Home Dertig jaar Club van Rome

Dertig jaar Club van Rome

  • Gepubliceerd op: 18 april 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Wybren Verstegen

Begin jaren zeventig was Nederland bang dat de wereld snel ten onder zou gaan. Het eerste rapport van de Club van Rome viel in vruchtbare aarde. Zelfs het bedrijfsleven maakte zich zorgen over het milieu.

In de jaren zeventig werden op een dag in Rotterdam twee demonstraties gehouden: de ene tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam, de andere tegen de vestiging van hoogovens op de Maasvlakte. Een kort stuk van de route, op de Coolsingel, zouden de twee demonstraties zij aan zij gaan. Geen probleem. De Coolsingel is bijzonder breed, dus zou demonstratie een op de linkerrijbaan lopen en demonstratie twee op de rechter. Na een paar honderd meter bogen de demonstraties weer uit elkaar.
        
Nu kenden velen in demonstratie een en twee elkaar: wie tegen hoogovens op de Maasvlakte demonstreerde, was ook tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam, want Hoogovens was een kapitalistisch bedrijf en Amerikanen waren ook kapitalisten. U raadt dus al wat er gebeurde: na de kortstondige ontmoeting op de Coolsingel en de vrolijke uitwisseling van mensen, leuzen en spandoeken, ontstonden twee nieuwe demonstraties: een tegen de Amerikaanse interventie op de Maasvlakte en een tegen de vestiging van Hoogovens in Vietnam.

Bovenstaand verhaal is apocrief, niet meer dan een fantasie van de deelnemers, want in werkelijkheid werden de demonstraties apart gehouden. Toch ‘herkennen’ veel demonstranten uit de jaren zestig en zeventig het verhaal, en nemen ze het voor waar aan.
        
In de politieke cultuur waarin deze demonstraties plaatsvonden, sloeg het rapport Grenzen aan de Groei van de Club van Rome geweldig aan. Dat rapport, geschreven door Dennis Meadows van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) is bekend geworden als een vroege milieueffectrapportage op wereldschaal, maar appelleerde ook aan allerlei andere politiek-maatschappelijke onrust zoals die tot uiting kwam in de Rotterdamse demonstraties.
        
In het rapport komen bevolkingsgroei, grondstoffenverbruik, voedselproductie, industrialisatie en vervuiling aan bod. In alle vijf de sectoren zou de groei op korte termijn dramatische gevolgen hebben, waarschuwden de auteurs. Of het nu door voedselgebrek, vervuiling of de uitputting van grondstoffen zou komen, uiteindelijk zou de groei catastrofaal uitpakken. Begin eenentwintigste eeuw zou de wereld instorten.
        
Oorzaak van de ellende was de exponentiële groei. Hoewel er begin jaren zeventig nog weinig aan de hand was, zou de zaak binnenkort volledig uit de hand lopen, legde de Club van Rome uit met een voorbeeld van een exponentieel groeiende lelie: in een vijver groeit een waterlelie. De lelie verdubbelt elke dag zijn grootte. Als de lelie ongestoord kan groeien, bedekt hij in dertig dagen de gehele vijver en verstikt dan al het andere leven. Vraag: op welke dag is nog maar de helft van de vijver bedekt, en hoeveel tijd heb je dan om de lelie terug te snoeien? Antwoord: op dag 29 is de vijver half bedekt; je hebt nog één dag om in te grijpen.
        
Rond Grenzen aan de Groei ontstond een ware politieke koorts in Nederland. De publiciteit begon al ruim vóór het rapport in 1972 verscheen. De schrijver van het rapport, Meadows, werd in augustus 1971 door de journalist Wouter van Dieren naar Nederland gehaald voor een lezing. In de zomer van 1971 had de journalist Willem Oltmans lucht van de komst van het rapport gekregen. Hij maakte een documentaire over de Club van Rome. Er ontbrandde een fikse concurrentiestrijd tussen de beide journalisten, waardoor Nederland al vroeg kennismaakte met het rapport. Nog voor de documentaire was uitgezonden kwam het rapport door een initiatief van D66’er Hans van Mierlo in de Tweede Kamer ter sprake.
 

