Home Dossiers Interbellum De Dolkstootlegende

De Dolkstootlegende

  • Gepubliceerd op: 19 oktober 2018
  • Laatste update 29 mrt 2023
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 11 minuten leestijd
De Dolkstootlegende
Cover van
Dossier Interbellum Bekijk dossier

De laatste maanden van 1918 verkeerde Duitsland in chaos. Militair was het ingestort en er dreigde een revolutie. De generaals gaven de Joden en de socialisten de schuld van de Duitse nederlaag. Die hadden het dappere land de fatale dolkstoot toegebracht. Een theorie die Adolf Hitler later goed van pas kwam.

Generaals zijn net mensen. Vandaar dat ook binnen deze beroepsgroep de neiging bestaat om verantwoordelijkheid af te schuiven, om anderen de schuld te geven van de ongewenste gevolgen van het eigen beleid. Het bekendste voorbeeld hiervan is de zogenoemde ‘dolkstootlegende’ die eind 1918 door het Duitse opperbevel de wereld in werd geholpen om de nederlaag van het leger af te wentelen op bepaalde groepen aan het thuisfront.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Eén pot stinkend nat

Het waren volgens de generaals niet de Duitse oorlogsdoelen, de strategische blunders van de legerleiding, de uitputting van de soldaten of de economische en militaire superioriteit van de Entente geweest die de nederlaag hadden veroorzaakt. Nee, het dappere en onvermoeibare Duitse leger was op verraderlijke wijze in de rug aangevallen door allerlei vaterlandslose elementen, van wie de socialisten en Joden het belangrijkst waren. Door aan het thuisfront een revolutie te ontketenen hadden deze twee groepen – die in de ultranationalistische propaganda niet zelden als één pot stinkend nat werden gezien – de Duitse troepen een dolk in de rug gestoken, waarna de vijand de overwinning had kunnen opeisen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Sinds de zomer van 1916 stond de populaire veldmaarschalk Paul von Hindenburg aan het hoofd van de Oberste Heeresleitung, de Duitse generale staf die ook vergaande zeggenschap had over politiek en samenleving. Maar Hindenburg fungeerde vooral als boegbeeld en het was zijn hardwerkende stafchef, generaal Erich Ludendorff, die in werkelijkheid de touwtjes in handen had. Het was dan ook Ludendorff die als eerste verantwoordelijk was voor de deplorabele staat waarin het Duitse leger in de herfst van 1918 verkeerde. En dat terwijl het er in het begin van dat jaar nog zo veelbelovend had uitgezien.

De tekst loopt door onder de afbeelding.


De conservatieve voorstelling van de Duitse nederlaag: een gemene, rode boef steekt een nobele, Duitse soldaat een mes in de rug.

Nadat Lenin en Trotski in november 1917 via een staatsgreep in Rusland de macht hadden veroverd – wat zonder steun van de Duitse legerleiding nooit gelukt was – probeerden de communisten zo snel mogelijk vrede te sluiten met de Centrale Mogendheden (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en Turkije). Hierbij waren ze bereid vergaande concessies te doen. Nadat op 3 maart 1918 de Vrede van Brest-Litovsk was getekend, had Duitsland niet alleen forse terreinwinst in het oosten geboekt, maar kon het land zich ook helemaal concentreren op de strijd aan het westelijk front.

Binnen drie weken openden de Duitse troepen in Noord-Frankrijk een kolossaal offensief, dat na aanvankelijke successen hopeloos vastliep. Deze zogenoemde Kaiserschlacht had zoveel van het Duitse leger gevergd dat toen de Fransen, Britten en Amerikanen in de zomer van 1918 tegenoffensieven begonnen, het al snel duidelijk werd dat de Duitse nederlaag slechts een kwestie van tijd was. In Duitsland zelf namen de onvrede en de onrust hand over hand toe. De bevolking had meer dan genoeg van de eindeloze dodenlijsten en de voedselschaarste, die voor arbeiders vaak betekende dat ze echt hongerleden.

Ook veel soldaten en matrozen begonnen te morren. In september drong het zelfs tot Ludendorff door dat de toestand hopeloos was en dat de Duitse troepen de strijd niet al te lang meer konden voortzetten. Ondertussen vielen Duitslands bondgenoten een voor een af. Na enkele forse nederlagen tegen Italië smeekte Oostenrijk-Hongarije op 14 september de Entente-mogendheden om een wapenstilstand, en hoewel die hieraan geen gehoor gaven, was het duidelijk dat het Habsburgse Rijk ineenstortte. Op 26 september gooide ook Bulgarije de handdoek in de ring, en in oktober bezweken de verschillende fronten van het ooit zo uitgestrekte Ottomaanse Rijk, waardoor een wapenstilstand onvermijdelijk werd.

