Home Dossiers Psychologie Neurasthenie: zenuwlijders in de negentiende eeuw

Neurasthenie: zenuwlijders in de negentiende eeuw

  • Gepubliceerd op: 19 november 2020
  • Laatste update 15 jan 2024
  • Auteur:
    Mirjam Janssen
  • 9 minuten leestijd
Patiënt met neurasthenie
Patiënt met neurasthenie
Dossier Psychologie Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Eind negentiende eeuw beschreven artsen een nieuwe aandoening: neurasthenie. Patiënten waren prikkelbaar, moe, angstig of impotent – of masturbeerden juist dwangmatig. Waar kwam de ziekte vandaan? En bestond die eigenlijk wel?

In sanatorium Rhijngeest werd in 1903 een vrouw opgenomen die slecht sliep, leed aan nervositeit en geneigd was tot dwanghandelingen. Voortdurend had ze de aanvechting ‘nare, domme dingen’ te roepen, zo vertelde ze haar artsen. Ze wist zich in te houden, maar de angst dat ze aan haar impulsen zou toegeven hield haar in de greep. Haar gedrag was ontstaan nadat ze op elfjarige leeftijd ‘onzedelijk’ was betast. Haar conditie was verder verslechterd toen ze niet lang daarna haar ouders tijdens een vrijpartij had betrapt.

Een andere patiënt in Rhijngeest was een politie-inspecteur. Hij voelde zich lusteloos, had een verlamd gevoel in zijn ledematen en dreigde steeds in tranen uit te barsten. Hij piekerde veel over de strenge chef op zijn werk, omdat hij vreesde dat die hem op fouten zou betrappen.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Uit de dossiers van het sanatorium, dat was gevestigd in Oegstgeest, blijkt dat nogal wat patiënten dit soort veelvoorkomende problemen hadden. Het ging om studenten die leden onder examenstress, huisvaders die in het rats zaten over hun financiën en gelovigen die het gevoel hadden steeds te zondigen. Ook worstelden velen met hun seksualiteit, waarbij het verschil tussen mannen en vrouwen opvallend was. Bij mannen ging het om moeilijk beheersbare driften: ze masturbeerden dwangmatig, hadden nachtelijke zaadlozingen, gingen vreemd of naar de hoeren. Terwijl veel vrouwen juist het slachtoffer waren van dit soort mannen. Ze reageerden op het misbruik met schaamte en zelfverwijt – hadden ze het er niet naar gemaakt? –, waardoor ze geestelijk in het nauw raakten.

Al deze patiënten hadden de diagnose neurasthenie gekregen. Het was een etiket waaronder een veelheid aan klachten viel, van vermoeidheid, prikkelbaarheid, hoofdpijn, spijsverteringsproblemen, impotentie en angsten tot slapeloosheid.

Kanaries in de mijn

Neurasthenie als naam voor een combinatie van symptomen was in 1869 geïntroduceerd door de Amerikaanse arts George Miller Beard. Het betekent letterlijk ‘zenuwzwakte’. Beard zag het als een typische aandoening van de moderniteit, veroorzaakt door het drukke bestaan. Door de komst van treinen, stoomboten en nieuwe communicatiemiddelen waren mensen in een wervelend tempo gaan leven, en dat kon niet iedereen hebben. Ook in Europa sloeg zijn analyse aan.

Aanvankelijk gingen vooral Duitse en Franse artsen aan de slag met Beards observaties. Vanaf de jaren tachtig kreeg ook Nederland aandacht voor neurasthenie. De aandoening riep veel discussie op. Liberalen van de oude stempel, die al sinds midden negentiende eeuw de politiek bepaalden, zagen de ziekte als een symptoom voor de veranderende moraal. Steeds meer groepen, zoals arbeiders, vrouwen en katholieken, eisten hun rechten op en volgens de liberalen dreigde de samenleving zo te ontsporen. Neurasthenie was in hun ogen een teken van maatschappelijke verzwakking. Ze vonden dat ouderwetse waarden als zelfbeheersing, wilskracht, werklust en plichtsbesef onder druk kwamen te staan.

Maar jongere, progressieve liberalen constateerden het tegenovergestelde. Zij meenden dat zenuwzieken het slachtoffer waren van de benauwde burgerlijke sfeer en de benepen seksuele opvattingen. De zenuwlijders waren vanuit dat perspectief de kanaries in de kolenmijn. Onder deze progressieven bevonden zich schrijvers als Frederik van Eeden, die hysterische of neurasthene personages opvoerden, die soms ook werden verheerlijkt, alsof hun ziekte op een grote artistieke gevoeligheid wees.

De beroemdste Nederlandse zenuwlijder uit die tijd is Eline Vere, hoofdpersoon uit de gelijknamige roman (1888) van Louis Couperus. Ze is constant moe, gedeprimeerd en somber: ‘Intusschen dwarrelden hare gedachten verstrooid heen en weêr, en diep in haar ziel bleef eene somberheid liggen, als een zwarte modder op den grond van een meer, schijnbaar onbewogen en blauw.’ Steeds denkt ze aan de dood: ‘Voor de honderdste maal in haar leven vroeg Eline zich af, waarom zij leven moest, indien zij niet gelukkig kon worden.’ Ten einde raad raakt ze verslaafd aan morfinedruppels en overlijdt aan een overdosis.

