Home Dossiers Nederlandse politiek Extraparlementair of met gedoogsteun: creatieve kabinetsvormen soms een oplossing

Extraparlementair of met gedoogsteun: creatieve kabinetsvormen soms een oplossing

  • Gepubliceerd op: 15 februari 2024
  • Laatste update 15 mei 2024
  • Auteur:
    Teun Willemse
  • 5 minuten leestijd
Kabinet Den Uyl op het bordes
Cover van
Dossier Nederlandse politiek Bekijk dossier

NSC-leider Pieter Omtzigt wil liefst een zaken- of extraparlementair kabinet, maar ziet ook een minderheidskabinet met gedoogsteun als optie. Hoe succesvol waren dit soort kabinetsvormen in het verleden?

Tijdens de verkiezingen liet Omtzigt al weten dat hij een nieuwe regering voor zich ziet met ‘vakministers’; een zogenoemd zakenkabinet. Ministerposten worden daarbij niet gevuld door politici, maar door experts uit verschillende vakgebieden die afstand hebben tot de politiek. Coalitiepartijen kiezen geregeld voor een aantal vakministers in hun regering. Zo was er in Rutte-IV plaats voor de natuurkundige Robbert Dijkgraaf als minister van Onderwijs en werd medicus Ernst Kuipers benoemd tot minister van Volksgezondheid.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De allereerste Nederlandse kabinetten waren volledige zakenkabinetten, omdat pas in 1888 de eerste politieke partijen werden gevormd. In 1883 trad het laatste pure zakenkabinet aan onder leiding van de advocaat Jan Heemskerk, die een waterstaatkundig ingenieur als minister van Waterstaat koos en een belastinginspecteur tot minister van Financiën benoemde. Op sommige ministeries bleven vakministers ook na de negentiende eeuw de norm: de minister van Buitenlandse Zaken was tot en met 1948 vrijwel altijd een diplomaat en de minister voor Oorlog een militair.

In 1926 deed formateur Joseph Limburg een uiterste poging om een zakenkabinet te vormen. De formatie verliep op dat moment moeizaam, omdat katholieke partijen niet met de sociaal-democraten wilden regeren. ‘In parlementaire kringen is men van mening dat de nieuwe formateur wel enige kans van slagen heeft,’ schreef het Leidsch Dagblad hoopvol. Limburg wilde de impasse doorbreken door een regering te vormen met mensen die ver van de politiek afstonden. Dat leek hij tot een goed einde te brengen, totdat de Christelijk Historische Unie (CHU) de stekker er op het laatste moment uittrok vanwege een conflict over het gezantschap bij de paus. Minister Dirk Jan de Geer (CHU) nam de formatie over en ging zelf aan het hoofd staan van een gedeeltelijk zakenkabinet, dat drie jaar standhield.

Joseph Limburg
Joseph Limburg probeerde een zakenkabinet te formeren.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Regeren volgens de ‘volkswil’

Een andere vorm die Putters moet onderzoeken is een regering die buiten de politieke partijen wordt gevormd: een extraparlementair kabinet. Tweede Kamerfracties sluiten dan geen regeerakkoord over het beleid, maar schetsen alleen hoofdlijnen in een zogenoemd regeringsprogramma.

Een extraparlementair kabinet moet steeds op zoek naar meerderheden in de Tweede Kamer om beleidspunten te steunen. Het vroegste voorbeeld is het kabinet van Cort van der Linden (1913-1918). Als premier was Van der Linden niet aangesloten bij een politieke partij. Hij zag het als zijn belangrijkste taak om te regeren volgens de ‘volkswil’ en vond dat partijbelangen te vaak botsten met het nationaal belang. Daarom besloot hij met zijn ‘zelfstandige’ kabinet voortdurend op zoek te gaan naar steun in de Kamer. Dat deed zijn regering met succes: ze beschermde de Nederlandse neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog, maakte een eind aan de schoolstrijd en zette met een grondwetsherziening een belangrijke stap richting het algemeen kiesrecht.

