De geschiedenis van de Amerikaanse verkiezingsdebatten kent legendarische momenten. Maar ze hebben nog nooit de uitslag beslist, schrijft Frans Verhagen.
Er bestaat geen verplichting voor presidentskandidaten om te debatteren en heel lang gebeurde dat ook niet. Ze voerden campagne, daagden de concurrent uit en stelden kritische vragen, maar zelden direct aan elkaar. Dat veranderde in 1960, toen Richard Nixon en John F. Kennedy het eerste live uitgezonden televisiedebat hielden.
Meer historische context bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Nixon durfde de uitnodiging niet te weigeren. Bovendien was hij een goede debater, dus hij dacht er zijn voordeel mee te doen. Dat viel nogal tegen. Nixon was ziek geweest en zag er grauw en grimmig uit, terwijl de gebruinde Kennedy – zijn kleur was een gevolg van zijn verzwegen ziekte – het prima deed op de zwart-wittelevisies. Hij oogde jong en energiek. Volgens het bekende verhaal vonden kiezers die het debat op de radio beluisterden dat Nixon had gewonnen, maar gaven de televisiekijkers de overwinning aan Kennedy.
Oneindig veel belangrijker was dat de relatief onbekende Kennedy ineens een landelijk platform kreeg om zichzelf te introduceren, iets wat vicepresident Nixon niet nodig had. Kennedy was duidelijk de winnaar, zeker in de mythologie die achteraf werd geschapen. In elk geval was het voldoende om Nixon voorgoed van debatten te genezen: hij zou er nooit meer aan deelnemen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Daar ga je weer’
In 1976, post-Nixon, begon de League of Women Voters met het financieren van drie debatten tussen president Gerald Ford en diens uitdager, de Democraat Jimmy Carter. Beide mannen verwachtten een gunstig effect voor hun campagne. Uiteindelijk deden de debatten Ford de das om. Hij verkondigde dat ‘de Sovjet-Unie niet de Oost-Europese landen domineerde’. De gespreksleider vroeg hem nog eens of hij werkelijk meende dat het Kremlin Oost-Europa niet zag als zijn invloedssfeer, met bezettingstroepen in vrijwel elk land, maar Ford bleef bij zijn uitspraak. Belangrijker dan de verwarring in Fords hoofd was dat de debatten de relatief onbekende Carter de kans gaven zich te profileren.
In 1980 wist Carters nieuwe tegenstander Ronald Reagan in het enige debat dat zij voerden te scoren met een geweldige oneliner. Toen Carter weer eens zijn vaste riedel afdraaide, zei Reagan handig: ‘There you go again’. Hij speelde in op het verveelde gevoel dat de kiezer kreeg van de betweterige Carter. Reagan sloot af met het geweldige ‘Als u denkt dat u beter af bent dan vier jaar geleden, stem dan op Carter. Denkt u dat u er slechter voorstaat, stem dan op mij’. Maar belangrijker was dat Reagan niet overkwam als de gevaarlijke Koude Oorlog-fanaat waarvoor de Democraten hem hadden uitgemaakt. De kiezers zagen een vriendelijke man die oprechte overtuigingen uitdroeg.
In 1984 raakte Reagan, toen de oudste president ooit, in het eerste debat de weg kwijt. Hij herstelde zich in het tweede met een gerepeteerd grapje: ‘Ik zal u niet aanvallen op uw jeugd en onervarenheid’. Het werkte, zelfs tegenstander Walter Mondale moest lachen.

Met de ogen rollen
Fameus werd het derde debat van de toenmalige president George Bush in 1992, waarin hij ongeduldig op zijn horloge keek of het nog niet afgelopen was. Dat werd door kijkers als een schoffering ervaren. In hetzelfde debat, een zogenoemde town hall meeting, vroeg een kiezer de president: ‘Hoe beïnvloedt de nationale schuld uw eigen leven? En als het dat niet doet, hoe kunt u dat dan een oplossing vinden voor de problemen van gewone mensen?’ Bush begon over rentestanden en gaf ook na herhaaldelijk doorvragen geen antwoord op de vraag. Clinton vroeg vervolgens eenvoudig: ‘Vertel me welke ervaringen u ermee hebt? Kent u mensen die hun banen en hun huizen hebben verloren?’ Hij koppelde in zijn antwoord persoonlijke ervaringen als gouverneur aan een aanval op het neoliberale Republikeins denken.
George Bush keek ongeduldig op zijn horloge
Je moet je als debater weten te beheersen. In 2000 liep vicepresident Al Gore nogal irritant naar George W. Bush, die hem met een handgebaar wegwimpelde uit zijn personal space. In 2008 rolde Republikein John McCain opzichtig met zijn ogen, aangevend dat hij de jonge upstart Barack Obama niet erg serieus nam. De kiezer dacht er anders over.

Een interessant fenomeen is dat zittende presidenten het vaak slecht doen in het eerste debat. Misschien zijn ze roestig omdat ze geen campagne hoefden te voeren voor de nominatie, wat zou verklaren waarom zowel Bush als Obama niet uit de verf kwamen. Beiden herstelden zich in het tweede debat. In 2020 gedroeg Donald Trump zich tijdens het eerste debat nogal bot en onaangenaam, misschien omdat hij na zijn overwinning in 2016 overmoedig was geworden, of gewend geraakt aan de manier van communiceren die hem succes had opgeleverd.
Twee bejaarde mannen
In dit verkiezingsjaar 2024 hebben de kandidaten een nieuwe debatkalender ingevoerd. Voor het eerst houden ze hun eerste debat vóór de partijconventies. Ze denken beiden dat ze er baat bij hebben. Mogelijk geldt dat ook voor de kiezers, die dit keer een keuze moeten maken tussen twee bejaarde mannen die in hun openbare optredens vaak laten zien dat ze moeite hebben hun verhalen op de rails te houden. Meer dan ooit zullen de kiezers proberen in te schatten hoe de kandidaten erbij staan – letterlijk. Maar strikt genomen is het bizar dat een debat al plaatsvindt voordat Trump en Biden officieel kandidaat zijn.
Zittende presidenten doen het slecht in het eerste debat
Maar misschien moet je aan de debatten niet te veel waarde hechten. In 2016 verklaarden alle analisten dat Hillary Clinton de debatten met Trump had gewonnen, maar bij potentiële Trump-kiezers werkte het anders. Zij zagen een straatvechter die bereid was de als arrogant en elitair ervaren Clinton aan te vallen. De geschiedenis van de debatten zit vol met anekdotes, maar de belangrijkste vaststelling moet zijn dat ze nooit de verkiezingen hebben beslist. Zelfs toen dat wel het geval leek te zijn, in 1980, versterkten ze slechts een trend die al op gang was.