Consumptiemaatschappij

Na de officiële verschijning in maart 1972 ging de publiciteitsgolf rond Grenzen aan de Groei onverminderd door. Behalve televisiedocumentaires en krantenstukken kwam er een tentoonstelling op het Weena in Rotterdam – met 40.000 bezoekers – en werden er congressen en symposia georganiseerd. Opmerkelijk was de rol van koningin Juliana. Zij opende de tentoonstelling op het Weena en nam het initiatief tot de conferentie Tussentijds bestek in het Koninklijk Paleis in Amsterdam in het voorjaar van 1973.
        
Een van de opmerkelijkste kanten van de publiciteit rond het rapport was de ‘pamflettenstrijd’ over de betekenis ervan. Allerlei organisaties publiceerden tussen 1971 en 1973 hun visie op het rapport. De kersverse Stichting Natuur en Milieu, de Stichting Club van Rome-Nederland, Milieudefensie en de liberale Telderstichting publiceerden ieder een eigen boekje over het rapport. Aan de Vrije Universiteit publiceerde een groep linksgeoriënteerde politicologiestudenten het boek Onrust langs de groeigrenzen. Zij omschreven de Club van Rome als een ‘rotaryclub voor het milieu’, een terechte kwalificering aangezien de club bestond uit topindustriëlen, hoge ambtenaren, en vooraanstaande wetenschappers. Oltmans tenslotte maakte twee kloeke bundels met maar liefst 125 interviews over de ‘Club van Rome-problematiek’ met prominenten uit politiek, wetenschap en cultuur uit de gehele wereld.
        
De populariteit van het rapport in Nederland zou uiteindelijk mythische proporties aannemen. In een afscheidsinterview in 1988 stelde W .C. Reij, directeur-generaal van het Nederlandse milieuministerie: ‘Ik meen dat liefst de halve wereldoplage in Nederland is verkocht.’ Volgens de Club van Rome zelf werden 250.000 van de 12 miljoen exemplaren in Nederland verkocht. Dat was 2 procent – nog steeds opmerkelijk veel voor zo’n klein land.
        
Grenzen aan de groei appelleerde in de inleiding aan de algemene gevoelens van onbehagen over de moderne consumptiemaatschappij: de verstedelijking, de vervreemding, drugsverslaving, de wapenwedloop, het machinefetisjisme, de toename van de criminaliteit, de secularisering en het wegvallen van het vertrouwen in autoriteiten. Als gemeenschappelijke oorzaak werd de economische groei aangewezen, want ‘al deze moeilijkheden schijnen groter te worden bij meer overvloed’.
        
Deze gevoelens van onbehagen koppelde het rapport aan een dramatische ‘één minuut voor twaalf’-stemming. Het opende met een citaat uit 1969 van Oe Thant, destijds secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Hij gaf de wereld nog tien jaar om de onderlinge vetes terzijde te leggen, de wapenwedloop te beteugelen, het milieu te verbeteren en de bevolkingsgroei in toom te houden, omdat anders de problemen ‘duizelingwekkende afmetingen zullen hebben aangenomen en niet meer beheerst kunnen worden’. Zo bezien maakten de oorlog in Vietnam en de dreigende vervuiling van een hoogovenbedrijf deel uit van dezelfde wereldproblematiek.
        
Bovendien maakte de oliecrisis in 1973 het rapport wel erg actueel. ‘Manna uit de hemel voor de ontluikende milieubeweging,’ noemde de Engelse historica Anna Branwell de oliecrisis. Autoloze zondagen staan in het nationale geheugen gegrift als milieuvriendelijk antwoord op het plotselinge gebrek aan olie. Dat de crisis niet werd veroorzaakt door de uitputting van grondstoffen maar door de boze reactie van de OPEC-landen op de Nederlandse steun aan Israël, veranderde daar niets aan. De oliecrisis leek een voorafschaduwing van wat er zou gebeuren als de olie plotseling op zou raken.
 

Vervuiling

De dreiging van energietekorten en vervuiling leek in het dichtbevolkte Nederland bovendien groter dan in andere landen. Milieuproblemen waren hier duidelijker merkbaar dan in dunbevolkte landen, waardoor het rapport hier meer aansloeg.
        
