Wie zich niet achter het Westen schaarde, was een communistenvriend. De Koude Oorlog-retoriek en het zwart-witdenken van de jaren vijftig lieten weinig ruimte voor een vredelievender geluid. Toch probeerden aanhangers van de Derde Weg dat te laten horen.
In zijn ‘Kronkels’ voor Het Parool was Simon Carmiggelt meestal een milde melancholicus. Juist het kleine, het alledaagse vormde voor hem vaak de aanleiding voor de cursiefjes. Maar als het over het grote wereldgebeuren ging, kon een heel andere, venijnige Carmiggelt tevoorschijn komen. In de oorlog had hij riskant werk gedaan in de illegaliteit. Zijn broer was omgekomen in kamp Vught. Die ervaringen maakten dat hij ook na de bevrijding bloedfanatiek bleef pleiten voor het maken van duidelijke keuzes tegen totalitarisme. In de nieuwe omstandigheden heette de vijand het communisme.
In het klassiek geworden gedicht ‘De vrijheid, och…’ veegde hij de vloer aan met intellectuelen die het pacifisme predikten:
De vrijheid is, als op het stil verraad
van louche proffen en humane heren,
die onze weerstand zalvend wegmasseren,
in dit beschaafde land geen celstraf staat.
En dat we hardop kunnen zeggen ‘neen’
tegen McCarthy en zijn wilde hysterie,
maar ook tegen die zwendelbende, die
de vrede predikt door Moskous vuurmond heen.
Carmiggelt ergerde zich vooral aan het volgens hem vage vrijheidsbegrip van deze pacifisten. ‘Concentratiekampen zijn nooit relatief,’ stelde hij aan het slot van zijn gedicht. Met ‘die zwendelbende’ bedoelde de schrijver de aanhangers van de Derde Weg, een beweging die inging tegen het zwart-witdenken van de Koude Oorlog. Het moest mogelijk zijn om te ontkomen aan het conflictdenken, aan het kritiekloos volgen van een van de twee kampen, vonden zij.
Maar na de door de Sovjets met harde hand neergeslagen Hongaarse Opstand in het najaar van 1956 was er weinig ruimte meer voor dit soort genuanceerde ideeën. ‘Er is een strijd aan de gang tussen de vrijheid en het communisme,’ sprak Klaas Voskuil, hoofdredacteur van het sociaal-democratische dagblad Het Vrije Volk, voor de VARA-radio. ‘In deze strijd wordt ons gevraagd te kiezen. Ronduit en duidelijk. Zonder slagen om de arm, zonder: ja, maars. Voor of tegen de vrijheid en de onderdrukker van de vrijheid. Wie aan de onvoorwaardelijke keuze probeert te ontkomen en vooral, wie zijn naam zet onder verklaringen die ook door communisten kunnen worden ondertekend, staat aan de verkeerde kant, of hij wil of niet.’
In kringen van de Derde Weg vond men dit maar simplificaties. Tegelijk met de gebeurtenissen in Hongarije waren Israël, Frankrijk en Groot-Brittannië ten strijde getrokken tegen Egypte, dat het Suezkanaal had genationaliseerd. Johan Riemens, een vooraanstaande figuur binnen de beweging, stelde dat deze ontwikkelingen de spanningen in de wereld tot levensgevaarlijke hoogten hadden laten oplopen. Een beter bewijs voor het failliet van de door de beide supermachten gevoerde machtspolitiek was er niet.
De Derde Weg-beweging was het directe gevolg van een bijeenkomst in het Minerva-paviljoen in Amsterdam op 28 april 1951. Veel van de aanwezigen hadden banden met bestaande vredesorganisaties, die door hun geringe omvang en versplinterde karakter nauwelijks enige betekenis hadden. Nederland was in de greep van een oorlogspsychose, stelden ze. De soms bijna hysterische propaganda van Oost en West vergiftigde de geesten. Het maakte nuchter denken bijna onmogelijk.
Het was de hoogste tijd voor heldere en zakelijke voorlichting over de toestand in de wereld. In een ter plekke opgesteld manifest werd zowel het door de Amerikanen gedomineerde Atlantische pact als de door de Sovjet-Unie beheerste Kominform afgewezen. De 51 ondertekenaars, merendeels intellectuelen van naam, zagen een gulden middenweg tussen de twee kampen.
