In prachtige filippica’s waarschuwde de Griekse redenaar Demosthenes de Atheners voor hun noorderbuur. De Macedonische koning Filippos II stond volgens hem klaar de stad onder de voet te lopen. Iedereen genoot van zijn woorden, maar er volgde nauwelijks actie.
Hij ging er meteen stevig in, de man die zojuist het stenen spreekplatform had bestegen. Hij had de agenda bekeken en geconcludeerd ‘dat niemand iets nieuws te melden had of iets ging zeggen dat hem zou bevallen’. Daarom nam hij nu als eerste het woord. Het werd een verbaal pak slaag. ‘Mannen van Athene, jullie verzaken je plicht!’ ‘Jullie durven geen risico’s te nemen!’ ‘Jullie schieten schromelijk tekort, qua bewapening én qua mentaliteit!’
Meer lezen over de Oude Grieken? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Plaats van handeling: de heuvel Pnyx, die destijds – we schrijven het jaar 351 v.Chr. – dienstdeed als arena van de Atheense democratie. Zo’n veertig keer per jaar vonden hier de volksvergaderingen plaats, massale bijeenkomsten van wel 6000 Atheense burgers, misschien zelfs meer. Hier werden alle belangrijke besluiten genomen, ook die over buitenlandbeleid en oorlogsvoering. En dat laatste, daar ging het deze spreker om.
Hij heette Demosthenes en hij was bang. Bang voor een nieuw opkomende macht aan de grens van de Griekse wereld: het noordelijk gelegen Macedonië van Filippos II. Dat had het strategisch belangrijke handelsknooppunt Amfipolis al ingenomen en bedreigde bovendien de graantoevoer uit het oosten, zoals uit het huidige Oekraïne.
Maar Demosthenes was niet alleen bang. Hij was ook boos. Boos op de Atheense burgers die dit alles zonder echt tegenwerk lieten gebeuren, omdat ze de urgentie van de situatie niet onder ogen wilden zien. ‘Het is duidelijk dat Filippos niet tot stilstand zal komen, tenzij iemand hem tegenhoudt. Gaan we daarop wachten?’
‘Filippos stopt niet als niemand hem tegenhoudt’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De duizenden op de Pnyx hadden hun eigen brood en wijn meegebracht, want deze bijeenkomsten waren een lange zit, vol met redevoeringen, de ene nog bloemrijker en breedvoeriger dan de andere. De directe democratie van Athene leunde zwaar op de retorica. Grote politici en mindere goden wisselden elkaar af in hun pogingen de massa te overtuigen van hun eigen gelijk.
Demosthenes was nog niet veel meer dan een beginner. Niet iemand voor wie je meteen rechtop ging zitten. Hij was 33 jaar en had nog geen grootse daden op zijn naam. Behalve dan het feit dát hij überhaupt een toespraak stond te houden. Want als jongen was hij nauwelijks verstaanbaar. Hij lispelde en zijn stemgeluid was zwak.
‘Fontein van genialiteit’
Voor de later levende Grieken en Romeinen was Demosthenes hét voorbeeld van een goede redenaar. Juvenalus noemde hem een ‘fontein van genialiteit’ en Cicero kwalificeerde zijn redekunsten zelfs als ‘perfect’. Cicero’s eigen aanvallen op Marcus Antonius waren op de filippica’s van Demosthenes geënt en kregen dezelfde naam mee. In zijn dubbelbiografie van Cicero en Demosthenes schreef Plutarchus: ‘Ik denk dat er geen twee andere redenaars te vinden zijn die vanuit een onaanzienlijk en obscuur begin krachtig en groot werden, in botsing kwamen met koningen en tirannen […] en hun leven beëindigden op het moment dat voor hun medeburgers een einde kwam aan hun vrijheid.’
