De terechtgestelde moordenaar van Willem van Oranje was in katholieke ogen een martelaar voor het geloof. Vrome bewonderaars stalen de schedel van Balthasar Gerards en brachten die naar Keulen om als relikwie te worden vereerd. Toch weigerde het Vaticaan hem heilig te verklaren.
Toen was hij dus dood en in diverse stukken gehakt. Na een intensieve bewerking met gloeiende tangen en vierendeling blijft er niet bijster veel van een mensenlichaam over. Dat gold dus ook voor de moordenaar van Willem van Oranje op 14 juli 1584. Wat vervolgens met de restanten te doen?
Meer lezen over Willem van Oranje? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Zijn getormenteerde ledematen werden naar goed gebruik stuk voor stuk bij een van de vier hoofdpoorten van Delft opgehangen – in het noorden, het oosten, het zuiden en het westen. Zijn afgehouwen hoofd werd op een staak bij de toren van de Schoolpoort geplaatst, waar hij vanaf de moord op 10 juli tot zijn executie op de Markt vier dagen later gevangen had gezeten. Precies zoals ruim twee jaar eerder in Antwerpen was gebeurd met de stoffelijke resten van de Spaanse Bask Jean Jaureguy, die daar al een – vergeefse – poging had gedaan om de prins te doden. Met dat verschil dat de aspirant-moordenaar toen meteen tijdens de mislukte aanslag door toegesnelde hellebaardiers was doodgestoken, en dit hele ritueel dus pas na Jaureguys dood aan zijn lijk werd voltrokken.
Balthasar Gerards vindt de moord een weldaad
Nee, een nette begrafenis zat er ook dit keer niet in wat de nieuwe wettige autoriteiten van de Nederlandse Republiek-in-wording betrof. In de ogen van Filips II waren zij overigens nog steeds onwettige opstandelingen tegen zijn overerfde wettig gezag. Niet voor niets had hij vier jaar tevoren de ban uitgesproken over hun aanvoerder, die vermaledijde prins van Oranje, de aanstichter van alle ketterse onrust, en een bedrag van 25.000 kronen op zijn hoofd gezet. Vijfentwintigduizend kronen stond gelijk aan een paar honderd maal het jaarinkomen van een gemiddelde ambachtsman, dus daar kan een mens wat mee doen. Geen wonder dat het voor diverse lieden die krap bij kas zaten een extra aanmoediging voor een moordpoging was. De aanslag van 10 juli was niet pas de tweede geweest, er waren er meer aan voorafgegaan.
Gerards is ervan overtuigd dat de moord een weldaad voor de mensheid is
Geen wonder ook dat de nazaten van zijn uiteindelijke moordenaar, de man die wel succes had, bij Filips II aanklopten om de beloning te innen. Die werd na enige deliberaties wegens grote kastekorten aan Spaanse zijde niet in klinkende munt, maar in natura uitgekeerd: in de vorm van enige verbeurd verklaarde heerlijkheden van Oranje in de Franche-Comté nabij Besançon, de streek waar de moordenaar vandaan kwam. Zélf had deze die materiële aansporing overigens maar amper nodig gehad: zijn diepe geloofsovertuiging dat in de persoon van de prins het ketterse kwaad in de Bourgondische Nederlanden – waartoe ook de verre Franche-Comté toen nog behoorde – met wortel en tak uitgeroeid moest worden, was daarvoor wel voldoende. De argumenten waarmee de moord nadien in schotschriften werd gelegitimeerd vormden het spiegelbeeld van die waarmee protestanten de moord op de hertog van Guise in 1563, de militaire aanvoerder van de katholieke partij in Frankrijk, als een weldaad voor de mensheid hadden neergezet.
Filips maakt Utrecht aartsbisdom
kwamen samen in zijn kerkelijke herindeling van de Nederlanden in 1559. Die moest een einde maken aan de middeleeuwse situatie waarbij grote stukken Habsburgs territorium onderworpen waren aan het geestelijk gezag van (aarts)bisschoppen van over de grens: Franse in het geval van het zuiden, Duitse in het geval van het oosten en noorden. Vanouds was Utrecht boven de grote rivieren de enige bisschopszetel geweest, behorend tot de kerkprovincie Keulen. In 1559 werd Utrecht zelf tot aartsbisdom verheven en werd een aantal nieuwe, aan Utrecht onderhorige bisdommen opgericht: Groningen, Leeuwarden, Deventer, Haarlem en Middelburg. ’s-Hertogenbosch en Roermond werden nieuwe bisdommen onder Mechelen. Door de Opstand was hun bestaan slechts van korte duur, en de dienstdoende prelaten vluchtten naar het buitenland. Bij het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 zou Filips’ opzet het uitgangspunt vormen, alleen werd het aantal bisdommen door het verminderde katholieke bevolkingsaandeel toen beperkt.
