Honderd jaar geleden bezetten Franse en Belgische troepen het Duitse Ruhrgebied om herstelbetalingen af te dwingen. Het leidde tot een economische crisis. Als uitweg besloot de Duitse regering geld bij te drukken. Het gevolg: een gierende inflatie.
De Eerste Wereldoorlog was nog maar vier jaar voorbij, de ellende door niemand vergeten. Toch trokken op 11 januari 1923 Franse en Belgische troepen het Ruhrgebied binnen, het hart van industrieel Duitsland. Het Ruhrgebied was goed voor 80 procent van de Duitse kolenwinning en cokesproductie. De Duitsers boden geen verzet, maar als dit geen oorlog was, wat was het dan wel?
Goed beschouwd was het een stuiptrekking, een nawee van de Grote Oorlog. De bezetting van het Ruhrgebied was de culminatie van geduw en getrek over de herstelbetalingen, die Duitsland waren opgelegd als boetedoening voor zijn verantwoordelijkheid. Frankrijk en Engeland hadden de betalingen nodig, omdat ze diep in de schulden zaten vanwege oorlogsleningen. Maar het doel ervan was ook Duitsland zodanig aan banden te leggen dat het nooit meer ten strijde kon trekken.
“Duitsland moest 132 miljard goudmark betalen”
De last van de betalingen zou nog tientallen jaren op de Duitse economie drukken. De manier waarop Duitsland boete moest doen was economisch gezien onverstandig, zo toonde de Engelse econoom John Maynard Keynes aan in The Economic Consequences of the Peace (1919). Keynes verwees in de titel naar het Verdrag van Versailles, dat kan worden gezien als het scharnier waarom het hele Interbellum draaide. Van Duitsland werd een langzame wurging van zijn economie verlangd, en dat was onverstandig, waarschuwde Keynes. Niet alleen leidde het tot armoede en ressentiment, het hinderde ook economisch herstel in de rest van Europa, dat Duitsland als partner niet kon missen.
Ruhrgebied was legitiem doelwit
Een deel van Duitsland was al meteen na het einde van de oorlog bezet. Sinds de wapenstilstand van 11 november 1918 waren Amerikaanse, Engelse, Franse en Belgische troepen gelegerd in het Rijnland, het deel van Duitsland dat ten westen van de Rijn lag, met steden als Keulen, Bonn en Mainz. Ook aan de andere kant van de Rijn liep de bezetting door in ‘bruggenhoofden’ die zouden vervallen als Duitsland aan zijn verplichtingen voldeed. In Versailles was afgesproken dat beide zijden van de Rijn gedemilitariseerd zouden blijven, maar het verdrag bepaalde ook dat de bezetting van het Rijnland niet langer zou duren dan vijftien jaar.
De door Keynes gewraakte herstelbetalingen waren in het verdrag opgenomen, en Duitsland had de verplichting daartoe aanvaard. De formulering van die plicht in artikel 231, vaak de Oorlogsschuldclausule genoemd, legde alle verantwoordelijkheid bij Duitsland. Het ging om een voorlopig bedrag. Vanaf september 1919 had Duitsland al betalingen in natura gedaan, vooral van kolen. Een Reparation Commission zou het definitieve bedrag bepalen, uiterlijk voorjaar 1921.
Meer lezen over Duitsland? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Deze commissie had al wel zwart op wit vastgelegd dat het Ruhrgebied een legitiem doelwit was als Duitsland zich niet zou houden aan toegezegde leveranties van kolen en hout. Als voorschot daarop had Frankrijk na de Duitse betalingsachterstand in maart 1921 al drie steden in het Ruhrgebied bezet: Duisburg, Ruhrort en Düsseldorf. Het totale bedrag van de Duitse verplichtingen werd in mei 1921 op 132 miljard goudmark gesteld. Het ging om een complex geheel van obligaties en jaarlijkse termijnen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Duitsland was verontwaardigd en zou zich in de praktijk nooit aan de afspraken houden. De Duitsers zeiden dat ze daartoe niet in staat waren, de Fransen meenden dat ze de zaak traineerden. De verhoudingen tussen de geallieerden waren inmiddels ook getroebleerd en het boek van Keynes had de Engelsen aan het denken gezet. De Duitsers ook, die zagen hoe de geallieerden geïrriteerd raakten, vooral door elkaar.