Volgens de overlevering overwon Demosthenes zijn handicap door spraakoefeningen te doen met kiezelsteentjes in zijn mond, kennelijk om zijn mond- en tongspieren te versterken. Dat verhaal komt overigens van een vrij betrouwbare bron: een gerespecteerde jongere tijdgenoot die hem persoonlijk had gekend.
Demosthenes had allereerst een persoonlijke reden om beter te leren spreken. Familieleden hadden zich zijn erfenis toegeëigend en toen hij volwassen werd wilde hij ze voor het gerecht dagen. Maar al doende kreeg hij de smaak te pakken. ‘Zijn verlangen naar de redenaarskunst,’ zoals Plutarchus het later kwalificeerde, was ontwaakt. Niet alleen voor toepassing in de rechtszaal, ook voor in de politiek. Demosthenes nam retorica-meesters in de arm, riep de hulp van acteurs in, bouwde een kelder om ongestoord in te oefenen, en ging het strand op om zijn stemvolume te meten aan het rumoer van de wind- en zeegoden, zodat hij ook voor de achterste rijen Atheense burgers verstaanbaar zou zijn.
Demosthenes oefende met kiezelsteentjes in zijn mond
Zo werd de lispelaar een redenaar. En nu stond hij hier. Hij had zijn rede goed voorbereid. Volgens Plutarchus was hij van mening ‘dat alleen een man die oefent alvorens te spreken een echte democraat is, omdat een goede voorbereiding getuigt van respect voor het volk’. Zijn verhaal zat inderdaad slim in elkaar. Hij hamerde vooral op het eigenbelang van de Atheners. ‘Als we nu niet bereid zijn daarginds oorlog tegen Filippos te voeren, worden we later waarschijnlijk gedwongen om dat hier te doen!’
Ook waakte hij ervoor om te blijven hangen in een louter bestraffende toon. Daarom wijdde hij de nodige woorden aan Athenes glorieuze verleden. ‘Destijds wisten jullie de Spartanen te overwinnen, omdat jullie de situatie serieus namen.’ Als ze dat nu ook maar deden, konden ze Macedonië makkelijk aan. Voor de volledigheid voegde hij een uitgebreide dekking voor de militaire kosten bij.
De rede die Demosthenes die dag voor de volksvergadering hield, zou de geschiedenis ingaan als zijn Eerste Filippica – wij kennen het woord nog steeds in de betekenis van ‘hevige strafrede’. Er zouden er nog twee volgen. Want hoe degelijk hij deze eerste ook had opgebouwd, en hoe vlammend zijn woorden elkaar ook opvolgden, hij overtuigde de op de Pnyx verzamelde volksmassa niet.
Valse beloftes
Zeven jaar later stond hij er weer. Ouder en respectabeler, maar ook bitterder. Want niemand kon het ontkennen: als het ging om de Macedonische dreiging had hij gelijk gehad. In de tussenliggende jaren had het rijk van Filippos zich verder zuidwaarts uitgebreid, ten koste van de Atheense invloedssfeer. Thracië, Chalkidiki, Thessalië, Euboia – de Macedoniërs kwamen steeds dichterbij, maar nog steeds wilden de Atheners geen rechtstreekse oorlog. Te duur, te bloederig, en prominentere politici dan Demosthenes verzekerden dat het zo’n vaart niet liep en dat met Filippos vast wel te praten viel.
Demosthenes had zich pragmatisch opgesteld. Toen Athene in 347 een vredesmissie naar Macedonië optuigde, ging hij als een van de delegatieleden mee. Maar inmiddels geloofde hij er niet meer in. Hij vertrouwde Filippos gewoonweg niet.
Valse beloftes, dat werd het centrale thema van zijn Tweede Filippica. ‘Jullie zien een Filippos die geeft en belooft, maar als jullie verstandig zijn, bid dan dat jullie nooit de Filippos leren kennen die jullie bedriegt en misleidt!’ Te vaak had Demosthenes gezien hoe de Macedoniër zijn prooien eerst paaide met mooie beloftes van vriendschap, om vervolgens als heer en meester binnen te marcheren.
