Home Dossiers Tachtigjarige Oorlog De Synode van Dordrecht: afrekenen met de nieuwlichters

De Synode van Dordrecht: afrekenen met de nieuwlichters

  • Gepubliceerd op: 2 september 2009
  • Laatste update 27 mrt 2024
  • Auteur:
    Luc Panhuysen
  • 14 minuten leestijd
De Synode van Dordrecht: afrekenen met de nieuwlichters
Cover van
Dossier Tachtigjarige Oorlog Bekijk dossier

Tijdens de Synode van Dordrecht (1618-1619) vergaderden honderd predikanten een halfjaar lang over de grondslagen van het gereformeerde geloof. De Synode was belegd door prins Maurits om een einde te maken aan de religieuze twisten die de eenheid in de Republiek ondermijnden. Wie afweek van de orthodox-calvinistische lijn werd de kerk en het land uit gezet.

Een bruiloft in het jaar 1597, ergens in Holland. Gedanst wordt er niet, gedronken met mate. Boven het geroezemoes uit is het gesprek van twee geleerde mannen hoorbaar. Steeds meer mensen gaan om hen heen zitten. Het gesprek gaat over het geloof. De twee geleerden stellen vragen die het begrip te boven gaan. Had God voordat hij de schepping maakte al bepaald dat de zondeval zou plaatsvinden, en wanneer? En had God toen al voor de eeuwigheid bepaald wie in de hemel zou komen en wie in de hel? Het gesprek scheert langs theologische afgronden en haarspeldbochten. Maar men luistert ademloos, want in deze jaren is iedereen wel een beetje theoloog.

Meer lezen over de Tachtigjarige Oorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Eén van de mannen die aan het verhitte gesprek deelnamen was Jacobus Arminius (1560-1609), een virtuoos in de godgeleerdheid. Arminius stond aan de basis van het religieuze conflict dat spoedig de gereformeerde kerk en het politieke leven in de Nederlandse Republiek in twee kampen zou splijten en dat twintig jaar na de bruiloft zou culmineren in de Synode van Dordrecht.

De Dordtse Synode wordt vaak beschreven als een kerkelijk rookgordijn waarachter een politieke machtsstrijd werd beslecht. Inderdaad betekende de Synode een klinkende overwinning van prins Maurits (1567-1625) op Johan van Oldenbarnevelt (1547-1619) en diens medestanders. Maar zo’n analyse doet geen recht aan de inzet van de Synode en helpt ook niet erg om de heftigheid te begrijpen waarmee men elkaar in de haren vloog.

Geloof was voor lang niet iedereen een halszaak. Velen geloofden zonder precies te weten waarin. Maar er bestond een honger naar het Woord Gods die mede het klimaat heeft bepaald. Sommige predikanten waren beroemdheden. Populair waren mannen die ‘de kansel konden laten roken’. Ze hadden lange baarden, alsof ze zo uit het Oude Testament waren weggelopen. Ze hielden de aandacht vast met theatrale gebaren en lieten hun stem aanzwellen tot een losbarstend onweer, om dan ineens fluisterend verder te gaan. Zulke predikanten trokken volle kerken. Vijfhonderd man was niet ongewoon, maar naar toppers als Arminius en diens latere tegenstander Fransiscus Gomarus kwamen duizenden mensen luisteren.

De calvinistische kerk was nog piepjong. Welbeschouwd was ze net zo oud als de Republiek. Beide waren uitvloeisel van de Tachtigjarige Oorlog, die rond 1560 was begonnen en die werd gevoerd tegen Spanje – katholiek Spanje. De oorlog was ongeveer tien jaar oud toen in 1573 de openbare uitoefening van de katholieke religie officieel werd verboden. Overal werden kerken ingeruimd voor de eredienst op gereformeerd-calvinistische grondslag.

De jonge kerk had grote ambities. Vanwege haar rol in de oorlog vonden de calvinisten dat hun kerk het religieuze monopolie in de Republiek verdiende. Vooralsnog bleef het aantal lidmaten zeer bescheiden. In het jaar 1593 telde de gereformeerde kerk in Assendelft (2500 inwoners) slechts 23 lidmaten. Enkhuizen, een stad met ongeveer 20.000 inwoners, werd met zijn bijna 3000 lidmaten als een bolwerk beschouwd.