Een heel andere verklaring voor de massale aandacht gaf econoom Jan Tinbergen: ‘Tenslotte zijn we een religieus beïnvloed volkje, dat zich meer dan andere volken gewend is ethische en morele vragen te stellen,’ zei hij in NRC Handelsblad.
        
De Nederlandse reacties op het rapport waren overwegend positief. In een overigens kritisch commentaar betitelde de Stichting Maatschappij en Onderneming Grenzen aan de Groei als ‘een serieuze poging om te komen tot een aanvaardbare wereldhuishouding in de komende eeuwen’. Vrijwel iedereen vond dat de problemen die de Club van Rome signaleerde snel moesten worden aangepakt.
        
Toch vielen velen, inclusief sommige leden van de Club van Rome zelf, over de computermodellen die Dennis Meadows had gebruikt voor zijn berekeningen. Bram van der Lek van de Pacifistisch-Socialistische Partij zei daarover: ‘Het MIT-rapport is onwaarschijnlijk, maar de boodschap is duidelijk.’ Ondanks de krakkemikkige onderbouwing was iedereen het erover eens dat de vervuiling en de snelle bevolkingsgroei in de derde wereld ernstige problemen waren. Shell, DSM, Philips Unilever, Hoogovens, banken en universiteiten droegen in 1973 oplossingen voor die problemen aan in de brochure Werk voor de Toekomst. Volgens Wouter van Dieren was de brochure een ‘ongehoord’ positieve doorbraak in het denken over economische groei’.
        
De positieve inbreng van het bedrijfsleven in het milieudebat was opvallend. De tentoonstelling op het Weena in Rotterdam, bijvoorbeeld, was opgezet door de Rotterdamse Kamer van Koophandel. Zo’n 25 bedrijven deden mee, waaronder Agfa, Elsevier, Gist-Brocades, KLM, Organon, Philips en Shell. De VVD organiseerde in 1972 een milieuconferentie en besteedde in het partijblad Vrijheid en Democratie de nodige aandacht aan het rapport. De prominente VVD’er Frits Böttcher was zelfs lid van de Club van Rome.
        
Wel onderscheidden de reacties van ‘rechts’ zich duidelijk van die van ‘links’. Politici ter rechterzijde waren bang dat links een antikapitalistische uitleg van het rapport als breekijzer zou gebruiken voor een socialistische omwenteling. Volgens links was milieu niet meer te redden zonder socialistische omwenteling: het was hoog tijd voor een wereldwijde herverdeling van de welvaart. Uit Grenzen aan de Groei bleek immers dat economische groei in de derde wereld niet haalbaar was. Die voorstelling van zaken was Frits Böttcher een gruwel, waartegen hij fel ageerde. ‘Ombuigen van de maatschappij is helemaal niet nodig,’ kopte De Telegraaf in 1971 boven een interview met Böttcher. Volgens het bedrijfsleven en de liberalen betekende Grenzen aan de Groei niet het einde van de vrije ondernemingen of van de economische groei; die moest alleen een kwalitatieve verandering ondergaan.
        
Milieudefensie, in 1972 opgericht mede naar aanleiding van Grenzen aan de Groei, stelde in april 1997 dat de Club van Rome een ‘tweede jeugd’ verdiende. Dat kan, gezien het karakter van deze club, alleen als bedrijfsleven en milieubeweging samen optrekken. En in een hartstochtelijke oproep pleitte Sible Schöne, voorman van het Wereld Natuur Fonds, in het blad Milieudefensie van december 2002 voor het loslaten van het idee dat politiek en bedrijfsleven het milieu niet echt serieus nemen. De opbouw van een duurzame samenleving betekent volgens hem niet per se een principiële keuze voor zonne-energie en biologische of biodynamische landbouw. De milieubeweging moet een open oog hebben voor moderne, zuinige (bio)technologie en ‘een succesvolle op marktverandering gerichte samenwerking met ‘‘de oude vijand’’, het bedrijfsleven’. Als de Club van Rome een tweede jeugd verdient, dan deze.

Wybren Verstegen is milieuhistoricus aan de Vrije Universiteit.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.