Gevaarlijke talenten
In de eerste eeuw na Christus beschreef de Grieks-Romeinse historicus Arrianos hoe de Macedoniërs eraan toe waren toen Filippos II werd geboren. ‘Ze zwierven reddeloos rond, veelal gekleed in schaapsvellen’: een makkelijke prooi voor andere volksstammen. Dat beeld kantelde totaal door Filippos’ innovatieve vernuft, dat hij inzette voor een combinatie van sociale, politieke, militaire en economische hervormingen. Bovendien stippelde hij zijn eerste campagnes zo uit dat hij snel een paar goud- en zilvermijnen controleerde. Met de opbrengsten daarvan kon hij professionele huurlingen aantrekken, die zijn legermacht moderniseerden en slagvaardiger maakten. De kracht van Demosthenes’ filippica’s is dat hij Filippos nooit kleineerde, maar juist als een van de eersten de gevaarlijke talenten van de Macedonische koning herkende.
Ook nu waren er weer duizenden aanwezig op de Pnyx. Want al had Athene sinds de vijfde eeuw veel aan macht en invloed ingeboet, de democratie stond nog steeds overeind. Demosthenes maakte in zijn toespraak handig gebruik van die democratische inborst. Want de onbetrouwbaarheid van Filippos was volgens hem direct terug te voeren op het feit dat hij een ondemocratisch heerser was. ‘Wat wensen jullie? Vrijheid. Hebben jullie dan niet door dat Filippos ook titels draagt die daar volledig mee in tegenspraak zijn? Want elke vorst, elke tiran is een vijand van de vrijheid en van het recht.’ Kort gezegd: ‘Een al te innige omgang met tirannen is voor democratieën niet veilig.’
De conclusie was dezelfde als die van de Eerste Filippica: Athene moest ten strijde tegen die tirannie. Dat zijn collega-politici ervoor terugdeinsden om juist dát te bepleiten, was volgens hem te wijten aan hun angst zich bij de burgers ongeliefd te maken. ‘Elke redevoering over de valsheid van Filippos en de manieren waarop hij de vrede vertrapt, blinkt uit van liefde voor het recht en de menselijkheid. Maar omdat vervolgens de broodnodige acties uitblijven, is het werkelijk niet de moeite waard om ernaar te luisteren.’
Na de Tweede Filippica probeerde Athene Filippos zwaardere vredesvoorwaarden op te leggen. Maar dat had geen effect. En tot een strijd ‘voor de vrijheid’ kwam het ook nu niet.
Gevaar voor de beschaving
Twee jaar later, dezelfde Pnyx. Vlakbij lag de Akropolis, die groots boven de spreker en zijn toehoorders uittorende – een stralende herinnering aan het machtige verleden van de stad Athene, aan de rijkdom van toen. Maar nu pakten donkere wolken zich erboven samen. De roemruchte dagen waren verder dan ooit. De wereld waarover Athene ooit haar macht uitoefende, was ten prooi gevallen aan de expansiehonger van Filippos. Hij beheerste zelfs de toegangspoort tot Attika en Athene zelf – de bergpas Thermopylae – en speelde de baas over aloude Griekse dierbaarheden als het Orakel van Delphi en de Pythische Spelen. In die sfeer hield Demosthenes zijn laatste filippica, de meest duistere van de drie. De man die later als een van de beste retorici ooit zou worden beschouwd was nu op de top van zijn kunnen. Het was alsof hij obstakels nodig had, of in elk geval gebruikte, om te kunnen groeien. Eerst zijn spraakgebrek, toen de erfeniszwendel door zijn familie, en uiteindelijk koning Filippos van Macedonië.