Die diepe overtuiging van de moordenaar een niet alleen Kerk en Kroon, maar ook God in eigen persoon hoogst welgevallige daad te hebben verricht, en het gegeven dat hij daarvoor vervolgens de meest gruwelijke gerechtelijke martelingen had doorstaan, waren voor het nageslacht niet het enige wat telde. Zijn morele en religieuze standvastigheid tijdens het hardhandige verhoor en de overwegend onbaatzuchtige motivatie van zijn daad bezorgden hem in veel katholieke ogen een geur van heiligheid. Er waren ook in Delft zelf op dat moment, hoewel toen al ettelijke jaren naar buiten toe een keurig calvinistische stad met sinds de Beeldenstorm grondig van paapse heiligenbeelden gereinigde stadskerken, nog zeer veel katholieken die in hem een martelaar voor het ware geloof zagen. In wezen verschilde hij niet van een vroegchristelijke martelaar uit de Romeinse tijd.
Balthasar Gerards doodde een ’tyran’
Een van die katholieke bewonderaars was Sasbout Vosmeer (1548-1614), een jonge priester die, na eerder in Leuven en Keulen te zijn opgeleid, een jaar tevoren van een Rome-reis was teruggekeerd naar zijn geboortestad Delft. Op 1 mei 1583 was Vosmeer tot vicaris-generaal van het inmiddels in ontbinding verkerende aartsbisdom Utrecht benoemd, wat hem de facto tot de hoogste kerkelijk gezagsdrager maakte. Na de dood van de laatste aartsbisschop in 1580 hadden de kanunniken weliswaar de Utrechtse deken Johan van Bruhesen tot waarnemer gekozen, maar deze was na zijn bezoldiging te hebben geregeld meteen naar het veilig-katholieke Keulen verkast, waar hij tot zijn dood in 1600 nog een zeer aangenaam leven zou hebben. Anders dan Bruhesen was Vosmeer wel met het ware geloofsvuur bezield. Dat zou ertoe leiden dat hij in 1592 door de Keulse nuntius met alle volmachten voor de hele Utrechtse kerkprovincie werd uitgerust, en in 1602 tot de eerste apostolisch vicaris van de nieuwe Hollandse Zending werd benoemd, die in de plaats daarvan trad.
Tijdens de moord en de terechtstelling in de julidagen van 1584 was Vosmeer toevallig net afwezig geweest, omdat hij zich op het Hollandse platteland van de beroerde toestand van het roomse leven wilde vergewissen. Zijn ogen hebben echter tweemaal letterlijk die van de moordenaar gekruist. De eerste keer bij leven en welzijn, toen ze elkaar toevallig op straat tegenkwamen. De tweede keer herkende Vosmeer diens hoofd op de staak. En voor de kersverse vicaris-generaal behoorde dat hoofd toe aan een groot katholiek martelaar. De reputatie van Willem van Oranje was in katholieke Nederlandse kring niet al te best meer, omdat men hem verweet zijn belofte van gelijke godsdienstige rechten te hebben gebroken. Hij had de calvinistische onverdraagzaamheid geen strobreed in de weg gelegd, en de kogels in het Prinsenhof vormden daarvoor Gods terechte straf.
Vosmeer zou zich vervolgens als geen ander voor de heiligverklaring van de moordenaar inzetten. Al spoedig na de executie waren diverse geschriften verschenen waarin hij alvast als heilige werd gevierd. De vicaris-generaal van het nog wel functionerende bisdom Luik, Laevinus Torrentius, stuurde de pauselijke nuntius aan het keizerlijke hof enige zelfgeknutselde verzen over de prins, ‘want ik zelf, die doen tyran altijd gehaat heb, heb den tyrannendooder niet ongeprezen voorbij kunnen gaan’. In zijn geboortedorp Vuillafans herinnert tot op heden nog een Rue Gérard aan hem.
Niet goed opgelet
Bij heiligen hoorde heiligenverering, en zonder fysieke overblijfselen ging dat niet. Relikwieën zoals die ook van vroegchristelijke en middeleeuwse heiligen in omloop waren, en vóór de Reformatie door het aantrekken van grote pelgrimsscharen soms niet weinig aan de stedelijke welvaart hadden bijgedragen. Daarbij kwam een in stukjes gehakte heilige in beginsel extra goed van pas, omdat de afzonderlijke stukjes op diverse plekken konden worden vereerd en er zo meer potentiële pelgrimsoorden van profiteerden dan bij een exemplaar dat nog één geheel vormde.
Als ná de Reformatie iemand de rol van martelaar voor de toekomst – een toekomst waarvan de Delftse katholieken in 1584 nog hoopten dat die uiteindelijk weer katholiek zou zijn – goed kon vervullen, dan wel de moordenaar van de prins. Daarvoor konden dan in potentie diverse locaties in aanmerking komen. Niet alleen de beide grote stadskerken, maar ook het Prinsenhof, waar de nieuwe heilige zijn heilsdaad had verricht, de Schoolpoort, waar hij gevangen had gezeten, en een nieuw te bouwen bedehuis op de Markt voor het stadhuis, waar hij na helse pijnen ten hemel was gevaren. Een van de roomse lofdichters uit die jaren, Theodoor Gualter van den Bossche, zag zo’n memoriekapel al voor zijn geestesoog verrijzen. De aankomende heilige bestond in elk geval vanaf 14 juli 1584 al uit ten minste vijf delen, dus dat kwam goed uit. En misschien wilden ze in Vuillafans ook nog wat hebben.
