedruis
De climax van al dit schoons moest uiteraard de onthulling van Strackés Victoria worden, maar op 8 oktober 1873 kon koning Willem III alleen de eerste steen leggen. Tegen de tijd dat ook de laatste was gelegd, had het al met al zo lang geduurd dat de voorzitter van de feestcommissie intussen was overleden, zodat nu zijn opvolger de feestrede moest uitspreken.
Maar het woei op deze regenachtige herfstdag zo hard dat de spreker voor de meeste toehoorders nagenoeg onverstaanbaar was. De wind rukte bovendien zo hevig aan het zeildoek dat het beeld aan het oog onttrok, dat er voor de knechten die krampachtig de touwen vasthielden halverwege geen houden meer aan was, het doek plots losschoot en de Victoria voortijdig werd onthuld.
De rest van de dag was gevuld met festiviteiten, waarover de Alkmaarsche Courant in detail berichtte, en werd afgesloten met een spetterend vuurwerk voor een groot publiek. Heel Alkmaar gaf zich over aan het feestgedruis, als we de krant mogen geloven: ‘Met prijzenswaardige eendracht, met voorbeeldige orde gevierd door duizenden stads- en landgenooten, den dag, waarop het duurzaam teeken van Alkmaars overwinning plechtig en vreugdevol werd ingewijd.’
Heel Alkmaar? Nee, een kleine groep bleef hardnekkig weerstand bieden. De orthodoxe protestanten hadden weinig op met zulke sterk conservatief-liberaal getinte eenheidsfeesten, waarbij naar hun mening veel te weinig de nadruk op de geloofsstrijd werd gelegd. Zij hadden zich al bij de herdenking in 1873 in een eigen ontzetvereniging op reformatorische grondslag georganiseerd en hielden zich nu bewust afzijdig.
Het katholieke geloof werd weggezet als een ‘vermolmde traditie’
Ook de katholieken, toch goed voor vier tiende van de stedelijke bevolking, deden amper mee, want die dachten er eveneens heel anders over. De Aprilbeweging lag nog niet ver terug. En in de geschiedvertelling van gemeentesecretaris Hofdijk was het bijna alsof het in 1573 de katholieke kerk was geweest, en niet het Spaanse leger, die tegen Alkmaar was opgetrokken. Bij een van de vorige jaarlijkse herdenkingsredes, die van 1865, was hun geloof door hem als ‘vermolmde traditie’ en ‘slagboom tegen de vooruitgang’ weggezet.
Hun nationale voorman Joseph Alberdingk Thijm had daarop luidkeels verkondigd dat de Opstand tegen Filips II onrechtmatig was. Met de victorie bij Alkmaar waren voor de zijnen immers eeuwen van achterstelling begonnen. En bovendien waren er tijdens de belegering in 1573 twee katholieke geestelijken op de Stenenbrug doodgemept.
Verdomhoekje
Maar er speelde nog meer. Ook de nationale herdenking in 1863 van vijftig jaar herstel van de onafhankelijkheid na de Franse bezetting had tot gevoeligheden geleid. Nu had ‘1813’ niet zoveel met de protestants-katholieke tegenstellingen te doen, maar de prijsvraag voor een monument – op Plein 1813 in Den Haag – ter herdenking ervan was op een nationale rel uitgelopen. Al spoedig bleek namelijk dat de jury het neogotische ontwerp van de katholieke architect Pierre Cuypers had laten verliezen van het neoclassicistische van zijn protestantse concurrent Johan Philip Koelman, terwijl zij het ontwerp van Cuypers aanvankelijk als beste had beschouwd. Cuypers’ zwager Thijm klom daarop woedend in de pen, met beschuldigingen van antipapisme schermend.
Vijf jaar later kwam de Tachtigjarige Oorlog eraan; als eerste was de Slag bij Heiligerlee in 1568 aan de beurt. Opnieuw kwam er een monument, dit keer voor Adolf van Nassau, die daar was gesneuveld. Opnieuw volgde een felle stellingname van Thijm. Het grote geschilpunt: was de Opstand vooral een strijd om de wereldlijke vrijheid, dus tegen de Spaanse tirannie, zoals de liberalen betoogden, of een strijd om de religieuze vrijheid, dus tegen de roomse tirannie, zoals veel protestanten stelden?
Was de Opstand gericht tegen de Spaanse of de roomse tirannie?
