Volgens de Brit Robert Malthus plantte de mensheid zich sneller voort dan het land aankon. Dat leidde tot schaarste, en zelfs tot hongersnood. Zijn oplossingen klonken eenvoudig, maar waren keihard voor de armen. Karl Marx vond ze zelfs getuigen van ‘intellectuele imbeciliteit’.
Ver in het oosten, zo wist Robert Malthus, leefde lang geleden een mix van barbaren. Die trokken rond tussen China en de Baltische staten en waren dapper, gehard en ondernemend. En ze genoten van oorlog. Honger lag voor hen altijd op de loer en daarom trokken ze voortdurend rond, op zoek naar grazige gronden, en stonden ze altijd klaar om anderen te bestelen. Lukte dat niet, dan verkochten ze hun kinderen als slaven.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Het was een hard bestaan, toch zetten de ‘barbaren’ – Malthus beschreef deze mensen in 1826, toen dat soort woordgebruik als wetenschappelijk gold – almaar baby’s op de wereld. Daardoor woedde er een constante strijd om het bestaan en dat maakte weer dat deze stammen een gevaar vormden voor de ‘schoonste provincies van de aarde’: China, Perzië, Egypte en het Romeinse Rijk. Zolang die prachtige gebieden hun zaken op orde hadden was er volgens Malthus weinig aan de hand, want dan hielden ze de barbaren gewapenderhand buiten. Maar als ze zwakte toonden, waren de rampen niet te overzien. Dat leerden de Romeinen rond 250 na Christus: ‘Zwermen barbaren verspreidden verwoesting en terreur door de grensprovincies, tot aan de poorten van Rome. De Franken, de Alemannen, de Goten en avonturiers van minder aanzienlijke stammen (…) stroomden als een stortvloed over hen heen. Rovend en onderdrukkend verwoestten ze oogsten en vernietigden ze de hoop op toekomstige opbrengsten. Een lange en algemene hongersnood werd gevolgd door een verwoestende epidemie, die vijftien jaar lang elke stad en provincie van het Romeinse Rijk teisterde; en het vermoeden bestaat dat oorlog, pestilentie en hongersnood binnen een paar jaar de helft van de mensen hadden gedood.’
Dat was allemaal lang geleden gebeurd, maar in de Romeinse crisis las de Brit Malthus (1766-1834) 1600 jaar later nog een actuele waarschuwing. Een teveel aan mensen vormde ook in zijn tijd nog een risico, en de mens was altijd geneigd zich sneller voort te planten dan het land aankon. In tijden van bevolkingsgroei konden boeren hun productie enigszins verhogen, bijvoorbeeld door meer grond in cultuur te brengen, maar daarmee zouden ze steevast achterlopen bij de menselijke vermenigvuldigingsdrift. Met schaarste of zelfs hongersnood als gevolg. Dat had Malthus in 1798 voor het eerst verkondigd in An Essay on the Principle of Population, en de rest van zijn leven zou hij die boodschap steeds verder blijven bijschaven.

Malthus adviseerde maximaal twee kinderen
Het mag opmerkelijk heten dat Malthus zo somber was over de mogelijkheid de mensheid te voeden, want in de achttiende en negentiende eeuw slaagden Britse boeren erin meer voedsel te telen dan ooit. Dat was onder andere te danken aan het gebruik van klaver, dat helpt de bodem vruchtbaar te maken. In de achttiende eeuw gingen steeds meer Britse boeren over op een systeem van wisselteelt: iedere vier jaar zaaiden ze hun land in met klaver of andere ‘groenbemesters’. Daardoor konden ze in de andere jaren mooie oogsten binnenhalen. Ook kregen boeren beter gereedschap – vooral fijnere ploegen – en begonnen nieuwe gewassen aan een opmars. Eén daarvan was de van oorsprong Amerikaanse aardappel, die in de negentiende eeuw miljoenen zou voeden. De Britse bevolking groeide flink en dat was vooral zichtbaar op de lange termijn. Tussen 1680 en 1840 nam het aantal Britten toe van grofweg 6,5 naar 18,5 miljoen.