Hopeloze situatie

Omdat Ludendorff geen schuld wilde dragen voor de smadelijke nederlaag, drong hij er bij de keizer en diens adviseurs op aan dat de regering – waarvan de ministers door Wilhelm tot dan toe naar believen werden benoemd en ontslagen – door het parlement werd samengesteld, zodat dit verantwoordelijk werd voor het beleid. Op 3 oktober benoemde Wilhelm de betrekkelijk liberale vorst Max von Baden tot rijkskanselier, waarna deze een regering formeerde die steunde op een parlementaire meerderheid en waarin voor het eerst sociaal-democraten waren opgenomen. De Sozialdemokratische Partei Deutschlands (SPD) was al sinds 1890 de grootste partij in de Rijksdag en had in 1912 maar liefst 34,8 procent van de stemmen gehaald. Doordat het Duitse parlement relatief weinig macht bezat, hadden de sociaal-democraten tot oktober 1918 min of meer aan de zijlijn gestaan.

Voortvarend werd er een begin gemaakt met de democratisering van het Duitse politieke bestel, terwijl de Entente-mogendheden met instemming van Ludendorff werden benaderd om zo snel mogelijk tot een wapenstilstand te komen. Maar de Amerikaanse president Woodrow Wilson wilde daar alleen over praten als keizer Wilhelm II afstand deed van de troon. Wilhelm II voelde daar niets voor en Ludendorff doorkruiste het beleid door opeens voortzetting van de oorlog te bepleiten. Terwijl hij eerst in het openbaar had uitgelegd hoe hopeloos de situatie van het Duitse leger was, zodat hij de nieuwe regering elke onderhandelingsruimte had ontnomen. Daarom werd Ludendorff op 26 oktober ontslagen.

‘De heerschappij van het kapitalisme is gebroken.’

Onder de bevolking en binnen de krijgsmacht raakten steeds meer mensen ervan overtuigd dat verder vechten zinloos was, en dat de keizer het obstakel vormde dat een beëindiging van de oorlog onmogelijk maakte. Nu het einde van de oorlog niettemin nabij leek, ontstond er een heel nieuwe dynamiek. Zo besloot de top van de keizerlijke marine, die tijdens de oorlog nauwelijks slag had geleverd, op 24 oktober op eigen houtje de vloot het zeegat uit te sturen om in een laatste zeeslag met de Britten nog enige roem te vergaren.

Veel matrozen voelden er niets voor om helemaal op het eind van de oorlog alsnog te sneuvelen, zodat er een paar dagen later op verschillende oorlogsschepen muiterij uitbrak. Omdat de marinetop de manschappen niet langer vertrouwde, werd het plan om de Royal Navy aan te vallen losgelaten en keerde de vloot terug naar Kiel. Hier brak op 4 november een opstand uit, die al snel oversloeg naar andere steden.

Dictatuur van het proletariaat

In navolging van het revolutionaire Rusland werden arbeiders- en soldatenraden opgericht, waarin socialisten van diverse pluimage het hoogste woord voerden. De jaren daarvoor was de arbeidersbeweging verscheurd geraakt. De SPD had te maken met een afgesplitste concurrent: de Unabhängige Sozialdemokratische Partei Deutschlands (USPD), die een onmiddellijke beëindiging van de oorlog eiste.

De linkervleugel van de USPD werd gevormd door de Spartakusgruppe, genoemd naar de leider van de grote slavenopstand in het Romeinse Rijk. Deze groep werd geleid door Karl Liebknecht en de marxistische theoreticus Rosa Luxemburg. In navolging van de Russische bolsjewieken streefden zij niet naar de invoering van een parlementaire democratie, maar naar wat zij de ‘dictatuur van het proletariaat’ noemden. In november 1918 zouden Liebknecht en Luxemburg zich losmaken van de USPD en de onafhankelijke Spartakusbund oprichten, die op 1 januari 1919 opging in de nieuwe Kommunistische Partei Deutschlands (KPD).

Sterven voor de keizer

Ondertussen werd er steeds meer druk uitgeoefend op Wilhelm II om af te treden, maar die peinsde er niet over om ‘wegens een paar honderd Joden en duizend arbeiders de troon te verlaten’. Hij was ervan overtuigd dat de bevolking nog steeds ontzag voor hem had en dat de overgrote meerderheid van de troepen bereid was voor hem te sterven. In de nacht van 7 op 8 november riep Kurt Eisner, de USPD-leider in München, de Beierse republiek uit. Het regerende vorstenhuis Wittelsbach werd afgezet, waarna ook alle andere Duitse vorstenhuizen hun troon opgaven.

De arbeiders- en soldatenraden in veel Duitse steden verklaarden dat de macht nu bij hen berustte en dreigden met massale stakingen. SPD-voorzitter Friedrich Ebert verklaarde tegenover rijkskanselier Max von Baden dat wanneer de keizer niet onmiddellijk aftrad, ‘de sociale revolutie onvermijdelijk is. Maar die wil ik niet, ja, die haat ik als de pest.’ De top van de sociaal-democratische partij wilde een vreedzame, ordelijke machtsovername en de invoering van een parlementaire democratie, waarin zijzelf de machtigste partij zou zijn.