De dag- en weekbladen besteedden ruim aandacht aan het nieuwe initiatief. Maar hun kritiek was – enkele uitzonderingen daargelaten – niet mals: de aanwezigen in Minerva mochten dagdromen over een derde weg, in de harde werkelijkheid was deze onmogelijk.
De aanhang van de Derde Weg moest vooral gezocht worden in de linkse hoek. Sociaal-democraten waren het talrijkst. Ook behoorlijk aanwezig waren meer religieus geïnspireerde types uit de kringen van de vooroorlogse Christelijk Democratische Unie (CDU), een partij die was opgegaan in de in 1946 opgerichte PvdA.
De ontvangst door het progressieve establishment was echter allerminst hartelijk. De sociaal-democraten hadden al in 1937 eenzijdige ontwapening uit hun partijprogramma geschrapt, wat eraan bijdroeg dat ze twee jaar later – voor het eerst – mochten meeregeren. Eind jaren veertig, begin jaren vijftig werden pacifistische geluiden binnen de Partij van de Arbeid overstemd door een dominant Atlantisch denken. Prominente sociaal-democraten als Koos Vorrink, Evert Vermeer, Conny Patijn, Frans Goedhart en Jacques de Kadt waren de belangrijkste pleitbezorgers.
Het gewelddadig optreden in Indië had de partij tweespalt en ledenverlies opgeleverd; de evenzeer van oorlogsretoriek doordrenkte stellingname tegen de communisten leverde minder discussie op. De blokkade van West-Berlijn (1948), de uitroeping van de Volksrepubliek China en het tot ontploffing brengen van een eerste Sovjet-atoombom (1949) en het uitbreken van de oorlog in Korea (1950) bewezen volgens de meeste PvdA’ers de agressieve bedoelingen van Moskou.
Kernwapens werden door hen niet categorisch afgewezen. Ze vormden een noodzakelijk kwaad, vond men. Ook kruideniersoverwegingen speelden een rol. Het ministerie van Oorlog slokte rond 1950 ruim eenvijfde van de begroting op. Het wegvloeien van al die miljarden guldens frustreerde niet alleen de wederopbouw, maar ook de opbouw van de welvaartsstaat die de sociaal-democraten voor ogen hadden.
Partijleider en premier Willem Drees, anticommunistisch, maar niet de grootste havik, had in de ministerraad al eens gewaarschuwd tegen de almaar oplopende defensielasten: ‘Men kan Rusland geen grotere dienst bewijzen dan door het uitgeven van hoge bedragen voor militaire doeleinden, welke de economie en de sociale positie van ons land aantasten.’ Verelendung van Nederland zou alleen maar zorgen voor meer voedingsbodem voor het gedachtegoed van Lenin en Stalin.
Kernwapens waren goedkoop – ‘More bang for the buck,’ zeiden de Amerikanen. Atoombommen hielden de defensiebudgetten nog enigszins binnen de perken. Wat ze konden aanrichten, was nog niet iedereen even goed duidelijk. Een nucleair deskundige in de militaire commissie van de PvdA, zelf in dienst van defensie, beweerde in 1951 met droge ogen dat de bewoners van een door een kernaanval getroffen gebied zich wel degelijk konden beschermen tegen straling. Goed handen wassen, luidde het advies, ‘waarbij in het bijzonder de aandacht aan het schoonmaken der nagels moest worden besteed’.
Vijfde colonne
In dit partijklimaat kon de Derde Weg op weinig sympathie rekenen. Drie vooraanstaande ondertekenaars van het in Minerva opgestelde manifest, die ook lid waren van de PvdA, werden op het partijbureau genood. Het waren de rode dominee J.J. Buskes, hoogleraar Nederlands Nico Donkersloot en criminoloog Willem Nagel. De twee laatsten waren ook actief als schrijver. PvdA-voorzitter Koos Vorrink stak een woedende tirade af. Buskes was sprakeloos, Nagel des duivels. Hij bedankte direct voor de partij.