Armenzorg leidde volgens Malthus tot overbevolking
Anderen waren dan ook optimistisch over de toekomst van de mensheid. De Franse markies de Condorcet bijvoorbeeld was uitzonderlijk hoopvol. Tijdens de terreurfase van de Franse Revolutie, die hemzelf fataal zou worden, schreef hij een Schets van een historisch tafereel van de vooruitgang van de menselijke geest. Hij betoogde dat de mens het steeds beter zou krijgen, als deze maar voldoende onderwijs kreeg en als er een liberale samenleving zou ontstaan. Hij had een geestverwant in de Brit William Godwin, echtgenoot van vroege feminist Mary Wollstonecraft en vader van Frankenstein-auteur Mary Shelley. Ook Godwin verwachtte dat alles vooruit zou gaan.
Malthus kon dat optimisme niet delen en dat had te maken met zijn wiskundige blik. Als zoon van een gentleman had hij de kans gekregen om in Cambridge te studeren, aan Jesuit College, en daar had hij wiskundig talent laten zien. Omdat zijn vader voor hem een bestaan binnen de Anglicaanse kerk had gepland, diende hij na zijn studie in een parochie in Surrey. Maar de academische wereld bleef trekken en in 1793 werd hij fellow van Jesuit College – op afstand, want hij bleef in Surrey wonen.

Daar maakte hij zich zorgen over de neiging van mensenparen om meerdere kinderen op de wereld te zetten. Bleef het bij twee – of bleven er twee in leven, want de kindersterfte was hoog – dan was er niets aan de hand. Maar kregen ouders meer kinderen, dan begon een exponentiële vermenigvuldiging. En die kon snel uit de hand lopen. Veel sneller dan boeren volgens Malthus hun productie konden verhogen. Dat was de kern van zijn waarschuwing in An Essay on the Principle of Population, met als vervolgtitel: as it affects the future improvement of society with remarks on the speculations of Mr. Godwin, M. Condorcet, and other writers.
Minder armenzorg
De mistroostige kijk op het menselijk bestaan was voor Malthus alleszins verenigbaar met zijn geloof. Volgens hem confronteerde God zijn favoriete schepsel met tekorten omdat daar de motor lag voor ontwikkeling. Zonder dreigende honger of andere problemen was de mens lethargisch gebleven en waren er nooit culturen tot bloei gekomen. Die moest dus verstandig omgaan met de uitdagingen waarvoor God hem plaatste.

Inspirator van Darwin
Met zijn sombere blik op de voedselvoorziening van de mensheid werd Thomas Malthus een inspiratiebron voor de jonge Charles Darwin. Die was in 1836 thuisgekomen van een wereldreis aan boord van de HMS Beagle, met een hoofd vol informatie en onrijpe ideeën over al die verschillende soorten die hij onderweg was tegengekomen. Helderheid kreeg hij, zo schreef hij in zijn autobiografie, toen hij Malthus’ werk ter hand nam. Daarin las hij over de menselijke strijd om het bestaan, en ineens begreep hij dat eenzelfde principe optrad bij andere wezens. In die strijd zouden ‘gunstige variaties veelal blijven bestaan en zouden ongunstige verdwijnen. Daardoor zouden nieuwe soorten ontstaan.’ Dat idee zou de kern worden van Darwins evolutietheorie.
En daar werd Malthus’ verhaal politiek. In zijn essay richtte hij zich namelijk tegen de armenzorg die de Britten in de voorgaande eeuwen hadden opgebouwd. Wie aan de grond zat, maar gezond genoeg was om te werken, kon aankloppen bij een werkhuis. En wie te oud of te ziek was, kreeg – karige – opvang. Kinderen uit straatarme families konden een vak leren om zichzelf in de toekomst te onderhouden. Maar wie niet wilde werken, of een zwervend bestaan leidde, hoefde geen steun te verwachten en kon in de gevangenis belanden. Naar onze maatstaven waren de regelingen vrij hardvochtig, maar Malthus vond ze onverstandig mild.
