Home Dossiers Naoorlogse geschiedenis Paniek van Nixon mondde uit in de euro

Paniek van Nixon mondde uit in de euro

  • Gepubliceerd op: 18 april 2024
  • Laatste update 03 jun 2024
  • Auteur:
    Ruud Stevens
  • 11 minuten leestijd
De geallieerden komen samen in Bretton Woods, 1944.
Cover van
Dossier Naoorlogse geschiedenis Bekijk dossier

Aan het eind van Tweede Wereldoorlog kwamen in het Amerikaanse Bretton Woods tientallen landen een nieuw naoorlogs internationaal monetair systeem overeen. President Nixon schoffelde het in 1971 alweer onderuit en droeg daarmee bij aan de komst van een gezamenlijke Europese munt.  

De economische crisis in de jaren dertig maakte een einde aan de gouden standaard, een systeem dat vele jaren het fundament was geweest van de internationale financiële verhoudingen. Hierin werd de waarde van geld uitgedrukt in een vast gewicht in goud. Dat zorgde voor vaste wisselkoersen tussen valuta van landen met stabiele en voorspelbare prijzen als gevolg. De handel voer er wel bij. Overheden konden daarnaast de geldpers niet uitbundig laten draaien. Geld was namelijk inwisselbaar voor goud dat zich in de kluizen van de centrale banken bevond. Dat zette een natuurlijke rem op hoeveel geld die er in omloop kon zijn en beperkte daarmee de inflatie. 

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Tijdens de Grote Depressie lieten steeds meer landen noodgedwongen deze gouden standaard los. Daardoor konden ze hun munt in waarde laten dalen (devalueren), waardoor producten goedkoper werden en de verkoop een zetje kreeg. Omdat veel landen deze strategie volgden, aangevuld met protectionistische maatregelen zoals hogere importtarieven, ontstond al snel een race to the bottom. De devaluatie bood bovendien weinig soelaas. De ellende en armoede bleven en waren een voedingsbodem voor het fascisme en nazisme, en uiteindelijk voor de Tweede Wereldoorlog.  

Voor de geallieerden was het duidelijk dat het na de oorlog anders moest: een nieuw internationaal monetair systeem moest internationale economische samenwerking bevorderen. Dat was in de ogen van de wereldleiders de enige manier om zowel vrede als welvaart te bereiken, in eigen land en daarbuiten. 

De geallieerden komen samen in Bretton Woods, 1944.
De geallieerden komen samen in Bretton Woods, 1944. Bron: ANP.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Oppermachtige dollar 

Twee mannen hadden hier al vroeg in de oorlog over nagedacht. De eerste was de Brit John Maynard Keynes (1883-1946), die internationaal naam had gemaakt met zijn theorieën over de aanpak van economische crises en de rol van de overheid. Hij pleitte voor de oprichting van de Clearing Union: een soort internationale centrale bank die de handelsrelaties tussen landen in de gaten hield en kon bijsturen door landen te dwingen import en export met elkaar in balans te brengen. In de ideeën van Keynes maakte deze instelling gebruik van een nieuwe internationale munt, de bancor, met een vaste koers ten opzichte van de valuta van de deelnemende landen.

De tweede was Harry Dexter White (1892-1948). Hij was na een carrière in de academische wereld in de jaren dertig opgeklommen binnen het Amerikaanse ministerie van Financiën. Gedurende de oorlogsjaren was hij vertrouweling van de minister van dat departement, Henry Morgenthau. White wilde vooral een nieuwe devaluatieoorlog voorkomen, via een stabilisatiefonds dat de wisselkoersen in balans kon houden. Daarnaast richtte hij zich op een bank die met investeringen de wederopbouw en ontwikkeling van Europa moest bevorderen. Deze instelling zou geen eigen munt krijgen, zoals bij Keynes, maar werken met de Amerikaanse dollar.  

John Maynard Keynes en Harry Dexter White in 1946.
John Maynard Keynes (rechts) en Harry Dexter White in 1946.