Nieuwlichterij

Rond het jaar 1600 vormden de calvinisten bepaald niet de enige stroming die aanhangers wierf. Er waren doopsgezinden, socinianen oftewel Poolse Broeders, arminianen, coornhertisten, vorstianen, david-joristen en, ten slotte, katholieken. Veel Hollanders waren zwevende gelovigen, die zich nog niet op een keuze hadden vastgelegd. De felheid van de ruzies in aanloop naar de Dordtse Synode had daarom ook te maken met een intensivering van de concurrentie op de religieuze markt.

Theologische discussies in de Haarlemse rederijkerskamer De Wyngaertrancken. Aan tafel (v.l.n.r.) Menno, Luther, Calvijn, Arminius en Socinus. Anoniem schilderij uit 1659
Theologische discussies in de Haarlemse rederijkerskamer De Wyngaertrancken. Aan tafel (v.l.n.r.) Menno, Luther, Calvijn, Arminius en Socinus. Anoniem schilderij uit 1659.

Kern van het naderende conflict was de zogeheten ‘verkiezingsleer’ van het calvinisme. Deze leer ging uit van een gitzwart mensbeeld. De mens was een verstotene; ooit uit het paradijs verdreven was hij niet meer tot het goede in staat. De Toorn Gods rustte op hem, loodzwaar en onontkoombaar.

Zo’n verdoemd schepsel kon niet hopen zijn eigen verlossing tot stand te brengen. Die zaligmaking kon alleen komen van boven, van God. Hij besliste of het eeuwige zaligheid werd of de nooit aflatende hellevlammen. Sommige mensen ontvingen Zijn genade, andere niet – een keuze die volstrekt losstond van zedigheid, vroomheid, verdiensten of goede werken. Gods keuze was door niets te beïnvloeden. Het enige wat de mens te doen stond, aldus het calvinisme, was geloven alsof je leven ervan afhing.

Arminius combineerde oprechte vroomheid met een wetenschappelijke onderzoekersgeest. Hij vond de verkiezingsleer van de calvinisten ongerijmd. Als de mens onbekwaam was tot het goede, als de mens het niet kon helpen wanneer hij het slechte deed, was hij dan wel schuldig aan zijn zonden? De vraag stellen was hem beantwoorden. Wat Arminius bovendien ontoelaatbaar vond in de allesbepalende God was dat Hij niet vrijuit ging. Als iedere misdaad, iedere moord – kortom, alle zonden – naar inhoud en tijdstip vooraf in de hemel zijn bepaald, is God dan niet eigenlijk de auteur van het slechte?

Voor rechtgeaarde calvinisten waren dergelijke vragen taboe. Ze waren godslasterlijk. De leerregels verboden uitdrukkelijk ‘de verborgenheden en diepten Gods curieuselijk [nieuwsgierig] te onderzoeken’. Vragen als die van Arminius waren uitwassen van intellectuele hoogmoed. De mens moest voor het onderwerp van de uitverkiezing een pas op de plaats maken. Gods genade was een mysterie waarover men in diepe eerbied diende te zwijgen.

Arminius hield geen pas op de plaats; hij ontwierp zijn eigen theorie. Hij ging niet uit van de verdorven mens, maar van de gelovige mens. Het was die mens gegeven om gehoor te geven aan Gods roepstem, stelde Arminius, maar hij kon die ook weerstaan. Ongeloof en zonde werden hierdoor een menselijk wilsbesluit. Zodoende had niet God de zonde in de mens geplant, het kwaad was onze eigen domme schuld.

Naar toppers als Arminius en Gomarus kwamen duizenden mensen luisteren

In 1603 werd Arminius hoogleraar theologie aan de Leidse Universiteit. In het jaar daarop was het al bonje. Zijn collega, Franciscus Gomarus (1563-1641), beschuldigde hem van nieuwlichterij. Gomarus verdedigde de leerstellingen van het calvinisme, inclusief de verkiezingsleer en de voorzienigheid. Er kwam een heleboel omhaal van woorden bij kijken, want ook Gomarus wilde niet gezegd hebben dat God het kwaad in de mens had gezaaid. Hij heeft dat dan ook niet gezegd. Maar wat hij wel beweerde was niet erg helder. Duidelijk werd vooral dat er een scherpe barst door de faculteit van godgeleerdheid liep, en dat die barst weleens de aanzet kon geven tot een breuk.