De drie Derde Weg-aanhangers die bij Vorrink moesten komen, hadden allen een indrukwekkende staat van dienst in het verzet. Buskes kwam voort uit de kringen van de CDU. Zijn sociaal-democratische principes waren voor hem een logisch gevolg van zijn christelijke inspiratie. Net als zijn radicale pacifisme trouwens. Het bracht de dominee tot pittige uitspraken. In 1948 noemde hij in verband met de politionele acties onder leiding van generaal Spoor de namen van Pontius Pilatus en Adolf Hitler.
Bij Donkersloot speelde geen kerkelijke achtergrond mee. Voor SDAP en PvdA zat hij in de Eerste Kamer. Daar hield hij mee op, omdat hij niet kon leven met de door zijn partij gesteunde politionele acties. Nagel kwam nooit meer helemaal los van zijn oorlogservaringen. Als schrijver opereerde hij onder zijn verzetsnaam J.B. Charles. Nagel was voortdurend kien op herlevend fascisme. Behalve de bewapening en de oorlogsstemming wekte ook de toenemende macht van de Bondsrepubliek zijn zorgen.
Meer Atlantisch ingestelde sociaal-democraten en andere westers gezinden rekenden Buskes, Donkersloot, Nagel en hun geestverwanten tot de vijfde colonne, sympathisanten van Moskou in een wat mildere verpakking. ‘Querulanten van het stalinisme’ noemde de altijd scherpe partij-ideoloog Jacques de Kadt hen.
Maar ook de communisten spuugden op de Derde Weg. Het aan de CPN gelieerde dagblad De Waarheid noemde de beweging een wegbereider van ‘het fascisme van Wall Street’ en de aanhangers door de ‘Joegoslavische en Amerikaanse geheime diensten gecorrumpeerde renegaten’.
De Derde Weg zelf deed ondertussen verwoede pogingen om te ontkomen aan de hokjesgeest, die door de Koude Oorlog nog sterker leefde dan anders. In het oorspronkelijke manifest uit 1951 waren termen als ‘pacifisme’ en ‘socialisme’ bewust gemeden. In 1952 volgde een verklaring om het neutrale karakter van de beweging nog eens te benadrukken, en om afstand te nemen van de communistisch georiënteerde Nederlandse Vredesraad.
Bij de Tweede Kamerverkiezingen in datzelfde jaar onthield de Derde Weg zich bewust van bemoeienis. De Groene Amsterdammer, een van de weinige mediaorganen die min of meer sympathiseerden met de beweging, raadde de lezers aan om toch een gebaar te maken. Wie wat voelde voor de ideeën van de Derde Weg moest op de nummer zeven van een partij naar keuze stemmen. Gewoon als signaal. De kiezers pikten het niet op. In de uitslagen was geen effect waarneembaar.
München 1938
In de jaren daarna ontstond binnen de Derde Weg alsnog discussie over nut en noodzaak van politieke activiteit. ‘Is het nuttig dat een organisatie van principiële geweldsbestrijders in het kader van de PvdA ontstaat?’ vroeg de redactie van het blad van de beweging zich begin 1954 af. ‘Is het wenselijk of zelfs noodzakelijk dat een Derde Weg-stem in de Kamer gehoord zou worden en hoe zou dit te verwezenlijken zijn zonder het niet-partijpolitieke karakter van de Vredesbeweging en de Derde Weg te loochenen?’
Daar kwam men niet echt uit. De Derde Weg worstelde wel vaker met vragen. In Het Parool werd begin 1953 gesteld dat nu wel duidelijk was waar de beweging tegen was, maar dat volkomen onhelder bleef waar ze nu precies vóór was. Het duurde ruim een halfjaar voordat er iets wat op een antwoord leek was geformuleerd. De aanhangers van de Derde Weg hadden diverse achtergronden en uiteenlopende meningen over andere zaken. Dat en het ontbreken van een duidelijke leider bemoeilijkten het opereren van de beweging.
En zo ploeterde de Derde Weg voort. In een poging om alle activiteiten naar een hoger plan te tillen werd in 1956 de Third Way International opgericht. Maar vanuit het buitenland was er nauwelijks belangstelling, zodat ook deze nieuwe organisatie een in hoofdzaak Nederlandse onderneming bleef.
De media die na de Minerva-bijeenkomst vele kolommen aan de Derde Weg hadden gewijd, zwegen de beweging later dood. Dat had de club ook aan zichzelf te wijten. Door het onvermogen om uit de eigen kring te breken werd naar buiten steeds meer de indruk gewekt van een haast sektarisch, onbeduidend genootschap.
