In 2001 opende Chris van der Heijden zijn ophefmakende boek Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog met de even briljante als provocatieve zinnen: ‘Eerst was er de oorlog, daarna het verhaal van die oorlog. De oorlog was erg, maar het verhaal maakte de oorlog nog erger’. Deze zinnen schoten me te binnen, al lezend in de nieuwe bundel 80 keer 2 minuten. Over tachtig jaar herdenken, vieren en het herinneren van de Tweede Wereldoorlog.
Niet om die klakkeloos te onderschrijven, maar wel omdat die zinnen iets uitdrukken van wat hier gaande is: vijf jaar oorlog en bezetting, gevolgd door tachtig jaar ononderbroken herinnering, herdenking van de doden en viering van de bevrijding. Die vijf jaar oorlog en bezetting waren traumatisch. Het leidde tot een herinneringscultuur aan de oorlog die steeds meer is gaan dienen als moreel bindmiddel voor dit verder verdeelde land.
Meer recensies lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Een open zenuw
80 keer 2 minuten is dan ook niet het eerste boek over de herinneringscultuur en zal hoogstwaarschijnlijk ook niet het laatste zal zijn. In 1990 verscheen onder redactie van twee Nijmeegse literatuurwetenschappers Een halve eeuw geleden. Dat boek ging over de verwerking van de Tweede Wereldoorlog in de literatuur, vooral buiten Nederland. Enkele jaren later – in 1994 – volgde Overal sporen, waarin onder redactie van twee neerlandici van de Vrije Universiteit al wel meer ruimte voor de Nederlandse verwerking werd ingeruimd. Al bleef de focus opnieuw beperkt tot de literatuur en kunst in brede zin.
In 2011 kwam de omvangrijke monografie Rondom de stilte van de antropoloog Rob van Ginkel, die diep inging op de herinneringscultuur, terwijl een jaar daarvoor een uitgebreide bundeling artikelen over hetzelfde onderwerp was verschenen onder de treffende titel Een open zenuw. Hoe wij ons de Tweede Wereldoorlog herinneren (2010), onder redactie van twee Niod-historici. Een open zenuw is een mengelmoes: het bevatte bijdragen over plaatsen van herinnering (De Hollandsche Schouwburg, Kamp Westerbork, de Grebbeberg), ijkpunten (De Februaristaking, de Hongerwinter) en iconische figuren (Anne Frank, Anton de Kom) en dat alles in een kloeke band van ruim 550 pagina’s.
Met dit laatste boek heeft 80 keer twee minuten van alle genoemde titels het meest gemeen. Maar er zijn ook verschillen. Meer dan in Een open zenuw ligt in het nieuwe boek de nadruk op de gewijzigde herinnering en herdenking van de oorlog, zoals de redacteuren in de inleiding helder uiteenzetten. Ze onderscheiden drie fasen.
De oorlog als bindmiddel
In de eerste periode, van 1945 tot 1960, lag de nadruk op het slachtofferschap van het kleine Nederland. Dat was overvallen door een grote totalitaire staat en had zich manmoedig daartegen verweerd. De befaamde historicus Pieter Geyl (1887-1966), die vier jaar gevangen zat tijdens de bezetting en in dit boek verder onbesproken blijft, was een welsprekende vertegenwoordiger van deze zienswijze. Met dien verstande dat hij dat slachtofferschap positief duidde: er zou met vooroorlogs Nederland niet zoveel mis zijn geweest, en na de oorlog hoefde er aan Nederland ook niet zoveel te veranderen. Het waren de Duitsers en hun handlangers – en alleen zij – die voor een tijdelijke breuk in de Nederlandse beschaving hadden gezorgd.
Vanaf 1960 begonnen de panelen te verschuiven. Van militaire zijde kwam de wens om militairen die sinds 10 mei 1940 waar ter wereld ook ‘in het belang van het Koninkrijk’ waren gevallen, op 4 mei te herdenken. Dat zette de deur open naar de derde fase, die de redactie vanaf 1990 laat beginnen: de oorlog, en dan vooral de Holocaust, als beoogd bindmiddel voor de samenleving.
Van dat streven zijn in dit boek sporen te vinden: er zijn bijdragen opgenomen van ‘bekende Nederlanders’ zoals voormalig SP-leider Emile Roemer en televisiepersoonlijkheid Philip Freriks. Vooral de bijdrage van Roemer leest als een mislukt en nietszeggend gedicht dat beter achterwege had kunnen blijven. Die is vermoedelijk opgenomen om de blijvende ‘actualiteit’ van het herdenken via deze BN’ers tot uitdrukking te brengen. Het doet wat geforceerd aan in een bundel met bijdragen van (merendeels) historici die er mogen zijn.
Inclusiviteit leidt tot spanningen
Dat de herinnering soms net zo gevoelig was als de oorlog zelf, blijkt uit vele artikelen. Bart Wallet laat zien dat de Joodse gemeenschap zich in de eerste jaren na de oorlog niet gekend voelde bij de herdenkingen, terwijl Maud van de Reijt aantoont dat de (Amsterdamse) overheid uitgebreide aandacht voor het lot van de Joodse gemeenschap ongewenst achtte. Maar ook in latere jaren blijft herinneren en herdenken ingewikkeld. Er is, zo blijkt uit een artikel van Bas Kromhout, enkele keren ophef ontstaan over de vraag of ook ‘foute’ Nederlanders herdacht konden worden bij de Dodenherdenking. De ironie wil dat het tegenwoordige streven naar ‘inclusiviteit’ juist leidt tot spanningen rond de herdenking, terwijl in de eerste jaren na de bevrijding soms al te grote terughoudendheid werd betracht bij de herdenking van echte oorlogsslachtoffers zoals de Joden.
Door al die politieke schommelingen is de oorlogsherdenking een groot en gevoelig gebeuren gebleven en zal dat ook wel blijven. 80 keer 2 minuten is een geslaagde momentopname van die voortdurende gevoeligheid.
80 keer 2 minuten. Over tachtig jaar herdenken, vieren en het herinneren van de Tweede Wereldoorlog
Eefje van den Akker, Sophie van den Bergh en Matthijs Kuipers (red.)
304 p., Boom Uitgevers, € 24,90