Het gekrakeel in Leiden bereikte de regenten in Den Haag en bracht bij hun leider Johan van Oldenbarnevelt een geërgerde frons op het voorhoofd. Oldenbarnevelt, landsadvocaat van Holland en daarmee de machtigste ambtenaar van het machtigste gewest van de Republiek, was zelf een diepgelovig man. Zijn eigen overtuiging lag dichter bij die van Gomarus dan die van Arminius. Het grote verschil tussen Oldenbarnevelt en Gomarus was dat de landsadvocaat behalve een gelovige vooral staatsman was. Oldenbarnevelt wilde rust en stabiliteit in het land, en daarvoor achtte hij een brede volkskerk onontbeerlijk. Een brede kerk waar gelovigen van diverse pluimage terechtkonden.

Daarom gelastte Oldenbarnevelt dat Arminius en Gomarus er gezamenlijk uit moesten komen. In 1608 vond een officiële confrontatie plaats tussen de twee kemphanen. Beiden kruisten de degens voor de Hoge Raad. Dat paste geheel in Oldenbarnevelts visie op de verhouding tussen kerk en staat: predikanten ressorteren onder regenten. Het was de staat die de kerk opriep tot eenheid, omdat het nationale belang hiermee was gediend.

IJzervreters

De Raad beluisterde een dag lang theologische spitsvondigheden en een spervuur van Bijbelcitaten, en concludeerde: hier is niets aan de hand. De burgerheren konden zich niet voorstellen dat al die haarkloverijen zwaarder wogen dan de eenheid van de kerk. Ze vergisten zich deerlijk. Na afloop van het debat sprak Gomarus onheilspellend: ‘Ik zou voor de hemelpoort niet graag in Arminius’ schoenen staan.’ Het was een knap staaltje van inleving. Tijdens het debat was Arminius al ziek, het jaar daarop stierf hij.

Arminius’ dood was een zware klap voor de groep die ‘arminianen’ werd genoemd. ‘Ons was een licht geschonken om tot de grond van Gods woord te komen,’ kermde een arminiaan. Nu tastte men verder in duisternis. Het probleem was dat de arminianen nauwelijks samenhang vertoonden. Ze vormden een samenraapsel van spiritueel geïnspireerde lieden. De een sympathiseerde met de doopsgezinden, de ander was niet vies van de Poolse Broeders, en een derde serveerde leerstellingen van eigen makelij. Er was dus ook geen organisatie en geen kader. Als Arminius langer had geleefd, had hij misschien de noodzakelijke samenhang kunnen geven. Nu vonden de arminianen calvinistische ijzervreters tegenover zich die wel over een hechte organisatie beschikten.

Gods genade was een mysterie waarover men in diepe eerbied diende te zwijgen

De kern van die organisatie was de classis, de regionale afdeling van de calvinistische kerk. In zo’n classis hadden vergadertypes zitting met een even groot respect voor de procedures als de leerregels. Na de dood van Arminius begonnen zij stelselmatig met het aanpakken van nieuwlichters. ‘Arminiaans’ werd een scheldwoord. Wie ervan werd beticht moest zich omstandig vrijpleiten, anders werd hij geschorst. Slechts een enkeling kon nog een nieuwe baan vinden, zoals een jonge dominee die aan de slag kon in Berkel en Rodenrijs, de ambachtsheerlijkheid van Oldenbarnevelt.

Weldra stonden de arminianen er bedroevend voor. In een paar jaar tijd waren ze in veel classes onschadelijk gemaakt. Door de nood gedwongen zochten ze elkaar op. Het kwam tot de aanzet van een organisatie. In 1610 presenteerden de arminianen een geschrift aan de Staten van Holland, waarin ze hun geloofsgoed hadden samengevat. Het indienen van deze ‘remonstrantie’ was tevens een dringend verzoek aan de staat hen tegen de calvinistische drijvers in bescherming te nemen. De regering zou dat doen, met hetzelfde aan onverschilligheid grenzende vertrouwen in een goede afloop als een paar jaar eerder.