Boven de Derde Weg bleef steeds de slagschaduw van München 1938 hangen. Zeker na de naoorlogse onderwerping van Oost-Europa kon er geen twijfel meer bestaan over de kwaadaardige, imperialistische bedoelingen van de Sovjets. Wie ook maar de indruk wekte zich niet met hand en tand te willen verzetten tegen Moskou, werd onmiddellijk afgeschilderd als een nieuwe Chamberlain. Een nieuw München lag steeds weer op de loer: elke toegeeflijkheid zou immers misbruikt worden door de communisten. Die namen de ruimte die ze kregen.
De gebeurtenissen in Hongarije in 1956 vormden het bewijs. Plots hadden kranten en weekbladen weer volop belangstelling voor de Derde Weg. Maar de beweging diende voornamelijk als kop van jut. De woede over de gebeurtenissen in Boedapest en de onmacht van het Westen konden niet opgekropt blijven. Op (vermeende) medeplichtigen in eigen land was het prima afreageren.
Na het luwen van de eerste woede werd het opinieklimaat iets toleranter. Maar de verhoudingen stonden nog steeds dermate op scherp dat elke nuance onmiddellijk verdacht was. Zelfs een bedachtzaam en gerespecteerd wetenschapper als Jan Tinbergen kwam onmiddellijk in het verdachtenbankje. In november 1957 pleitte hij in Socialisme & Democratie, het wetenschappelijk maandblad van de PvdA, voor een wat nuchterder kijk op de Oost-West-tegenstellingen.
De econoom propageerde onder andere meer aandacht voor de verschillen tussen Noord en Zuid. Het zou goed zijn om – naast al het geld dat aan defensie werd besteed – voortaan 1 procent van het nationaal inkomen te reserveren voor ontwikkelingssamenwerking. Ook Tinbergen, die niets met de Derde Weg te maken had, werd weggezet als een verrader van de westerse zaak. Jacques de Kadt had het in een volgend nummer van Socialisme & Democratie over ‘het socialisme Tinbergen-Chroesjtsjov’.
Daklozenberaad
In 1956 was alleen al de suggestie om iemand uit de gelederen van de Derde Weg een goede plek te geven op de PvdA-kandidatenlijst voor de Tweede Kamerverkiezingen weggehoond door de gevestigde orde binnen de partij. Oud-fractievoorzitter jonkheer Marinus van der Goes van Naters zou het ‘bijzonder misleidend vinden wanneer een soort 3e Weg-figuur in de fractie zou worden opgenomen’. Een soort 3e Weg-figuur – de woordkeuze sprak boekdelen.
Sommige aanhangers van de Derde Weg lieten zich echter niet meer het bos in sturen. In 1955 werd het Daklozenberaad opgericht. Ruim dertig mannen en een enkele vrouw troffen hier het thuis dat ze bij de bestaande politieke partijen niet vonden. In eerste instantie koesterden ook zij nog de hoop om via bijvoorbeeld de PvdA een pacifistisch geluid in de Tweede Kamer te kunnen laten horen. Maar toen daartoe geen enkele gelegenheid werd geboden, werd het Daklozenberaad op 30 juni 1956 omgezet in de Actiegroep tot Vorming van een Partij op Anti-Militaristische en Socialistische Grondslag.
Ruim een halfjaar later was de Pacifistisch-Socialistische Partij een feit. In het bestuur wemelde het van de Derde Weg-aanhangers en al in de eerste zinnen van het beginselprogramma weerklonk de echo van het manifest uit 1951: ‘Na de Tweede Wereldoorlog wordt het steeds meer duidelijk, dat de wereldeenheid niet naderbij komt, maar dat de tegenstellingen groter worden, dat de rechtvaardige verdeling van aardse goederen niet beter wordt, dat er nog steeds geen duurzame vrede is, integendeel, dat de oorlogsdreiging niet van de lucht is. Hieruit blijkt de onmacht en het gebrek aan visie van de bestaande politieke partijen.’