Met dat laatste voorstel zou de Amerikaanse munt de hoeksteen van het nieuwe monetaire systeem worden, het Britse pond als belangrijkste munt van het toneel duwen en van Amerika definitief een financiële en economische wereldmacht maken.  

In de zomer van 1942 brandde een felle strijd los tussen de afgevaardigden van de VS en het Verenigd Koninkrijk over de plannen van Keynes en White. Dat de Britten tijdens de oorlog bij de Amerikanen moesten aankloppen voor een lening, deed hun zaak geen goed. Het maakte duidelijk dat hun leidende economische rol verleden tijd was.  

Geheime formule 

Uiteindelijk kwamen Keynes en White tot elkaar en schreven ze samen voorstellen waarin de dollar veel gewicht kreeg. In de zomer van 1944 leden ze die voor aan de internationale gemeenschap. Meer dan zevenhonderd afgevaardigden uit vierenveertig landen verzamelden zich van 1 tot 24 juli in het Amerikaanse Bretton Woods om de Brits-Amerikaanse plannen te bespreken. Discussies op de conferentie gingen over de vrijheid van landen om zelf de waarde van hun munt te bepalen. Belangrijk vraagstuk was ook de omvang van het stabilisatiefonds en de financiële bijdragen van landen daaraan. Duidelijk was al snel dat wie meer betaalde, ook meer invloed in het bestuur kreeg. De grootte van de economie zou hier bepalend zijn. Bij gebrek aan betrouwbare economische gegevens, stelden de VS een geheime formule op om de omvang van een economie te kunnen bepalen. Op die manier wisten ze belangrijke bondgenoten, zoals Groot-Brittannië, China en Rusland, een prominente rol te geven.  

Chaos

De chaos regeerde in Bretton Woods, tijdens de wereldtop in de zomer van 1944. De manager van Hotel Mount Washington daar bleek niet bestand tegen de stress in aanloop naar de conferentie in zijn hotel. Hij sloot zich vlak voor het begin op met een flinke hoeveelheid whisky. Meer dan duizend delegatieleden, personeel en journalisten waren hem teveel. Zijn vervanger zette Duitse krijgsgevangen in om het hotel in orde te krijgen. Tevergeefs, zo bleek. Kranen braakten modderige vloeistof uit. Er was een gebrek aan stoelen en kamers. Onderhandelingen vonden plaats in de gangen, privésessies en aan de bar. Daar en op recepties was het alcoholgebruik gigantisch. Het was voor veel deelnemers de enige manier om zich te weren tegen de chaos en de druk.  

Als gevolg van de onderhandelingen in Bretton Woods werden twee belangrijke organisaties opgericht: het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling (later de Wereldbank). Landen met betalingsproblemen konden terecht bij het IMF voor kredieten en buitenlandse valuta. De bank richtte zich op de wederopbouw. Daarnaast kwam er een systeem van vaste wisselkoersen. De Amerikaanse dollar kreeg een vaste waarde in goud en was de enige munt die nog voor goud kon worden ingewisseld. Voor andere valuta werd een wisselkoers ten opzichte van de dollar bepaald. Landen konden alleen onder voorwaarden, en dan nog slechts beperkt, hun munt devalueren.  

Kwetsbare grootmacht 

Bretton Woods maakte van de VS dé dominante financiële en economische grootmacht. De vaste verhouding van de Amerikaanse dollar tot goud maakte de Amerikaanse munt net zo gewild als het blinkende edelmetaal. De Amerikanen konden daardoor bij wijze van spreken onbeperkt geld bijdrukken zonder gevolgen voor de aantrekkelijkheid van hun eigen munt. De VS konden die verleiding dan ook niet weerstaan. Ze financierden in de jaren zestig op die manier onder andere de oorlog in Vietnam en investeringen in onderwijs, zorg en sociale zekerheid als onderdeel van Great Society, het sociale programma van president Johnson dat armoede en raciale ongelijkheid de wereld uit moest helpen.  