Ondertussen zette de remonstrantie kwaad bloed bij de calvinisten. Niet alleen stampten de remonstranten brutaal rond in het mysterie van de uitverkiezing en de voorzienigheid, ze hadden ook nog eens het calvinistische geloofsgoed karikaturaal neergezet. En zo kwam het een jaar na de remonstrantie tot een contraremonstrantie, bij dezelfde Staten ingediend door de beledigde calvinisten. Arminianen en hun tegenstanders gingen vanaf toen door het leven als remonstranten en contraremonstranten. De barst had zich verwijd tot een gapende scheur.

Staatsgreep

Oldenbarnevelt keek verstoord op uit zijn paperassen: het speelkwartier was voorbij, men moest nu eindelijk eens als volwassenen tot elkaar zien te komen. In 1613 lanceerde hij de Resolutie tot de Vrede der Kerken, wat feitelijk neerkwam op een dictaat tot tolerantie. Waar die tolerantie niet tot stand kwam, mocht een stadsregering die met geweld afdwingen. Voor de contraremonstranten begon de regering van Holland, met Oldenbarnevelt voorop, zich onmiskenbaar af te tekenen als het grote gevaar.

De Vrede der Kerken werd dan ook een faliekante mislukking. De contraremonstranten organiseerden zich nog hechter, hun kaders werden nog grimmiger. De marginalisering van de remonstranten hield daarmee gelijke tred. Contraremonstranten mochten niet eens meer hun hoed afnemen voor een remonstrant. Want, zo zei een predikant tegen zijn kudde, ‘wie gegroet wordt denkt dat men niet kwalijk van hem denkt, alsof men een hoer groet’.

 Terwijl de Synode van Dordrecht voortschreed werd Oldenbarnevelt in een showproces ter dood veroordeeld en geëxecuteerd, 13 mei 1619
 Terwijl de Synode voortschreed werd Oldenbarnevelt in een showproces ter dood veroordeeld en geëxecuteerd, 13 mei 1619

Inmiddels had de politieke actualiteit zich verder ontwikkeld. In 1609 was een wapenstilstand gesloten met aartsvijand Spanje. Het bestand zou twaalf jaar duren; in 1621 zou de oorlog worden hervat. Oldenbarnevelt had het bestand doorgedrukt, zeer tegen de zin van prins Maurits en de contraremonstranten. Maurits wilde gebruikmaken van de zwakte van de Spanjaarden.

De contraremonstranten vonden de bestrijding van Spanje een heilige taak. Katholieken vielen immers onder de paus in Rome. Rome, gruwde een pamfletschrijver: ‘De antichrist is er meester, Beëlzebub is er rechter!’ Ook op een ander vlak vonden Maurits en de contraremonstranten elkaar. De prins was een voorstander van een strakke eenheidskerk. Bovendien begon hij zich in toenemende mate te ergeren aan de autoritaire landsadvocaat.

Oldenbarnevelt had zich al jarenlang openlijk aan remonstrantse zijde geschaard, maar Maurits hield nog altijd zijn kaarten tegen de borst. Op 23 juli 1617 bekende hij kleur: hij woonde demonstratief een contraremonstrantse preek bij in de Kloosterkerk te Den Haag. Vanaf dat moment waren religie en politiek niet meer van elkaar te scheiden.

In tal van steden braken relletjes uit, veroorzaakt door contraremonstranten. Daarop kwam Oldenbarnevelt met de zogeheten ‘Scherpe Resolutie’, op basis waarvan stadsbestuurders huursoldaten (‘waardgelders’) mochten aannemen teneinde de opstootjes te onderdrukken. Maurits op zijn beurt zag de oprichting van al deze paramilities als de opmaat van een mogelijke staatsgreep. Hij liet Oldenbarnevelt en een aantal van zijn belangrijkste medestanders gevangennemen.

Het laatste deel van Maurits’ staatsgreep was goed gepland. Met een Synode isoleerde hij Oldenbarnevelts remonstrantse steun. En terwijl de Synode voortschreed werd Oldenbarnevelt in een showproces ter dood veroordeeld wegens landverraad. Op 13 mei 1619 werd de 71-jarige raadspensionaris onder grote belangstelling op het Binnenhof onthoofd.