Op de achtergrond speelde het nauwelijks verborgen verlangen van de Fransen om hun aanwezigheid in het Rijnland permanent te maken. Sterker: een deel van de Fransen, aangevoerd door de germanofobe premier Raymond Poincaré, zag daarnaast de controle over het Ruhrgebied als doel op zich. Ze verwachtten dat Frankrijk via beheersing van de kolenmijnen van het Ruhrgebied de Europese staalindustrie kon domineren. Het zou Duitsland opsplitsen, mogelijk uit elkaar laten vallen. Zo kon Duitsland zwak gehouden worden, kon herbewapening worden voorkomen en zou Frankrijk een voordeel krijgen dat zijn geringere inwoneraantal en zwakkere economische basis zou goedmaken.
Groen licht
De meeste Duitsers vertrouwden de Fransen niet; ze verdachten hen ervan zo veel mogelijk gebied te willen inpikken. In de woorden van de liberaal-conservatieve politicus Gustav Stresemann, met een verwijzing naar Wagners opera: ‘Frankrijk wil niet het Rijngoud, Frankrijk wil de Rijn.’ De Duitse staatsman meende dat Frankrijk er in de vredesonderhandelingen niet in was geslaagd het Rijnland definitief af te troggelen, en dat nu alsnog probeerde te bereiken.
Eind 1922 bepaalde de Reparation Commission hoeveel betalingsachterstand Duitsland had. Die was behoorlijk opgelopen; daarom vroeg de Duitse regering, sinds november geleid door de partijloze zakenman Wilhelm Cuno, om een moratorium van twee jaar. Dat verzoek werd op een conferentie van regeringshoofden in Parijs afgewezen. Duitsland was niet over de brug gekomen met wat het had moeten leveren: in plaats van 200.000 telegraafpalen waren er maar 65.000 bezorgd. Ook waren er niet voldoende kolen richting Frankrijk gegaan.
De Fransen kregen groen licht voor een bezetting om betaling af te dwingen. De Engelsen waren ertegen; de Amerikanen deden er het zwijgen toe, maar haalden hun troepen vervroegd uit het Rijnland – een teken van hun ongenoegen.
Een zware hypotheek
De herstelbetalingen waren gebaseerd op het Verdrag van Versailles. Om ze juridisch te rechtvaardigen had Duitsland in artikel 231, de zogenoemde Oorlogsschuldclausule, de volle verantwoordelijkheid voor de oorlog toebedeeld gekregen. De Duitsers zouden deze schuldigverklaring nooit accepteren. Die werd een bron van ongenoegen en verzet, en legde een zware hypotheek op de Weimarrepubliek. Zowel de onderhandelaars als de politiek leiders van het land die hiermee akkoord waren gegaan, werden verantwoordelijk gehouden voor een verdrag dat de bevolking ronduit afwees. Rondom de Kriegsschuldfrage werd Duits revanchisme opgetuigd.
Zo trokken vroeg in de ochtend van 11 januari 19.000 Franse en 2500 Belgische soldaten het Ruhrgebied binnen, officieel op een missie ter bescherming van de mensen die de telegraafpalen en hout in beslag moesten nemen. Ze ontmoetten weinig tegenstand, want de Duitse regering had haar soldaten opdracht gegeven botsingen te voorkomen en zich terug te trekken als ze werden uitgedaagd. Er was geen animo en evenmin de capaciteit om de confrontatie aan te gaan.
In afwachting van de komst van de Fransen waren in het Ruhrgebied bijeenkomsten georganiseerd met patriottische toespraken en waren aanplakbiljetten opgehangen, die opriepen niet op straat te komen als de Fransen binnentrokken en geen geweld uit te lokken. De bewoners hielden zich daaraan. Het bleef relatief kalm, maar onder de oppervlakte kolkte het. Duitsland mocht verdeeld zijn over van alles en nog wat, en soms op de rand van een burgeroorlog lijken te staan, de bezetting verenigde de burgers in hun woede.
Binnen vijf dagen hadden de Fransen Essen, Bochum en Dortmund bezet, in de loop van de maand en in februari rukte het leger verder op. De Fransen trokken een formele grens tussen het Ruhrgebied en de rest van Duitsland, alsof het een ander land was. Het bevestigde de vrees dat opsplitsing van Duitsland, als het al niet het doel was, dan toch wel het resultaat zou zijn.
Krakende economie
Het Duitse verzet was al voor de bezetting begonnen. Een van de tekenen was op 10 januari de verhuizing van het Rheinish-Westfälisches Kohlen-Syndikat, de verkoop- en bedrijfsorganisatie van de kolenindustrie, van Essen naar Hamburg. Zodra de bezetting daadwerkelijk begon, sloten veel fabrieken en alle mijnen hun poorten. De productie viel stil. Het spoorwegverkeer werd gestaakt. De vakbonden namen het voortouw, voor de verandering gesteund door de werkgevers die bang waren voor onteigening. Maar iedereen wist dat de Duitse economie niet lang kon overleven zonder de kolenmijnen en industrie in het Ruhrgebied.
