In 1921 brak in Marokko een felle oorlog uit tussen de Riffijnen en de Spaanse kolonisator. Alleen dankzij Franse steun en met de inzet van tanks en gifgas wisten de Spanjaarden de opstandelingen eronder te krijgen.
Sinds 1912 was het noordelijk deel van Marokko een Spaans protectoraat, maar de Spanjaarden hadden er – behalve in Ceuta en Melilla en enkele andere kleine enclaves – weinig te vertellen. Tot het Spaanse territorium behoorde ook de Rif, een opstandig gebied waar de Marokkaanse sultan hooguit geestelijk gezag over uitoefende als ‘leider der gelovigen’. In werkelijkheid maakten met elkaar rivaliserende stammen er de dienst uit. Ze spraken geen Arabisch, maar de Berberse taal Tamazight. In deze situatie droomde de Spaanse luitenant-generaal Manuel Fernández Silvestre van eer en glorie op het slagveld. In de zomer van 1921 stapte hij in de val van Mohammed Abdelkrim El Khattabi, leider van Aith Waryaghar-stam.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Abdelkrims familie had jarenlang met de Spanjaarden samengewerkt, in de hoop dat zij de Rif zouden opstuwen in de vaart der volkeren. Abdelkrim sprak vloeiend Spaans en had een tijdlang voor de Spanjaarden in Melilla gewerkt, onder andere als docent Arabisch en als columnist voor de plaatselijke krant El Telegrama del Rif. Maar rond 1920 raakte hij ervan overtuigd dat de samenwerking niet vruchtbaar was. Moderniteit was goed voor de Rif, kolonisatie niet. De Spanjaarden bleven de Riffijnen als ‘honden’ zien, zou hij later zeggen.
Abdelkrim wenste geen Spaans pensioen meer te ontvangen – een manier waarop de kolonisatoren plaatselijke leiders omkochten – en bereidde een opstand voor. Hij wist dat hij de Spanjaarden niet frontaal kon aanvallen, want ze hadden zwaardere wapens. Ze moesten naar hem toekomen. En dat was precies wat Silvestre in de zomer van 1921 deed.
De Spaanse opperbevelhebber Dámaso Berenguer had hem nog gewaarschuwd om de Riffijnen niet te onderschatten, maar zijn woorden waren aan dovenmansoren gericht. Silvestre trok vanuit Melilla meer dan 100 kilometer de Rif in. Zijn leger van 20.000 Spaanse troepen en zo’n 5000 inheemse troepen verspreidde zich over zo’n 140 blokhuizen en forten om het gebied te controleren. Maar deze versterkte posities lagen vaak ver van de grote wegen af, waren moeilijk te bevoorraden en hadden een tekort aan water.

Abdelkrim had ondertussen niet stilgezeten. Hij hield toespraken op markten en in moskeeën en probeerde zijn publiek te overtuigen dat strijd tegen de Spaanse indringers noodzakelijk was. Ook waarschuwde Abdelkrim de arrogante Spaanse generaal: als je de rivier Amekran oversteekt, verklaar je de naburige stammen de oorlog. Silvestre zou hebben geantwoord dat hij binnenkort muntthee zou drinken in Abdelkrims huis in de stad Ajdir. Zijn troepen trokken de rivier over en vestigden een post in Dhar Ubarran, in het gebied van de Temsaman. Dit pikten de Riffijnen niet. Ze vielen de buitenpost aan en doodden zo’n 250 man. Silvestre zag dit echter als een kleine tegenslag en zette zijn offensief voort. Hij liet Berenguer weten dat dit slechts een incident was.
Nadat de Spanjaarden een fort bouwden in Ighriben, op vijf kilometer afstand van hun hoofdfort in Anoual, besloot Abdelkrim opnieuw om toe te slaan. Het nog niet voltooide fort werd omsingeld. De belegerden hadden geen toegang tot waterbronnen en moesten inkt en hun eigen urine drinken, gezoet met suiker, om toch nog iets van vocht binnen te krijgen. Twee weken later viel het fort. Er waren slechts 25 overlevenden.
De belegerden moesten inkt en urine drinken
De Spaanse troepen begonnen zich nu terug te trekken. Ze verzamelden zich bij het hoofdfort in Anoual. Silvestre besloot tot een algemene terugtocht, omdat ook het fort niet veilig was voor de Riffijnse aanvallen. De afmars werd al snel een chaos. Soldaten ontdeden zich van hun wapentuig en vluchtten alle kanten op. Velen werden gedood door scherpschutters of met zwaarden. Inlandse troepen besloten Abdelkrim te helpen en vielen de Spanjaarden ook aan. Silvestre zelf overleefde de slag niet. Hij pleegde vermoedelijk zelfmoord, maar zijn lijk is nooit gevonden.