Naarmate er meer de nadruk op dat laatste werd gelegd, belandden de katholieken meer in het nationale verdomhoekje. Ze werden zo een soort landverraders, wier bijdrage aan de Opstand en vervolgens aan de Gouden Eeuw werd genegeerd. Sommige katholieken probeerden een brug naar de protestanten te slaan, maar Thijm koos van de weeromstuit partij voor Filips II als belichaming van de indertijd rechtmatige overheid, bekleed met van God gegeven gezag. Het hoogst liepen de gemoederen op bij de zogeheten Brielse feesten, toen op 1 april 1872 het 300-jarig jubileum van de inname van Den Briel zou worden gevierd liefst 700 pamfletten voor en tegen zagen het licht. De bevolking van dit stadje was voor meer dan driekwart protestants, maar telde een substantiële katholieke minderheid. Die koesterde aan het heuglijke jaar 1572 heel andere herinneringen. Voor de protestanten belichaamden de geuzen en hun aanvoerder Lumey de bevrijding, maar voor de katholieken vervolging. Diezelfde ‘bevrijdende’ geuzen hadden immers negentien monniken gedood, de Martelaren van Gorcum. Die waren net in 1867 door Rome heilig verklaard, als dank voor de talloze Nederlandse zoeaven, de vrijwilligers die de Kerkelijke Staat tegen de Italiaanse eenwording hadden pogen te beschermen. Op 16 juni 1871 hadden de Nederlandse katholieken, net als elders in Europa, daarom massaal het zilveren pausjubileum van Pius IX gevierd, wat in Nederland door tal van felle protestanten met een zeker wantrouwen was gadeslagen. Dit aanhankelijksbetoon vormde niet alleen een antwoord op het einde van de Kerkelijke Staat, maar ook op de executie van de aartsbisschop van Parijs en veertien andere geestelijken door de Parijse Commune amper drie weken daarvoor.
Nederlandse zoeaven
In 1861 was het nieuwe koninkrijk Italië geproclameerd, dat de oude vorstendommen moest vervangen. Dit nieuwe Italië was niet compleet zonder annexatie van de Kerkelijke Staat, met de beoogde nieuwe nationale hoofdstad Rome. Een groot deel ervan was al in 1866 veroverd. Ter verdediging van het restant meldden zich vervolgens militaire vrijwilligers uit katholieke landen, de zogeheten pauselijke zoeaven. Vooral Nederland leverde een zeer groot contingent. Hun inzet was vergeefs. Nadat de Franse keizer Napoleon III, die tot dan toe de Heilige Stoel had beschermd, na het uitbreken van de Frans-Duitse Oorlog zijn troepen had teruggetrokken omdat hij die elders nodig had, marcheerden de Italiaanse nationalisten op 20 september 1870 Rome binnen.
In deze gespannen situatie was Den Briel dus aan 300 jaar bevrijding toe. Nederland wilde hiermee groot uitpakken met het oog op de Duitse Eenwording, die net in januari 1871 was bezegeld en als een bedreiging van de Nederlandse zelfstandigheid werd gezien. Door zo nadrukkelijk te hameren op het succes van Den Briel wilde Nederland demonstreren dat vanaf dat moment de zelfstandige Nederlandse Republiek was ontstaan, los van het ‘Duitse’ Heilige Roomse Rijk. Daardoor waren de Nederlandse gewesten van annexatie door het nieuwe Duitse Keizerrijk gevrijwaard gebleven.
Geuzenfobie
Het plaatselijke feestcomité in Den Briel, dat met al deze aspecten rekening moest houden en waarvan zelfs de roomse pastoor Van Saagsveldt deel uitmaakte, viel niet veel te verwijten. Het had verwoed gepoogd alle denkbare kolen en geiten te sparen door de gebeurtenissen op een zo neutraal mogelijke manier te herdenken. Dat betekende allereerst dat de rol van de bloedbevlekte geuzen bij de bevrijdende gebeurtenissen in 1572 moest worden geminimaliseerd, wat toch een historiografisch kunststukje mocht heten. Bij de herdenkingsplechtigheid, waarbij ook koning Willem III aanwezig was, werd vooral de nadruk op de staatkundige vrijheid en de band met de Oranje-dynastie gelegd. Het godsdienstige aspect werd verzwegen. De geuzenfobie ging zelfs zover dat verkleedpartijen in geuzentrant als ongewenst werden tegengegaan. Ook het onvermijdelijke monument werd zodoende geen gewapende geus; de pastoor zou later trots verklaren dat hij een standbeeld voor Lumey had voorkomen. Het werd een irenische zeenimf van de hand van Johan Philip Koelman, die volgens de ontwerper ‘niemand in zijn meeningen kwetsen kan’.
