Compromissen sluiten was ooit een kernwaarde van de politieke cultuur in Nederland. Maar hedendaagse politici zijn steeds minder bereid water bij de wijn te doen, ziet historicus Carla Hoetink. ‘Ze vinden het belangrijker om een bepaalde kiezersgroep of belang te representeren. Dat geldt niet alleen voor populistisch rechts, maar ook voor bijvoorbeeld de Partij voor de Dieren, die zegt: vanuit het oogpunt van duurzaamheid zijn er nauwelijks compromissen mogelijk. En je ziet het bij de VVD, die samenwerking met GL-PvdA bijna net zo hard uitsluit als met de PVV. Dat maakt het heel lastig om de draai te verkopen, als de twee partijen na de verkiezingen toch moeten samenwerken in een midden-kabinet.’
Waarom heeft Nederland vanouds een compromiscultuur?
‘Door ons evenredige kiesstelsel worden veel verschillende maatschappelijke geledingen direct gerepresenteerd in het parlement. Niemand heeft de absolute meerderheid. In veel andere landen zijn vormen gekozen waardoor een paar grote blokken tegenover elkaar staan. Daar bevordert het kiesstelsel een mentaliteit van winner takes all. In de Nederlandse politieke cultuur daarentegen is zoeken naar het compromis de rode draad sinds 1917.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Waarom 1917?
‘Toen werd de evenredige vertegenwoordiging ingevoerd en daarna kwamen er veel nieuwe partijen in het parlement. Die had je nog niet in het midden van de negentiende eeuw. Je debatteerde toen nog tot in den treure en dan kwam je tot wat Thorbecke het algemeen belang noemde: de integrale afweging van alle argumenten. In de late negentiende eeuw vormden zich politieke richtingen die dat idee van consensus uitdaagden. Het kon er heftig aan toe gaan tussen liberalen, confessionelen en socialisten, en er bestond nog geen neiging tot compromissen sluiten. Dat begon pas toen katholieken en antirevolutionairen inzagen dat ze de handen ineen moesten slaan, bijvoorbeeld voor de financiering van het bijzonder onderwijs. Dat leidde samen met de kiesrechtkwestie tot het grootste monsterverbond in de Nederlandse geschiedenis: de Pacificatie. Dat was uitruil van de eigen stokpaardjes, een echt compromis: er werd nieuw beleid gemaakt waarbij iedereen een beetje verloor.

Onder invloed van de opkomst van moderne partijen, die samen moesten regeren in coalities, is het moment van compromissen sluiten verschoven naar de formatiefase. Vooral na 1945 leefde de overtuiging dat dat noodzakelijk was in zo’n zichtbaar politiek verkaveld land als het onze. In de jaren vijftig ging het in de Kamer ook hard tegen hard, maar in de coalitie wilden de partijen eruit komen. Dat moest wel achter gesloten deuren.’
Hierop kwam later toch kritiek?
‘Zeker, en begrijpelijk. Vooral vanaf de kabinetten-Lubbers, die akkoorden sloten in de coalitie en met werkgevers en werknemers, mocht het parlement alleen nog maar komma’s verplaatsen. Kabinetten beloven nu al dertig jaar dat zij meer in overleg met de Kamer willen regeren. Maar het omgekeerde is gebeurd. Het kabinet-Schoof zou extraparlementair zijn, maar werd hyperparlementair. Alleen vond het overleg niet meer plaats in het Torentje, maar in de kamer van Wilders. De ministers namen pas na afloop kennis van wat de coalitiepartijen met elkaar afspraken. In de formatie is ook heel lang onderhandeld om tot een soort programma te komen.’
‘Kabinetten beloven nu al dertig jaar in overleg met de Kamer te regeren’
Wat is er nu dan anders dan voorheen?
‘Van een zuivere compromiscultuur zijn we doorgeslagen naar het idee van uitruilen. Het hoofdlijnenakkoord was een optelsom van vier verkiezingsprogramma’s, niet een samensmelting tot iets nieuws. Op het asieldossier is dat wel geprobeerd, maar de PVV kon het compromis niet verdedigen. Anti-systeempartijen kunnen heel moeilijk concessies doen. En door de druk van de flanken gaan middenpartijen daarin mee.’
Carla Hoetink
is directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen van de Rijksuniversiteit Groningen. In 2018 verscheen haar proefschrift Macht der gewoonte. Regels en rituelen in de Tweede Kamer sinds 1945.