Schijnoverwinning

De Synode werd gehouden in Dordrecht. Ze duurde van 13 november 1618 tot en met 29 mei 1619 – op het moment dat Oldenbarnevelts hoofd in het zand viel, verkeerde de Synode in haar laatste weken. In een zaaltje in de Doelen te Dordrecht, een ruimte van ongeveer tien bij twintig meter, zaten circa honderd man opgepropt in een vergadering die tot doel had de contraremonstrantse koers eens en voor altijd te laten zegevieren. De Synode moest definitief afrekenen met de remonstranten.

Om de Synode zo veel mogelijk gezag te verlenen werd ze groots aangepakt. Er kwamen genodigden uit Groot-Brittannië, Zwitserland, Hessen, Nassau, de Palts, uit Bremen, Emden en Genève. Voorts waren alle provincies van de Republiek met enkele rechtzinnige predikanten vertegenwoordigd. Een halfjaar lang zagen de inwoners van Dordrecht opmerkelijk veel mannen met lange baarden en ernstige gezichten in hun straten. De boog kon echter niet altijd gespannen zijn. In Dordrecht waren de kroegen op zondag extra lang open. Menige buitenlandse gast moest op de rustdag des Heeren naar zijn logement worden gedragen.

Er kon bij de remonstranten nauwelijks twijfel bestaan over de afloop van de Synode. Ze waren gezeten aan een groepje tafels in het midden van de zaal. Om hen heen zaten de internationale en Nederlandse calvinisten. Niet alleen ruimtelijk, maar ook politiek waren de remonstranten omsingeld. Tussen de calvinisten zaten namelijk ook nog eens politiek commissarissen, zetbazen van Maurits, die de regie scherp in de gaten hielden. De aftrap werd gegeven door de Dordrechtse predikant Lydius: ‘Heer, geef dat de dwalenden op de rechte weg wedergebracht worden.’

De remonstranten kwamen niet tot enig constructief weerwerk. Ze probeerden de rechtmatigheid van het tribunaal aan te vechten. Ze trachtten de voortgang te traineren. Ten slotte waren de contraremonstranten het zat. Op de 57e zitting had de voorzitter, Johannes Bogerman, zich trillend van verontwaardiging met een toespraak tot de remonstranten gewend. Aan het slot keerde hij hun bezwerend zijn handpalmen toe: ‘Gij wordt weggezonden, gaat heen.’

Heen gingen ze. De remonstrantse leiders werden uit hun ambt gezet en op boerenkarren naar het buitenland gebracht. In de maand daarop verloren nog eens tweehonderd predikanten hun functie.

Binnen de gereformeerde kerk heeft de Synode van Dordrecht nog altijd een gezaghebbende klank. In de geschiedenis van de Republiek is haar betekenis veel kleiner. De Synode bleek een schijnoverwinning. De Republiek was geen land van hardliners. Bestuurlijk Nederland hield zijn reserve jegens calvinistische drammers. Na Maurits kwam in 1625 diens halfbroer Frederik Hendrik aan de macht, die de verbannen remonstranten liet terugkeren uit het buitenland.

Weliswaar maakte de gereformeerde kerk kort na de Synode een spurt door in de ledengroei, maar die bleef halverwege de eeuw in Holland, Gelderland en Utrecht, de dichtst bevolkte provincies, steken op zo’n 50 procent van de gelovigen. Het monopolie zou de gereformeerde kerk nooit krijgen.

Meer weten

  • Wie kort en bondig iets over de Dordtse Synode wil weten, kan terecht bij verschillende uitstekende algemene werken: De Tachtigjarige Oorlog (2008) van S. Groenveld en anderen, Geschiedenis van Holland, deel II (2002) en natuurlijk J. Israel, The Dutch Republic. It’s Rise, Greatness and Fall (1995)
  • Iets uitgebreider is Nederlandse Religiegeschiedenis door Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg (2005).
  • Het klassieke werk over de Synode is nog altijd van A.Th. van Deursen: Bavianen en Slijkgeuzen. Kerk en kerkvolk ten tijde van Maurits en Oldenbarnevelt (1998). Van Deursens sympathie gaat uit naar de remonstranten.
  • Warmte voor de contraremonstranten is bespeurbaar in De Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 van W. van ’t Spijker en anderen (1987). Het theologisch taalgebruik van de schrijvers in het laatste boek maakt de weergegeven standpunten er niet altijd duidelijker op, maar wel authentieker.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.