Koloniaal avontuur
Zowel Frankrijk als Duitsland had begin twintigste eeuw geprobeerd om het Noord-Afrikaanse sultanaat Marokko onder zijn invloedssfeer te brengen. Maar ondanks een bezoek van de Duitse kanonneerboot Panther aan Agadir in 1911 trokken de Fransen aan het langste eind. Spanje kreeg in 1912 ook een stukje van de taart: de Rif in het noorden en een strook in het zuiden die grensde aan de Spaanse Sahara.
Officieel was Marokko geen kolonie, maar een protectoraat dat onder de bescherming van Frankrijk en Spanje stond. Maar eigenlijk wilden de Fransen en de Spanjaarden het land veroveren en exploiteren. Voor de Spaanse regering was het Marokkaanse avontuur een kans weer mee te tellen in Europa. Spanje was begin twintigste eeuw allang geen grote mogendheid meer. Niet alleen was Latijns-Amerika onafhankelijk geworden, maar in 1898 verloren de Spanjaarden bovendien Cuba en de Filipijnen na de desastreus verlopen Spaans-Amerikaanse Oorlog. Koning, kerk en leger steunden het koloniale avontuur, anderen twijfelden. In 1909 waren er hevige rellen in Barcelona uitgebroken, toen anarchisten, socialisten, republikeinen en vrijmetselaars protesteerden tegen een militaire expeditie naar Melilla.

Links Spanje had ook grote moeite met de Rifoorlog, helemaal na ‘El desastre de Annual’, de ramp van Anoual. Er waren in de zomer van 1921 zo’n 20.000 Spaanse militairen omgekomen, voornamelijk dienstplichtigen. In 1923 braken er rellen uit in Barcelona en Malaga, toen soldaten protesteerden tegen uitzending naar Marokko. Generaal Miguel Primo de Rivera herstelde de orde en trok daarna naar Madrid, waar hij de democratische regering verving door een militaire junta: een voorproefje voor de latere – en veel repressievere – dictatuur van Francisco Franco.
Overigens had Franco zijn carrière aan de Rifoorlog te danken. Hij was van eenvoudige komaf, maar kon in het Spaanse Vreemdelingenlegioen snel carrière maken. Dat kwam ook door zijn spartaanse zelfdiscipline: Franco dronk niet, gokte niet en ging niet naar het bordeel. Zijn collega-officieren vonden hem dan ook maar een vreemde vogel, zo vertelt Arturo Barea in zijn magistrale roman De Weg (1951). Barea was het leger ingegaan omdat hij hierdoor een vast inkomen had. Hij wilde eigenlijk schrijver worden, maar dat was een onzekere toekomst. Barea was geen hardliner en was blij met een administratief baantje in Ceuta, ver van het front. Toch kreeg hij veel mee van de verschrikkingen van de oorlog en de beestachtige misdaden die over en weer werden gepleegd. ‘Weet je, bestialiteit is absoluut het besmettelijkste wat er is,’ schrijft hij. ‘Toen het eerste bataljon in Melilla kwam, gingen we meteen mee in de wreedheid van de Moren. Ze sneden de testikels af van de soldaten en propten die vast in hun mond, zodat ze aan de ene kant stikten en aan de andere kant doodbloedden, en dat in de brandende zon. Je hebt het zelf gezien. Toen bedachten wij een spel. We hakten de hoofden van de Moren af en versierden daarmee ’s nachts de muur van de stelling, zodat de anderen dat bij zonsopgang zagen.’
‘We hakten hun hoofden af en versierden daarmee de muur’
De Rifoorlog verliep slecht voor de Spanjaarden. Ze wisten in 1922 een deel van het in 1921 verloren gegane gebied weer terug te veroveren, maar leden in 1924 een enorme nederlaag bij Chefchaouen, met zo’n 17.000 doden tot gevolg.
Latere opstanden
In 1958 kwamen de Riffijnen in opstand tegen de Marokkaanse koning. Ze eisten een reeks sociale maatregelen en de terugkeer van Abdelkrim naar de Rif. Kroonprins Hassan sloeg de opstand bloedig neer en kreeg luchtsteun van Franse piloten. In 2016 begon de Hirak Rif (‘hirak’ betekent beweging) voor meer autonomie en sociale rechten. Leider Nasser Zefzafi spiegelde zich aan Abdelkrim. In zijn videoboodschappen was altijd een portret van zijn illustere voorganger en voorbeeld te zien. Inmiddels is de Hirak de kop ingedrukt. Zefzafi en andere leiders kregen hoge gevangenisstraffen. Wel erkent het Marokkaanse regime Tamazight nu als officiële taal, naast het Arabisch.