“Frankrijk wil niet het Rijngoud, Frankrijk wil de Rijn”
Spontaan verzet werd overgenomen door de regering in Berlijn. Op 13 januari riep kanselier Cuno de bevolking van het bezette gebied op tot passief verzet, 14 januari werd uitgeroepen tot ‘een dag van nationale rouw’. Ambtenaren legden het werk neer, ze volgden geen bevelen op van de bezetters. Cuno’s oproep had meer succes dan de regering had verwacht of misschien zelfs had gewenst.
Om de schok voor burgers op te vangen besloot de regering de niet-werkenden een uitkering te geven. Dat zou kostbaar blijken, want de gevolgen van de bezetting beperkten zich niet tot het Ruhrgebied. Ook elders in Duitsland leidden de gestaakte leveranties van grondstoffen tot teruggelopen productie en ontslagen. De werkloosheid liep op tot 23 procent, de belastinginkomsten verminderden en vielen uiteindelijk weg. De toch al wankele economie van het land kraakte.
Werkweigering Ruhrgebied
De Fransen waren verrast door de kracht van het passieve verzet. Maarschalk Ferdinand Foch schijnt de enige te zijn geweest die had gewaarschuwd dat de Duitsers niet zomaar over zich heen zouden laten lopen. Voor premier Poincaré gold dat zijn enthousiasme om het Ruhrgebied binnen te trekken groter was dan zijn vaardigheid in het opstellen van een doordacht plan voor de bezetting. Poincarés minister van Financiën had gealarmeerd laten weten dat de Franse financiën er slecht voor stonden en dat een langdurige bezetting hoge kosten met zich meebracht. De Belgen, die hadden gehoopt dat de bezetting snel haar doel zou bereiken, kregen spijt van hun deelname.
Op 21 januari riepen de bezetters de staat van beleg uit, waarna een groot aantal Duitsers werd gearresteerd omdat ze orders niet opvolgden. Tienduizenden mensen werden gedwongen het gebied te verlaten. De Duitse kranten stonden vol verhalen over ‘wreedheden’ en het droeve lot van de verdrevenen. Scholen sloten hun deuren, voedselproducenten en handelaars moesten hun producten afstaan. De weken daarna werden gekenmerkt door werkweigering, sabotage en nachtelijke overvallen.
Het rigide optreden van de Franse troepen maakte het alleen maar erger voor de Duitsers. Voor de inkwartiering van hun soldaten gebruikten de Fransen openbare gebouwen, van ziekenhuizen tot politiebureaus, maar ook boerderijen en woningen. Alsof dat al niet confronterend genoeg was, zette de Franse legerleiding ook nog een contingent soldaten uit Noord-Afrika in. Hun aanwezigheid werd door de Duitsers niet alleen ervaren als een bedreiging voor hun vrouwen, maar ook als een vernedering, een soort omgekeerd kolonialisme. Deze ‘zwarte schande’ werd publicitair uitgespeeld en de Fransen waren gedwongen deze troepen terug te trekken.
Opkomst Hitler
Adolf Hitler greep de bezetting aan om zichzelf te promoten. Meteen op 11 januari sprak hij in Cirkus Krone in München. De schuld voor de Duitse kwetsbaarheid legde hij bij ‘de Novembermisdaad’ (het uitroepen van de republiek in 1918) en alles wat daaruit was voortgekomen. Hij wees de gebruikelijke schuldigen aan: marxisme, democratie, parlementarisme, internationalisme en natuurlijk de Joden. Hem werd nauwelijks een strobreed in de weg gelegd. De slappe reactie van de regering was niet alleen een triomf voor Hitler, maar hij begon daardoor ook de grenzen op te zoeken van wat mogelijk was.
De bezetters kwamen er snel achter dat ze de kolenmijnen en de fabrieken niet gaande konden houden. Toen ze de al aanwezige kolen- en cokesvoorraden wilden weghalen, lukte dat niet, omdat de spoorwegen niet meer functioneerden. Die werden vervolgens overgenomen door de Franco-Belgian Régie, maar het duurde maanden voordat de treinen weer enigszins betrouwbaar reden. Toch waren de Fransen na een paar maanden optimistisch genoeg om te dromen van een autonoom Rijnland of een permanente bezetting van beide Rijnoevers.