De VS konden de verleiding van het onbeperkte aantal dollars niet weerstaan 

Dat maakte de VS kwetsbaar. Want al die gedrukte dollars belandden door de groeiende internationale handel steeds meer bij handelspartners zoals die in Europa en Japan. In de jaren zestig waren er zoveel dollars in buitenlandse handen dat die samen meer waard waren dan de goudstaven in Fort Knox, de belangrijkste goudopslagplaats van de VS.  

Daar kwam bij dat de VS eind jaren zestig niet langer de onbetwiste economische supermacht waren. Vooral Duitsland en Japan waren inmiddels geduchte concurrenten. De Amerikaanse groeicijfers van de eerste twintig jaar na de oorlog waren ook niet langer vanzelfsprekend. Sterker, eind jaren zestig, onder president Richard Nixon (1913-1994), kreeg het land te maken met afnemende groei, tekorten op de betalingsbalans, stijgende werkloosheid en oplopende inflatie.  

Het resultaat was dat het vertrouwen in de Amerikaanse economie en de dollar fors kelderde waardoor steeds meer landen de munt liever kwijt dan rijk waren. Ze hadden liever goud. Daarbij speelde mee dat landen bang waren de boot te missen nu er meer dollars in omloop waren dan goud in de Amerikaanse kluizen. De Franse president Charles de Gaulle (1890-1970), die er sowieso al moeite mee had dat de Amerikanen ook financieel de dienst uitmaakten, stuurde al in 1965 oorlogsschepen naar Amerika om dollars af te leveren en goud mee naar huis te nemen. Maar ook Nederland had begin jaren zeventig al meer dan 600 miljoen aan dollars ingewisseld. De goudvoorraad van de Amerikanen slonk zienderogen. Voor de VS werd Bretton Woods dan ook steeds meer een knellend keurslijf. 

Nixon-shock

President Nixon vond de situatie onacceptabel. En hij had strategische redenen om de zaken te willen veranderen. Hij was gekozen in 1968 en in december 1970 keurde slechts 52 procent van de Amerikanen het beleid van Nixon goed. Tussentijdse Congresverkiezingen in dat jaar bevestigden dat geringe draagvlak: zijn Republikeinen verloren stevig. Volgens Nixon was dat vooral te wijten aan de economische omstandigheden. Hij wilde daarom koste wat kost dat het verkiezingsjaar 1972 een periode van grote economische voorspoed zou worden.  

Als klap op de vuurpijl sloot Nixon het goudloket

Maar de situatie verslechterde met de dag. Binnen de afspraken van Bretton Woods bewaakten overheden de wisselkoersen door elkaars valuta te kopen of te verkopen. De hoeveelheid dollars nam echter zo sterk toe – beleggers deden ze liever van de hand en overheden hadden liever goud dan dollars – dat regeringen wereldwijd het steeds lastiger vonden om te voldoen aan de afspraken. Duitsland besloot in mei 1971 niet langer mee te doen. Dat zorgde ervoor dat de koers van de mark ging zweven. De munten van Nederland, Oostenrijk en Zwitserland volgden snel. Maar de alarmbellen gingen in Washington pas echt af toen duidelijk werd dat de Britten van plan waren om drie miljard dollars om te willen wisselen in goud.  

Op vrijdag 13 augustus 1971 kwam een kleine groep vertrouwelingen van Nixon in allerijl en in het grootste geheim bijeen in Camp David, het buitenverblijf van de Amerikaanse president. Twee dagen later werd voor de wereld duidelijk wat ze daar hadden besproken. Nixon kondigde in een toespraak voor het Amerikaanse volk een aantal verstrekkende economische maatregelen aan: lonen en prijzen werden negentig dagen lang bevroren, er kwam belastingvoordeel voor bedrijven en een algemene heffing van 10 procent op de import. Als klap op de vuurpijl sloot Nixon het goudloket, waardoor andere landen hun dollars niet meer konden inwisselen voor goud. De Amerikaanse president wilde de goudvoorraad veiligstellen, de inflatie een halt toeroepen en andere landen dwingen hun munt duurder te maken, zodat Amerikaanse producten goedkoper zouden worden.

Nixon in Camp David
Nixon in Camp David.