Nieuw offensief
Maar terug naar Abdelkrim. De leider van de Riffijnen was niet alleen een veldheer, maar ook een staatsman. Hij begreep dat de oorlog alleen gewonnen kon worden als de verschillende en dikwijls ook met elkaar rivaliserende stammen een politieke eenheid zouden vormen.
Een groot probleem in de Rif waren de bloedvetes, die van tijd tot tijd oplaaiden. De Rifrepubliek die hij in 1921 oprichtte moest hier een einde maken. De nieuwe staat kreeg een grondwet, waarin bloedwraak expliciet werd verboden. Daarnaast had de Rifrepubliek een eigen vlag, een eigen munt en een eigen leger. Abdelkrim werd de emir en werd bijgestaan door zijn broer en door westerse adviseurs. De Rifrepubliek probeerde erkenning te krijgen van het buitenland, in het bijzonder van de Volkerenbond.
Abdelkrim was een gewiekst politicus. Tegenover Europeanen benadrukte hij het moderne karakter van zijn staat en bagatelliseerde hij de religieuze kanten. Tegelijkertijd begreep hij dat veel Riffijnen de oorlog met Spanje wel degelijk als een heilige oorlog zagen, als een jihad. Tegenover hen benadrukte hij daarom de religieuze kanten van zijn strijd.
Sommige aanhangers hoopten dat Abdelkrim – nadat de Rif was bevrijd – zou optrekken naar het Franse deel van Marokko. Hij wilde een oorlog met de Fransen liever vermijden, omdat Frankrijk een veel sterkere koloniale macht was dan Spanje. Maar in 1925 gebeurde het toch.
De Fransen waren bang dat dankzij Abdelkrims successen de rest van Marokko, Algerije en Tunesië ook in opstand zou komen. Ze vielen daarom de Riffijnse stammen ten noorden van de Wergha-rivier aan, om te voorkomen dat zij zich bij Abdelkrim zouden aansluiten. De Fransen claimden dat dit hun grondgebied was, maar Abdelkrim zei van niet omdat hij de grenzen van 1912 tussen het Franse en Spaanse protectoraat niet erkende. Hij voelde zich geroepen om de stammen te hulp te schieten en de Franse troepen aan te vallen, omdat hij anders zijn gezag onder de Riffijnse stammen zou verliezen. Aanvankelijk had hij nog succes ook.