Demosthenes had in deze rede geen goed woord over voor de noorderbuur. Veel meer dan de eerste twee speelt de laatste filippica in op de aloude minachting van de Atheners voor al het niet-Griekse. Filippos mocht dan wel net doen of hij óók Grieks was, ‘maar dat is hij niet, en hij hoort ook in geen enkel opzicht bij de Grieken’. Welnee, hij was een barbaar ‘uit een land waar niets goeds vandaan komt’, waar zelfs ‘niemand ooit een fatsoenlijke slaaf van heeft weten te kopen’. Neerbuigender kon bijna niet.
Filippos, kortom, was niet alleen een bedreiging van lijf en goed, hij was een gevaar voor de Griekse beschaving. Maar daar stopte Demosthenes niet. Dieper dan eerst groef hij naar de oorzaak van de huidige situatie; dieper dan de politiek van pappen en nathouden, dieper dan het inmiddels misplaatst gebleken geloof dat het zo’n vaart niet zou lopen. Voor het eerst benoemde hij het keihard: de reden ‘dat we vroeger klaar waren voor de vrijheid, maar nu voor de slavernij’ was de interne rot bij de Grieken zelf, en in het bijzonder bij de Atheners.
Loyaliteit verkocht
Hij herinnerde aan Grieks-Perzische oorlogen in de voorbije eeuw: ‘Toen koesterde iedereen een haat tegen mensen die geld aannamen van degene die Griekenland wilde overheersen of vernietigen, en was het een hoogst kwalijke zaak om op een dergelijke omkoping betrapt te zijn.’ En dan bedoelde hij niet alleen die Griekse steden die gevallen waren voor de gouden beloftes uit Macedonië. Hij had het ook over Macedonië-vriendjes in Athene zelf, die kennelijk hun loyaliteit verkochten voor geld dan wel gunsten van een vreemde mogendheid.
Wie de volgende passage leest, kan niet anders dan Demosthenes voor zich zien terwijl hij zich naar de Akropolis toewendt om er met een nadrukkelijke vinger naar te wijzen. Hij herinnerde aan een bronzen zuil die zich in het complex bevond, met een inscriptie die vol minachtig sprak over iemand die destijds goud van de Perzen de Griekse wereld had binnengebracht. Tóén, zei Demosthenes, stonden de Atheners nog pal voor hun eigen vrijheid en voor het welzijn van de overige Grieken. ‘Maar nú zijn onze onderlinge eensgezindheid en ons wantrouwen tegen tirannen en barbaren als marktwaar verkocht.’
Net als in de eerdere filippica’s riep Demosthenes vervolgens op tot een groot offensief. ‘Ook als alle anderen eraan toegeven om slaven te worden, moeten wij hoe dan ook voor de vrijheid vechten.’ Veel fiducie lijkt hij er al niet meer in te hebben gehad. Zijn laatste woorden: ‘Wat u ook besluit, bij alle goden, ik hoop dat het goed uitpakt.’
Maar het pakte niet goed uit. Weliswaar helde de Atheense opinie meer dan ooit naar zijn kant, kwam er mede door zijn toedoen een coalitie met Thebe en werd er eindelijk ten strijde getrokken, maar het was te laat. In 338 dolf de Atheens-Thebaanse krijgsmacht het onderspit in de Slag bij Chaeronea. Filippos was toen al dood, maar zijn zoon Alexander – later ‘de Grote’ genoemd – had de expansiedrift van zijn vader overgenomen. In 322 maakte Macedonië een einde aan de Atheense democratie. Demosthenes ontvluchtte de stad en pleegde zelfmoord.
Meer weten:
- Demosthenes’ Philippics (2022) aflevering van de BBC-podcast In Our Time.
- Beroemde Grieken (2007) door Ploutarchos, waarin ook de dubbelbiografie van Demosthenes en Cicero is opgenomen.
- Demosthenes. Selected Speeches (2014) vertaald door Robin Waterfield, biedt een moderne vertaling van de belangrijkste redevoeringen.
Openingsafbeelding: Demosthenes oefent zijn stem aan de kust. Kopie van een schilderij door Jean-Jules-Antoine Lecomte du Noüy, 1870. Bron: Bridgeman Images.