Sabotage
Terwijl de spanningen in het Ruhrgebied toenamen, bezocht rijkspresident Ebert in het midden van februari de steden Karlsruhe en Mannheim om ook daar op te roepen tot verzet. Passief verzet werd al snel actief verzet, opgejuind door politieke partijen en rechts-radicale groeperingen. De bevolking stond daar sympathiek tegenover. De NSDAP van Adolf Hitler hield zich in eerste instantie gedeisd. De partij had het oog op grotere zaken – de ontmanteling van de democratische structuren – en richtte zich daarop. Hitler zelf zag wel kans om de onrust uit te buiten en organiseerde goedbezochte toespraken in München.
Albert Leo Schlageter
De bekendste saboteur was oorlogsveteraan Albert Leo Schlageter. Na de bezetting voerde hij in Kalkum een groep nationalisten aan die probeerde een spoorbrug op te blazen. Die aanslag leverde enkel wat schade op. Op 8 april 1923 werd Schlageter gearresteerd. Een maand later werd hij ter dood veroordeeld en op 26 mei geëxecuteerd. Het maakte hem een perfecte held in wie de haat jegens de bezetters zich kon samenballen. Hitler noemde Schlageter in Mein Kampf. Na 1933 werd hij een belangrijke held van het naziregime.
In het bezette gebied groeide het aantal schermutselingen en steeds vaker liepen ze uit op bloedige confrontaties. Een Franse interventie bij de Krupp-fabrieken in Essen leidde op 31 maart tot de dood van dertien mensen en enkele tientallen gewonden. Een Schreckensherrschaft, riepen de Duitsers, die enthousiast de rol van slachtoffer aannamen. Van hun kant klaagden de Fransen natuurlijk over sabotage en aanvallen door burgers.
Er was inderdaad sprake van sabotage, vooral van de spoorwegen en de communicatienetwerken. Een ervan trof een trein vol Belgische soldaten op verlof, net toen die in de nacht van 29 op 30 juni vertrok van het station van Hochfeld, een wijk van Duisburg. De aanslag leidde tot twaalf doden en tientallen gewonden. Als revanche namen de Fransen gijzelaars en legden ze collectieve boetes op. De troepen traden ruw op, met agressieve huiszoekingen en identiteitscontroles en standrechtelijke executies. Pas tegen de zomer was er sprake van enige rust in het Ruhrgebied, zij het niet in de rest van Duitsland.
Crisisjaar door het Ruhrgebied
Ondertussen was het ruimhartig beleid van de Duitse regering kostbaar gebleken. De enige manier om het te financieren was meer geld bijdrukken. Het gevolg was natuurlijk dat de inflatie, die in 1914 was begonnen omdat de oorlogsmachine op de pof was gefinancierd, uit de hand liep. Het leidde tot de bekende beelden van Duitsers die met een kruiwagen vol rijksmarken brood gingen kopen en kinderen die speelden met stapels bankbiljetten.
De crisis rondom de bezetting van het Ruhrgebied en de economische gevolgen ervan zou de Weimarrepubliek op het randje van de afgrond brengen. Toen Gustave Stresemann in augustus rijkskanselier werd, deed hij voorstellen om tot een vergelijk te komen met Frankrijk. Ze zouden nergens toe leiden, en in september moest Stresemann de handdoek in de ring gooien en aankondigen dat het passieve verzet werd opgegeven. Het was niet alleen vernederend, maar het bood wie daarvoor openstond ook een defaitistisch verhaal. Een narratief van de zoveelste capitulatie van Duitsland: de wapenstilstand in 1918, het Verdrag van Versailles en de acceptatie van de herstelbetalingen waren koren op de molen van nationalistisch rechts.
De bezetting van het Ruhrgebied was het openingssalvo van het jaar 1923, dat voor Duitsland een crisisjaar zou worden. De inflatie werd pas beteugeld toen in november een nieuwe geldeenheid, de rentenmark, werd ingevoerd. De binnenlandse onrust culmineerde op 8 november in de Bierkellerputsch, Hitlers eerste poging om de macht te grijpen. Weimar zou 1923 overleven en tot de Grote Depressie van 1929 zelfs floreren, maar veel factoren die in de jaren dertig tot de ondergang van de republiek zouden leiden, kwamen in dit crisisjaar aan het licht.
Meer weten:
- 1923. Het jaar van de omslag (2022) door Frans Verhagen beschrijft hoe 100 jaar geleden antiparlementaire en antidemocratische tendensen de kop opstaken.
- De Weimarrepubliek (2021) door Patrick Dassen behandelt Duitsland na de nederlaag in 1918 tot de machtsovername door Adolf Hitler.
- Paris 1919. Six Months that Changed the World (2003) door Margaret MacMillan, over het Verdrag van Versailles.