Armen die wisten dat ze op steun konden rekenen, zo redeneerde hij, trouwden en kregen kinderen omdat ze wisten dat ze aanspraak konden maken op hulp. Maar als paupers zichzelf moesten redden, dan zouden ze wel drie keer nadenken voordat ze een gezin zouden stichten. Op die manier creëren armenwetten de armen die ze ondersteunden, betoogde hij. Bovendien ging voedsel in werkhuizen naar mensen die relatief weinig opleverden. Beter was het als met dat eten efficiënt werkenden werden gevoed.
De Britse armenzorg moest dus worden teruggeschroefd, vond Malthus. Niet in één keer, want het was niet zijn bedoeling dat armen zouden creperen. Dat wilde hij nu juist voorkomen, want in zijn ogen zou de armenzorg op lange termijn leiden tot overbevolking en dus tot honger. Als de hulp werd afgeschaald, kon dat worden voorkomen.
Zijn woorden waren bedoeld om de wereld beter te maken, maar het is niet vreemd dat Malthus vaak is gezien als een uiterst cynische geest; als een man die de zwaksten aan hun lot overliet en wilde voorkomen dat hun lot verbeterde. Karl Marx noemde zijn ideeën over bevolkingsgroei een voorbeeld van intellectuele imbeciliteit en beschreef de man zelf als een strooplikker voor de industriële kapitalisten en de heersende bovenlaag.
Ongetrouwde mannen konden terecht bij prostituees
Toen Marx die harde woorden noteerde, was Malthus al een paar decennia dood, maar hij zou het fundamenteel oneens zijn geweest met het oordeel. Dat had te maken met de economische ideeën die hij in de loop van zijn leven ontwikkelde. Behalve over bevolking dacht Malthus veel na over kapitaal, lonen en andere basale economische principes. Ook die bespiegelingen leidden tot pessimistische gedachten over de toekomst van de onderlaag. Reële lonen voor arbeiders zouden altijd schommelen rond een laag niveau, net voldoende om in leven te blijven. Stegen de lonen, bijvoorbeeld door goede oogsten, dan groeide het bevolkingsaantal, want ouders konden dan meer monden voeden. Vervolgens moest de nieuwe generatie meer mensen aan het werk houden met in principe dezelfde hoeveelheid land, waardoor de opbrengsten per persoon daalden. Zo zette krimp in van het aantal mensen, waarna de bevolking eindigde rond het oorspronkelijk aantal en de lonen op het oude, karige niveau terechtkwamen. ‘De ijzeren loonwet’ heet dat verschijnsel en Malthus was in die jaren niet de enige die daarin geloofde. Fundamentele vooruitgang voor de onderlaag, die Marx rechtvaardig vond, zat er volgens Malthus en geestverwanten niet in. Dat kwam door economische wetten, waaraan zij niets konden doen.

Helaas voor de armste Britten kregen Malthus’ ideeën concrete politieke gevolgen, in het bijzonder in de Poor Law Amendment Act van 1834. Die was bedoeld om (vermeend) misbruik van armenzorg tegen te gaan en om de arme bevolking binnen de perken te houden. Steun liep voortaan altijd via werkhuizen, zo bepaalde de wet, en die huizen moesten bewust onaantrekkelijk worden gemaakt om een aanzuigende werking te voorkomen. Alleen de allerwanhopigsten mochten de werkhuizen als een optie beschouwen.
Uitgestelde seks
Intussen had Malthus nieuwe inzichten opgedaan, onder meer tijdens zijn reizen. Toen hij in 1799 door Scandinavië trok had hij verhalen gehoord die hem bevielen. In Noorwegen en Denemarken, zo noteerde hij in zijn dagboek, moesten alle boerenzonen dienen als soldaat. En soldaten mochten alleen trouwen als ze konden aantonen dat ze in staat waren een gezin te onderhouden. Dat was een mooie rem op onbezonnen huwelijken, vond Malthus, en dus ook op overbevolking. Hier zag hij kansen om het aantal mensen dat crepeerde binnen de perken te houden: de jeugd moest worden aangemoedigd om moral restraint te beoefenen: morele terughoudendheid. Jongvolwassenen dienden celibatair te leven tot ze voldoende verdienden om de gevolgen van seks te kunnen betalen. Gods Oudtestamentische woorden ‘weest vruchtbaar en wordt talrijk’, moesten ze vooral niet te voortvarend oppakken.