Dat bleek te optimistisch gedacht. Al vroeg zette Thijm, samen met de katholieke historicus Willem Nuyens, de aanval in. De laatste schroomde niet een parallel tussen de Nederlandse Opstand en het Italiaanse nationalisme te trekken. Beide waren voor hem een soortgelijke vorm van revolutionaire subversie, toen tegen Filips II, nu tegen Pius IX gericht. Onder druk van Thijm en Nuyens gelastte de Haarlemse bisschop Wilmers Van Saagsveldt om zich terug te trekken.
Bij de onthulling van de nimf waren de katholieken afwezig; die stortten zich op een herdenking van hun eigen negentien martelaren. Al in 1865, nog voor de heiligverklaring, hadden ze het veld waar de martelaren waren opgehangen weten te verwerven. In 1879 zou er een gedachteniskerk voor pelgrims worden gebouwd. Ook de plaatselijke christelijk-gereformeerden kozen voor een eigen herdenking; die vonden niet alleen een halfnaakte nimf als Ersatz-geus veel te wulps, maar het hele feest als zodanig veel te werelds. In hun ogen werd te weinig de nadruk gelegd op de godsdienst- en gewetensvrijheid, en op de zege van het ware protestantse geloof. Het onvermijdelijke demonstratieve resultaat van hún verzuilde inspanningen: de stichting van een eigen geuzenkerk.
Antipapistisch protest
Op 4 maart 1853 had paus Pius IX na bijna drie eeuwen de bisschoppelijke hiërarchie hersteld en daarmee een einde gemaakt aan de status van Nederland als missiegebied voor de rooms-katholieke kerk. Dat was mogelijk dankzij Thorbeckes grondwet van 1848, die met de scheiding van Kerk en Staat alle kerkgenootschappen de vrijheid had verschaft om zich voortaan naar eigen inzicht te organiseren. Maar dit leidde tot een vloedgolf van antipapistische protesten van protestantse zijde, die bekendstaat als de Aprilbeweging. Een oproep aan koning Willem III om de terugkeer van bisschoppen tegen te houden, haalde niets uit, maar de katholiek-protestantse verhoudingen waren hierdoor langdurig verziekt.
Omdat de Brielse feesten een nationale aangelegenheid waren en overal in het land uitbundig werden gevierd – er waren in maar liefst 220 gemeentes plaatselijke subcommissies in het leven geroepen – stonden ook katholieken elders voor de vraag hoe zich daartoe te verhouden. In Rotterdam had men het ‘geuzenprobleem’ voor hen opgelost door de geuzen te laten oplossen in een nationaal historisch epos, dat blijkens de historische optocht alle eeuwen vanaf de Batavieren omvatte. Een eigen Maagd van Holland herdacht hier dat de herdenking vreedzaam en in eendracht was verlopen.
In confessioneel gemengde kleinere plaatsen in het westen en midden van het land kwam het daarentegen regelmatig tot ongeregeldheden, waarbij menige katholieke steen door een protestantse woonhuisruit vloog, en omgekeerd. In ’s-Heerenberg verschenen zelfs katholieken uit het Duitse Emmerich om even lekker te rellen. In Noord-Brabant en Limburg bleef het helemaal stil: geen feesten, geen optochten, en bij geen enkele woning de vlag uit, afgezien van een handvol rijksambtenaren en het garnizoen.
Thijm zelf bleef in Amsterdam thuis en hield op de feestdag de luiken demonstratief gesloten, terwijl buiten een menigte luidkeels joelde: ‘Als Alberdingk niet vlagt, dan gaat-ie in de gracht.’ Daarvan kwam het uiteindelijk niet, en alle boze reacties hebben Thijm alleen maar gesterkt in zijn vastberadenheid om tegen de Opstand te pleiten, zoals later in Alkmaar bleek.
Meer weten:
- Kort verhaal van het beleg van Alkmaar (2000) door Nanning van Foreest is een transcriptie.
- Alkmaar in de 19de eeuw. Facetten van een stedelijke samenleving (1984) door M. van der Bijl.
- De Brielsche Feesten van 1872 (2002) door Marlite Halbertsma in: De Negentiende Eeuw, XXVI.