Veilig opgeborgen

Er kwamen steeds meer gestichten voor mensen met psychische problemen. In 1884 waren er veertien, met in totaal 4800 patiënten; dertig jaar later telde ons land er 31 met 14.500 patiënten. Niet alleen de overheid bouwde psychiatrische instellingen, ook particulieren namen het initiatief. In deze periode nam het aantal privé-instellingen toe van drie naar dertien: vijf waren katholiek, vier gereformeerd, één gereformeerd-hervormd, twee Joods en één was neutraal – de verzuiling van de samenleving viel ook af te lezen aan de geestelijke gezondheidszorg. De gereformeerden hadden als eersten eigen gestichten opgericht. Ze beschouwden geestesziekten als een straf van God, waarvoor speciale, op de Bijbel gebaseerde verpleging nodig was. Omdat de publieke instellingen in dit opzicht tekortschoten, begonnen ze voor zichzelf.

De meeste neurasthenen waren mannen tussen de twintig en de vijftig jaar

In weerwil van het beeld in de literatuur waren de meeste neurasthenen geen delicate jonge vrouwen, maar mannen tussen de twintig en de vijftig jaar die leden onder hun vele verplichtingen. De artsen die hen behandelden keken niet zo hoogdravend tegen de ziekte aan als de schrijvers. Ze benaderden neurasthenie als een individueel medisch en niet als een maatschappelijk probleem. Wie werd opgenomen in een sanatorium kon een uitgebreide behandeling tegemoet zien. Er waren drie typen instellingen. Om te beginnen de medische sanatoria, waar de patiënten dag en nacht verbleven en een programma volgden dat bestond uit rust, recreatie en bezigheidstherapie.

Een ziekte voor ongelukkige meisjes

Eind negentiende eeuw kregen meisjes en jonge vrouwen soms de diagnose chlorose. Ze waren kwijnend en bleek, hadden last van menstruatiestoornissen en zouden een groenige huid hebben – al is dat nooit bewezen. Verwante ziektebeelden waren volgens de artsen hysterie en anorexia. Aanvankelijk kregen ze hydrotherapie, later werd dat ijzertherapie tegen bloedarmoede.
Volgens de eerste Nederlandse vrouwelijke gynaecoloog Catherine van Tussenbroek kon er ook een sociale verklaring zijn voor de lusteloosheid van meisjes. Ze wees er in 1898 op dat jonge vrouwen geen enkel toekomstperspectief hadden. Ze moesten hopen dat ze ten huwelijk werden gevraagd en verder was er niets. ‘Haar taak is wachten, wachten, wachten, – tot het komt, en komt het niet, verdorren en verdroogen in doodende verveling, met een glimlach op het gelaat. Zoo past het voor een meisje.’

In de loop van de twintigste eeuw verdween de diagnose chlorose. Mogelijk omdat er beter onderscheid tussen verschillende aandoeningen werd gemaakt die eerst op één hoop werden gegooid. Mogelijk ook omdat vrouwen meer kansen kregen en niet meer hoefden te wachten op een prins op het witte paard.

Daarnaast verschenen in de grote steden gespecialiseerde centra waar de zenuwlijders vanuit huis heen pendelden. Daar voerden ze gesprekken met hun behandelaars en kregen ze hydrotherapie – een benadering gebaseerd op veel baden – en elektrotherapie, waarbij met kleine schokjes de spieren werden gestimuleerd. Soms waren in die instellingen ook bijzondere behandelingen mogelijk. In Den Haag zat bijvoorbeeld een kliniek die ook kleur- en lichttherapie bood, naast gymnastiek en massage. En Frederik van Eeden, die behalve schrijver ook arts was, kwam als eerste met hypnotherapie – een aanpak die in Frankrijk was ontwikkeld.

Ten slotte waren er rusthuizen. Die waren meestal klein, met maar enkele patiënten; vaak herbergden ze moeilijke gevallen met wie niet zoveel te beginnen was. Vooral telgen uit rijke families werden zo veilig opgeborgen. Voor de betere standen waren de diagnose neurasthenie en het verblijf in een privésanatorium belangrijk, omdat dat minder stigmatiserend was. In de staatsinstellingen voor psychiatrie zaten vaak de armen en de echte gekken. Artsen benadrukten dat zenuwlijders niet krankzinnig waren; ze vormden over het algemeen geen gevaar voor zichzelf en anderen. Voor medici was deze patiëntengroep interessant, omdat ze er nieuwe behandelmethoden op konden uitproberen en omdat er resultaten mee te bereiken vielen. Zo ging het merendeel van de patiënten van Rhijngeest binnen zes maanden weer naar huis; de helft van hen was dan hersteld of opgeknapt.