Jongvolwassenen dienden celibatair te leven
Malthus was mens genoeg om te weten dat dit veel gevraagd was. Hij ging ervan uit dat vooral ongetrouwde mannen zouden toegeven aan hun lusten en naar prostituees zouden gaan. Dat was een ondeugd, oordeelde hij, maar hij verwachtte dat die onkuise bezoekjes tot minder kinderen zouden leiden dan een familiebestaan. De moral restraint werd daarom een speerpunt in zijn pleidooien, want uitgestelde seks achtte hij menswaardiger dan het alternatief: een bestaan op de rand van de afgrond.
Zijn schrijfwerk leverde Malthus behalve kritiek ook veel waardering en goede banen op. Vanaf 1805 doceerde hij geschiedenis en economie aan het pas opgerichte East India College, waar leerlingen werden klaargestoomd voor een carrière bij de Engelse tegenhanger van de VOC.

Condooms en pessaria
‘Over de post wordt dezer dagen open verzonden een tijdschrift, orgaan van ‘de Nieuw Malthusiaanse Bond,’ berichtte De Noord-Brabanter in 1904. ‘Wij waarschuwen ouders en oversten om goed toe te zien, wat hun wordt tehuis bezorgd en die ergerlijke producten niet in hunne huisgezinnen toe te laten.’
De leden van Nieuw-Malthusiaanse Bond, opgericht in 1881, zagen het als hun taak overbevolking tegen te gaan. Daarom gaven ze voorlichting over condooms, pessaria en andere middelen om zwangerschappen te voorkomen. Hun naamgever zou hebben gegruwd van die onchristelijke praktijk, en ook in de eigen tijd riep de bond veel weerstand op. Maar leden als Aletta Jacobs en Jan Rutgers, naamgever van de latere Rutgersstichting, zagen het als de juiste weg. Zij geloofden ook in eugenetica en hoopten te bereiken dat minder geslaagde individuen minder kinderen zouden krijgen, waardoor het ‘ras’ sterker zou worden.
Toen zijn carrière op gang was gekomen vond Malthus het tijd om een gezin te stichten en op zijn 38ste trouwde hij – verantwoord laat – met zijn achternicht Harriet. Het paar kreeg drie kinderen; één te veel volgens zijn eigen theorieën. Maar de familie kreeg een grote tegenslag: de jongste dochter Lucille stierf in haar tienerjaren.
Malthus werd 68 en bleef onderdeel van het intellectuele debat, ook na zijn dood. Wel haalde nader onderzoek veel van zijn ideeën onderuit. Zo stegen de salarissen van veel arbeiders harder dan de ijzeren loonwet had voorspeld en bleek de mens in staat om ongekende hoeveelheden voedsel uit de bodem te halen. Bovendien bleek de menselijke voortplantingsdrift minder ontembaar dan Malthus had gevreesd. Wie het materieel en medisch goed had, bleek vaak te kiezen voor een bescheiden gezin.
Ondanks die missers duikt de naam Malthus nog regelmatig op in combinatie met zorgen over bevolkingsgroei. De ongerustheid draait dan niet meer om de technische mogelijkheid iedereen een bestaan te bieden. Maar vooral om het groeiend aantal wereldbewoners dat voldoende verdient om een luxer bestaan te leiden dan Malthus ooit voor mogelijk had gehouden en over de druk die zij leggen op andere soorten en op het klimaat. Het kernprincipe van Malthus’ werk – zijn pessimisme over de doorgaans bejubelde groei – zal daarom nog wel even actueel blijven.
Meer weten
- Malthus: A Very Short Introduction (2013) door Donald Winch beschrijft de context waarin hij werkte.
- Agricultural Revolution in England (1996) door Mark Overton behandelt de transformatie van de agrarische economie.
- Poverty and Poor Law Reform in Nineteenth-Century Britain (1998) door David Englander behandelt de veranderende opvattingen over armoede.
Openingsafbeelding: Mijnwerkers op een schilderij door Henry Perlee Parker, 1836.