Op 13 april 1925 begon Abdelkrim met zijn aanval op de Franse posities. Zijn troepen vielen 66 blokhuizen op een 120 kilometer lang front aan. De blokhuizen konden aanvallen van lichtbewapende troepen weerstaan, maar geen troepen die met kanonnen en mitrailleurs waren bewapend, zware wapens die door Spanje eerder waren achtergelaten: 43 versterkte posities vielen zo in Riffijnse handen.
Dit bracht de Fransen ertoe samen met de Spanjaarden een nieuw offensief voor te bereiden. Hiervoor benoemden ze maarschalk Philippe Pétain, de held van Verdun, tot opperbevelhebber. De Frans-Spaanse overmacht was enorm: meer dan 500.000 manschappen, tegenover 60.000 Riffijnse strijders, waarvan een kleine kern van zo’n 3000 door de Rifrepubliek betaalde fulltime soldaten.
Op 8 september 1925 begon de Spaans-Franse aanval in de Baai van Al Hoceima onder aanvoering van kolonel Franco. Abdelkrim werd in het defensief gedrongen. De Fransen en Spanjaarden zetten tanks, zware kanonnen, vliegtuigen én gifgas in, waardoor duizenden onschuldige burgers omkwamen.
Gifgas gebruikt
Spaanse vliegtuigen bombardeerden de Rif met gifgas, waardoor duizenden onschuldige burgers stierven. Vliegtuigen vielen opzettelijk markten aan, om zo veel mogelijk burgerslachtoffers te maken. Spanje heeft decennialang ontkend dat er gifgas is gebruikt. Maar twee Duitse journalisten – Rudibert Kunz en Rolf-Dieter Müller – toonden in 1990 het tegendeel aan. De Spanjaarden bleken hun kennis te hebben opgedaan bij de Duitsers, die in de Eerste Wereldoorlog veelvuldig gifgas hadden ingezet tegen hun vijanden. Met Duitse hulp kon Spanje gifgasfabrieken bouwen bij Madrid en Melilla.

Abdelkrim bleef nog enkele maanden dapper doorvechten, maar de situatie werd hopeloos. Op 27 mei 1926 gaf hij zich over aan de Fransen; de Spanjaarden zouden hem vrijwel zeker hebben geëxecuteerd. De Fransen hadden echter respect gekregen voor Abdelkrim. Ze besloten hem en zijn gevolg te verbannen naar het Franse eiland La Réunion in de Indische Oceaan. De oorlog zelf ging nog een jaar door, totdat ook de laatste verzetshaarden de strijd opgaven.
Antikoloniale beweging
De Fransen en Spanjaarden vierden op 14 juli 1926 hun overwinning op Abdelkrim met een grote militaire parade in Parijs. Hierbij was ook de Marokkaanse sultan aanwezig, die tijdens de oorlog uit eigenbelang altijd aan de kant van de koloniale overheersers was blijven staan. Abdelkrim heeft de opperheerschappij van de sultan over Marokko nooit ter discussie gesteld, maar diens opstelling inzake de Rifoorlog zette kwaad bloed.

In 1947 mocht Abdelkrim La Réunion eindelijk verlaten, op voorwaarde dat hij zich in Frankrijk zou vestigen. Maar op weg naar Frankrijk ontsnapte hij in Port Said en vroeg hij asiel aan in Egypte. Daar werd hij de éminence grise van de wereldwijde antikoloniale beweging. Niet alleen de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijders bezochten hem in zijn nieuwe ballingsoord, maar ook de wereldberoemde Argentijnse communist Che Guevara. Abdelkrim correspondeerde bovendien met Ho Chi Min, de leider van de antikoloniale strijd in Vietnam tegen de Fransen.
Abdelkrim zou de Rif nooit meer terugzien. Toen Marokko in 1956 onafhankelijk werd weigerde hij terug te keren naar Marokko, omdat het regime nog steeds nauwe banden had met voormalige kolonisator Frankrijk. In 1963 overleed hij in ballingschap in Egypte.
Meer weten:
- Abdelkrim El Khattabi en de Riffijnse Republiek (2013) door M’hamed El Abdouni beschrijft de geschiedenis van de Rifoorlog.
- De weg (2025) door Arturo Barea, deze roman uit 1951 vertelt over de Rifoorlog vanuit Spaans perspectief, maar is kritisch over het kolonialisme.
- Koloniale vloek (2025) door Yassin Akouh, over de geschiedenis van de Rif vanaf de prekoloniale tijd tot nu.