Een inrichting voor mensen met psychische klachten.
Een inrichting voor mensen met psychische klachten.

Chique pillen

Overigens verbleven lang niet alle lijders aan neurasthenie in sanatoria. Veel mensen stelden zelf de diagnose – dat was in deze periode heel gebruikelijk – en gingen zelf op zoek naar een medicijn. Dan kwamen ze al snel uit bij Pink Pillen, een Canadees geneesmiddel dat ook in Nederland te koop was. Deze pillen vielen op door hun bijzondere reclame. In kranten verschenen advertorials: quasi-journalistieke stukken geschreven door een ‘correspondent’ of ‘verslaggever’, waarin levensechte patiënten figureerden die vertelden over hun klachten. Ze leden aan ‘lichamelijke en geestelijke overspanning’, ‘schele hoofdpijn’, maagklachten, bloedarmoede en neurasthenie. Ze voelden zich zo ellendig dat ze niet meer toekwamen aan hun werk of hun huishouden. Aan het woord kwamen bijvoorbeeld de directeur van een Rotterdams bedrijf en een Italiaanse ingenieur – respectabele mannen. Of kunstenaars en pianoleraressen – creatieve types. Sommige lijders werden zelfs met naam en adres genoemd. Dankzij Pink Pillen voelden ze zich beter: ze kregen weer kleur op de wangen en hun eetlust kwam terug.

De betere klasse vond het wel chic om pillen te gebruiken

Het effect van deze advertenties was dat mensen die aan zenuwzwakte leden zagen dat er vele anderen waren zoals zij. Ze maakten als het ware deel uit van een gemeenschap van zenuwpatiënten. Via de advertenties leerden ze de symptomen van de aandoening kennen en konden die op zichzelf betrekken. Ook leerden ze hoe ze er in de juiste medische termen over hoorden te praten. Ze kregen de boodschap mee dat een moderne burger goed voor zichzelf hoorde te zorgen. In dit geval dus door een medicijn te slikken. De pillen waren niet goedkoop; ze werden in de markt gezet voor de betere klasse. Die vond het eigenlijk wel chic om ze te gebruiken. Vooral toen rond 1900 het gerucht ging dat ook menig koninklijk familielid aan de Pink Pillen was.

Onaangepaste kinderen

Na de Eerste Wereldoorlog werd neurasthenie nog wel geruime tijd voor kinderen gebruikt. Het ging dan om kinderen die zich niet zo gedroegen als verwacht. Ze waren te druk of konden of wilden niet leren. Tot die tijd kregen ze vaak zelf de schuld van hun ‘verkeerde’ gedrag, maar door de diagnose neurasthenie hoefde dat niet meer. Gedrags- en opvoedproblemen werden voortaan gemedicaliseerd. Het lag niet langer aan de onwil van het kind, maar aan zijn aanleg of leefomstandigheden.

Veel bijzondere stoffen zaten er overigens niet in. De tabletten bevatten zink, ijzer, magnesium, suiker, kalium en droppoeder. Pink Pillen beloofde ‘een gevoel van welzijn, van inwendige warmte’, maar dat zal vooral de suggestie zijn geweest. Toch waren ze een commercieel succes. Neurasthenie was uitgegroeid tot big business.

Een advertentie voor pillen voor zenuwlijders.
Een advertentie voor pillen.

Psychologisering

Vanaf 1910 kregen steeds minder patiënten de diagnose neurasthenie. Instituten voor de behandeling van zenuwlijders verdwenen of veranderden van functie. Zenuwzwakte gold inmiddels als een volledig psychische aandoening en lichamelijke therapieën met water of elektriciteit pasten daar niet bij. Patiënten met zenuwproblemen gingen op gesprek bij psychiaters en therapeuten die praktijk aan huis hielden. De psychoanalyse van Sigmund Freud – waarbij wordt gekeken naar het onbewuste van de patiënt – was populair.

Als medisch etiket bleek neurasthenie uiteindelijk niet houdbaar; er vielen te veel verschillende symptomen onder. Patiënten die vroeger de diagnose neurasthenie kregen, horen tegenwoordig bijvoorbeeld dat ze lijden aan een depressie, een burn-out of het chronisch vermoeidheidssyndroom. De vermeende aandoening vormde wel het begin van de psychologisering van de samenleving. Het besef dat veel problemen ‘tussen de oren’ zitten kwam eind negentiende eeuw op en is sindsdien nooit meer verdwenen.

Meer weten

  • Cultures of Neurasthenia. From Beard to he First World War (2001) door Marijke Gijswijt-Hofstra en Roy Porter (red.).
  • ‘De ongelukkigsten onder de menschen’: De verbeelding van zenuwzwakte in advertenties voor Pink Pillen (2013) door Gemma Blok en Rose Spijkerman, in: TMG Journal of Media History, 16 (1).
  • ‘Paralysed with Fears and Worries’: Neurasthenia as a Gender-Specific Disease of Civilization (2013) door Jessica Slijkhuis en Harry Oosterhuis, in: History of Psychiatry, 24 (79).