‘Ik verlaat de troon niet voor een paar honderd Joden en duizend arbeiders.’

Omdat op 9 november in Berlijn een algemene staking uitbrak, die mede was uitgeroepen door de SPD, zag rijkskanselier Max von Baden zich genoodzaakt die dag de abdicatie van Wilhelm II als Duits keizer en koning van Pruisen af te kondigen. Hoewel die pas op het allerlaatste moment akkoord was gegaan met het opgeven van zijn keizerlijke titel, maakte dat allemaal niets meer uit. Aan het eind van die dag besloot Wilhelm vanuit zijn militair hoofdkwartier in Spa naar Nederland te vluchten.

Nadat de abdicatie van de keizer bekend was gemaakt, eiste Ebert het rijkskanselierschap op, waarna Max von Baden het veld ruimde. Een paar uur later riep SPD-minister Philipp Scheidemann vanuit een raam van de Rijksdag de Duitse republiek uit, en vrijwel onmiddellijk daarna deed Karl Liebknecht dat in de Berlijnse Lustgarten ook. Zijn ‘vrije socialistische republiek Duitsland’ was echter heel wat radicaler dan die van Ebert en Scheidemann. Volgens Liebknecht zouden er voortaan geen meesters en knechten meer zijn: ‘De heerschappij van het kapitalisme, dat Europa in een dodenakker heeft veranderd, is gebroken.’

De tekst loopt door onder de afbeelding.


Tijdens de Spartacusopstand in januari 1919 proberen linkse revolutionairen in Berlijn de macht te grijpen.

Hoewel revolutionaire arbeidersvertegenwoordigers diezelfde avond nog de Rijksdag bezetten en een revolutionaire regering wilden instellen, bleken Ebert en de SPD-organisatie in staat de meerderheid van de arbeiders achter zich te krijgen. Maar het belangrijkste was dat het overheidsapparaat en de strijdkrachten zich achter de sociaal-democratische rijkskanselier schaarden, omdat ze bang waren dat extremistische elementen aan de macht kwamen.

Dit betekende dat een fundamentele omwenteling van de maatschappelijke verhoudingen uitgesloten was, wat er weer toe leidde dat Liebknecht, Luxemburg, Eisner en anderen in de maanden hierna alsnog probeerden een sociale revolutie te ontketenen. De sociaal-democratische regering ging een monsterverbond aan met de conservatieve legertop en de paramilitaire Freikorpsen, die bestonden uit nationalistische veteranen. Daardoor werden zowel de Berlijnse Spartakus-opstand in januari 1919 als de zogenoemde Radenrepubliek van München in bloed gesmoord. Liebknecht, Luxemburg en Eisner kwamen hierbij om het leven en werden de martelaren van extreem-links, dat in de jaren erna de zogenoemde Republiek van Weimar consequent zou blijven bestrijden.

Verraderlijke krachten

Hoe je het verloop van de Duitse revolutie ook waardeert, een onomstotelijk feit is dat die niet leidde tot de militaire nederlaag. Dat oorzakelijk verband lag precies omgekeerd. Toch zou na de oorlog de mythe van de ‘dolkstoot’ een grote rol spelen in de Duitse politiek, die hierdoor in hoge mate werd vergiftigd. Hindenburg, Ludendorff en sommige andere militairen bleven erop hameren dat het Duitse leger tot aan november 1918 ongeslagen en onverslaanbaar was, maar dat verraderlijke krachten aan het thuisfront de boel verziekt hadden. Allerlei ultranationalistische partijen en groeperingen namen deze legende over en voerden een hetze tegen de Duitse politici die hun handtekening hadden gezet onder de wapenstilstandsovereenkomst en het uiteindelijke Verdrag van Versailles.

De snoeiharde vredesvoorwaarden die de overwinnaars de Duitsers in het Verdrag van Versailles hadden opgelegd, leidden ertoe dat velen zich vernederd voelden. In deze kringen ging de dolkstootlegende erin als koek. Ook de nationaal-socialistische beweging van Adolf Hitler gebruikte de legende in haar propaganda, waarbij vooral de gelijkstelling van marxisme en Jodendom een bijzonder giftig karakter kreeg. Het was dan ook niet verbazingwekkend dat de verongelijkte Ludendorff aanvankelijk wel iets in de nazi’s zag, en in november 1923 samen met Hitler een mislukte poging tot een staatsgreep deed. Maar voor een nationaal-socialistische revolutie was de tijd nog niet rijp, en de dolk die Ludendorff en zijn geestverwanten in de rug van de Republiek van Weimar wilden steken, brak af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 11 - 2018