Tegen de zin van de partij

Extraparlementaire kabinetten kwamen daarna weinig voor, maar soms sloot een politicus zich tegen de zin van zijn partij zelfstandig bij een kabinet aan. In 1939 gebeurde dat voor het laatst, toen Pieter Gerbrandy de bezwaren van zijn Anti-Revolutionaire Partij (ARP) negeerde en minister van Justitie werd in het noodkabinet-De Geer II. Volgens Gerbrandy was zijn toetreding noodzakelijk vanwege de oorlogsdreiging, maar daar hadden de ARP-kopstukken geen boodschap aan. Gerbrandy werd zonder pardon uit het ledenbestand verwijderd.

Het bekendste voorbeeld van een extraparlementair kabinet is de regering van Joop den Uyl (1973-1977). Formateur Jaap Burger vond een aantal confessionele politici bereid om toe te treden tot het links-progressieve kabinet van PvdA en D’66, waarna de partijen besloten om alleen basisafspraken te maken die aansloten bij het regeringsmotto: ‘Spreiding van kennis, macht en inkomen’. De PvdA en D’66 beschouwden het als een ‘gewoon’ parlementair kabinet, maar in feite werden Den Uyls plannen gedoogd door een paar confessionele Kamerleden. Die extraparlementaire constructie zorgde dan ook voortdurend voor frictie: bewindslieden dreigden meermaals met aftreden als hun beleid niet werd uitgevoerd. Ondanks die onenigheid hield Den Uyls kabinet het vier jaar vol.

Colijn gehoorzaamt de koningin

Als een extraparlementair kabinet onhaalbaar is en partijen geen meerderheid kunnen vormen, kan Putters ten slotte onderzoeken of er draagvlak is voor een minderheidskabinet − al dan niet met gedoogsteun. Het recentste en bekendste voorbeeld is het kabinet-Rutte I (2010-2012), waarbij de PVV de beleidsplannen van de VVD en CDA gedoogde. Na anderhalf jaar bleek die werkwijze onhoudbaar en klapte het kabinet vanwege onenigheid over bezuinigingen.  

Minderheidskabinetten hielden het zelden lang vol, maar meestal was dat ook de bedoeling. Na de val van het kabinet-Cals in 1966 vormden de Katholieke Volkspartij (KVP) en ARP een minderheidskabinet onder premier Jelle Zijlstra. De partijen sloten expres geen regeerakkoord; ze wilden alleen de begroting voor het komende jaar voorbereiden en vervroegde Tweede Kamerverkiezingen uitschrijven. In 1982 deed Dries van Agt hetzelfde na de val van zijn tweede kabinet. Koningin Beatrix vroeg hem om met spoed een ‘rompkabinet’ te formeren dat de nieuwe verkiezingen kon regelen.

Minderheidskabinet Colijn-V
Het minderheidskabinet Colijn-V werd al na enkele dagen weggestuurd. Bron: Spaarnestad Photo.

ARP-premier Hendrikus Colijn hoopte in 1939 wél dat zijn minderheidsregering stand zou houden. Na de val van Colijns vierde kabinet gaf koningin Wilhelmina hem de opdracht opnieuw een landsbestuur te vormen. Het was een bevel dat hij naar eigen zeggen wel móést opvolgen, omdat hij behalve een staatsman vooral een ‘officier’ was die zijn staatshoofd ‘gehoorzaamde’.

Ondanks het koninklijk bevel was Colijn-V geen lang leven beschoren. Zijn ministergroep bestond voor een groot deel uit partijloze liberalen en had slechts 29 van de 100 zetels in de Tweede Kamer. Toen het kabinet voor het eerst bijeenkwam, werd het door de Tweede Kamer direct weggestuurd met een motie van wantrouwen. Colijn twijfelde even of hij de boodschap van zijn Haagse collega’s naast zich neer zou leggen, maar zag zich toch genoodzaakt om twee dagen na zijn beëdiging alweer zijn ontslag aan te bieden.

Openingsafbeelding: Het kabinet-Den Uyl op het bordes, 11 mei 1973.