De maatregelen zorgden in de dagen erna voor een internationale financiële shock. De Europese en Japanse aandelenkoersen doken omlaag. De Europese valutamarkten sloten vanwege de onrust hun deuren. Toen ze weer open gingen, hield niemand zich meer aan de verplichting om de afgesproken wisselkoersen overeind te houden.  

Brokstukken 

Het resultaat van Nixons maatregelen was dat ieder land zich afzonderlijk een weg moest banen door de brokstukken van wat eens het stabiele systeem van Bretton Woods was. De zes landen die op dat moment de Europese Economische Gemeenschappen (EEG) vormden, trokken hierin zo goed en zo kwaad als het kon samen op. In de jaren daarvoor hadden ze al geprobeerd hun economische en monetaire samenwerking uit te breiden. Onder leiding van de Luxemburgse minister-president Pierre Werner (1913-2002) hadden ze in 1970 een plan opgesteld voor vaste wisselkoersen en voor een gemeenschappelijke munt, die ze binnen tien jaar wilden invoeren. Maar de onrust op de valutamarkt als gevolg van de Nixon-shock gooide roet in het eten.  

Hartfalen en spionage

De twee hoofdrolspelers in Bretton Woods konden niet lang van hun succes genieten. Kort na de officiële start van het IMF, in 1946, overleed John Maynard Keynes aan een hartaanval. Harry Dexter White kwam in politieke problemen. De FBI verdacht hem ervan dat hij tijdens de conferentie belangrijke informatie met de Sovjet-Unie had gedeeld. De verdenkingen waren zo serieus dat hij in 1948 voor een onderzoekscommissie van het Congres moest verschijnen. Drie dagen later overleed hij, net als Keynes aan een hartaanval. Documenten van de FBI en uit de Sovjet-archieven leverden later het sluitende bewijs dat White inderdaad voor de Russen had gespioneerd. 

De gevolgen van de Amerikaanse maatregelen waren een serieuze bedreiging voor de stabiliteit van de zich ontluikende interne Europese markt waarin stabiele en voorspelbare prijzen erg belangrijk waren. Daarom moest Europa iets doen om de zwevende koersen weer onder controle te krijgen. In eerste instantie introduceerden de landen in 1972 de ‘muntslang’: een samenwerkingsmechanisme dat ervoor moest zorgen dat schommelingen in de wisselkoersen van de Europese munten beperkt bleven tot 2,25 procent. Ook deze aanpak was geen lang leven beschoren. De oliecrisis en de verschillen in economisch beleid maakten het onhoudbaar.  

In 1979 deden de inmiddels negen EEG-lidstaten een nieuwe poging. Ze introduceerden het Europese Monetair Stelsel (EMS). Ook in dit systeem konden de wisselkoersen slechts binnen beperkte marges schommelen. De koersen stelden de lidstaten vast op basis van een nieuwe gemeenschappelijke munt: de European Currency Unit (ECU), waarvan de waarde was gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de munten van de lidstaten. Dit systeem bracht de rust terug.  

Maar halverwege de jaren tachtig probeerden de lidstaten hun interne markt een nieuwe impuls te geven. En die bleek al snel niet optimaal te functioneren. Schommelingen in wisselkoersen brachten nog steeds risico’s met zich mee en het kostte veel geld om de verschillende Europese munten om te wisselen. In 1988 vroegen ze een onderzoekscommissie onder leiding van de voorzitter van de Europese Commissie Jacques Delors, met concrete oplossingen te komen. De Fransman presenteerde een jaar later voorstellen voor een Economische en Monetaire Unie (EMU), met onder andere een eigen Europese munt die de ECU en de nationale valuta zou vervangen. Ruim tien jaar later, op 1 januari 1999, verscheen de euro officieel op het toneel.  

Meer weten

  • The Summit. Bretton Woods, 1944 (2015, 480 p., € 16,99 ) van Ed Conway geeft een levendige beschrijving van de totstandkoming van het Bretton Woods-akkoord.  
  • Keerpunt 1971 van Edin Mujagić gaat dieper op het ontstaan en de maatschappelijke, economische en financiële gevolgen van de Nixon-shock.