In tegenstelling tot de Derde Weg, die inmiddels het verzet tegen de atoombewapening tot speerpunt had gemaakt, lukte het de PSP wel om een bredere aanhang te verwerven. In 1959 kwam de partij met twee vertegenwoordigers in de Kamer. De vier zetels bij de twee verkiezingen in de jaren zestig vormden het hoogtepunt in de pacifistisch-socialistische geschiedenis, die in 1989 zou eindigen met het opgaan in GroenLinks.
De PvdA leed onder het succes van de PSP. De bestrijding van de nieuwkomer was dan ook fel. Op een 1 mei-viering hekelde partijvoorzitter Evert Vermeer de pacifistisch-socialisten, die volgens hem een bezetting door de Sovjets verkozen boven het voeren van een oorlog. ‘Wij democratische socialisten zeggen daartegen: liever dood dan slaaf!’ Het beetje aandacht dat de Derde Weg nog gekregen had, stierf weg. De aversie richtte zich nu tegen de PSP, waar mensen als Johan Riemens en Nico Donkersloot onderdak vonden.
Eigenlijk was de Derde Weg van begin af aan niet meer dan een steeg die wel dood moest lopen op een plein van goede bedoelingen en genuanceerde principes. Het punt dat de oprichters wilden maken met het manifest uit 1951 was helder, maar kon door de opzet van de beweging geen vervolg krijgen. Het angstvallig waken over de neutraliteit en onafhankelijkheid resulteerde in vrijblijvendheid. Om aan geharnaste tegenstanders van welhaast onwrikbare standpunten partij te bieden was een duidelijke richting noodzakelijk.
Dat de aanhangers van de Derde Weg na enige jaren gingen dolen en zochten naar een politiek tehuis, is dan ook logisch. Met de opkomst van de PSP verviel voor velen al de betekenis van de beweging. Dat vrijwel tegelijkertijd in de PvdA en andere partijen meer ruimte ontstond voor verschillende denkbeelden over buitenlands beleid, droeg eveneens bij aan het begin van het einde.
De Derde Weg vegeteerde door tot 1965. In dat jaar werd de beweging opgeheven. In de veertien jaar van het bestaan was relatief weinig resultaat geboekt. Betekenis had de Derde Weg vooral als tussenstap van het volkomen onbetekenende en verdeelde pacifisme van vlak na de oorlog naar een volwaardige politieke stem via de PSP en meer ruimte voor andersdenkenden in andere partijen in de jaren zestig, en naar de in de jaren zeventig en tachtig niet meer te negeren vredesbeweging. Eigenlijk meer een wegbereider dan een weg.
MEER DERDE WEGEN
De naam ‘Derde Weg’ is niet uniek voor de Nederlandse beweging uit de jaren vijftig en zestig. De term is in de twintigste eeuw vaker gebruikt als aanduiding van een alternatief voor de ogenschijnlijk dwingende keuze tussen twee dominante systemen. De Italiaanse leider Benito Mussolini benadrukte in de jaren twintig dat er naast socialisme en kapitalisme politiek gezien nog een derde weg open lag, die van het fascisme.
In de jaren negentig stond de derde weg voor een lang voor onmogelijk gehouden huwelijk tussen sociaal-democratie en neoliberalisme. De Amerikaanse president Bill Clinton was een representant van deze ideeën. Maar ook in de linkse kringen in Europa maakte deze progressieve vorm van marktdenken school: van Tony Blair en Gerhard Schröder tot de paarse kabinetten van Wim Kok.
Meer informatie
Boeken
In het boek Nederland, links en de Koude Oorlog (1982) staat een verhelderend artikel van Ron Leijser over de Derde Weg. Informatie is ook te vinden in sociaal-democratische partijgeschiedenissen als Een partij in de tijd. Veertig jaar Partij van de Arbeid 1946-1986 (1986) van Anet Bleich en Frits Rovers, Voor recht en vrijheid. De Partij van de Arbeid en de Koude Oorlog 1946-1958 (1994).
Werken over de historie van de pacifistisch-socialisten bieden eveneens inzicht. Jack Hofman (red.), Ontwapenend. Geschiedenis van 25 jaar PSP 1957-1982 volgt de grote lijnen. Een deel van de hoofdrolspelers uit die jaren komt aan het woord in Paul Denekamp (red.), Onstuimig maar geduldig. Interviews en biografische schetsen uit de geschiedenis van de PSP (1987).
Afbeelding: Clinton en Blair, voorstanders van de Derde Weg