Na een paar dagen is het hoofd plots weg
Hoe dan ook, feit is dat zijn vier ledematen in de weken daarna door bewonderende katholieken achterover werden gedrukt, ook al is over de verdere lotgevallen daarvan niets bekend. Anders ligt dat bij onderdeel nummer vijf: zijn schedel. Zeker, tegen eventuele wederrechtelijke ontvreemding hadden de Delftse autoriteiten, zich ongetwijfeld van het risico van zulke atavistische reliekenverering bewust, de nodige voorzorgsmaatregelen genomen. Het hoofd was hoog op een staak geplaatst en er waren bij de Schoolpoorttoren schildwachten gepositioneerd. Maar zij hebben, al dan niet door slaap overmand, toch even niet goed opgelet. Al een paar dagen later was het hoofd plots weg, inclusief de ijzeren pin waarmee het aan de paal bevestigd was geweest.
De dief is onbekend. Bekend is slechts dat de schedel na enige tijd in het bezit van Sasbout Vosmeer opdook. In juli 1589 schreef die aan zijn broer Tilman, die eveneens priester was en in Keulen woonde, dat de schedel sinds 27 december 1588 op een veilige plaats was opgeborgen, zonder verdere details te verstrekken – de brief mocht eens in verkeerde handen vallen. In de vier jaren daarvoor moet de schedel de nodige omzwervingen hebben gemaakt. Over de staat waarin deze inmiddels verkeerde, verschafte Sasbout zijn broer geen details.
Houten kistje
Wel was hij reeds ijverig aan de slag gegaan om van die relikwie ook een heilige relikwie te maken. Al in 1585 had Vosmeer een officie opgesteld, een officiële gebedstekst, die jaarlijks op 14 juli, de sterfdag van de nieuwe geloofsmartelaar, gebeden moest worden. Vervolgens begon hij zich in te zetten voor diens heiligverklaring, waarvoor sinds 1171 de toestemming van Rome nodig was. Hoewel de daartoe vereiste drie wonderen nog ontbraken, wendde Vosmeer zich in mei 1588 alvast voor de voorbereidende stap – de zaligverklaring, waarvoor twee erkende wonderen volstonden – tot Bruhesen met het verzoek zich daarvoor bij het Vaticaan sterk te maken. Die deed evenwel, zoals gewoonlijk, niets.
Heiligenverering in Delft
In het Delft van de late Middeleeuwen wedijverden de Oude en de Nieuwe Kerk met elkaar in wonderdoende heiligenbeelden, waarmee de concurrentie de loef afgestoken moest worden. Al die wonderen werden uiteraard keurig opgetekend, waarbij de Oude Kerk kwantitatief uiteindelijk een straatlengte voor zou liggen. Tegen de 9, 69 en 195 geneeskundige wonderverhalen die daar aan respectievelijk de cultus van Maria Jesse (sinds 1327), van het Heilig Kruis (sinds 1411) en van Onze-Lieve-Vrouwe van Zeven Smarten (sinds 1503) verbonden waren, kon de Nieuwe Kerk uiteindelijk niet op. Zij moest het alleen van het beeld van Maria ter Nood Gods (sinds 1381) hebben, die in de periode tot 1516 op een totaalscore van 96 door haar veroorzaakte miraculeuze gebeurtenissen uitkwam – succesvolle medische bijstand aan schapen en varkens bovendien meegerekend.
Jaren later waagde Vosmeer een nieuwe poging, ditmaal rechtstreeks bij een kardinaal in Rome: Caesar Baronius, ooit zijn eigen docent in Leuven, die het inmiddels tot biechtvader van de paus had geschopt. Maar Baronius hield de boot eveneens af. ‘Er dient,’ zo liet hij de Nederlandse kerkleider in zijn vrome antwoordschrijven van 28 februari 1604 weten, ‘gewacht te worden totdat, zoals overwogen wordt, al degenen die in onze tijd om het katholieke geloof de marteldood zijn gestorven, naar oud gebruik onder de Heilige Martelaren opgenomen zullen zijn.’ Kortom, Sint-Balthasar kon wachten tot sint-juttemis. Pas als de tijd daar was zou de paus namelijk ‘een officie voor zulke Gelukzaligen op laten stellen, opdat hun aandenken, zoals het bij God in glorie is, ook bij de strijdende Kerk in ere zij’. De tijd zou echter nooit daar zijn. Ook een officiële goedkeuring van het door Vosmeer opgestelde officie zou er nooit komen.
En de schedel? Die werd intussen in Keulen, waarheen ook Vosmeer was uitgeweken na in 1600 te zijn verbannen uit de Republiek, alvast als een heilige reliek vereerd. Tot zijn eigen dood in 1614 heeft de apostolisch vicaris hem eerbiedig in een houten kistje in zijn eigen huis bewaard. Daarna liet zijn broer Tilman kist en hoofd overbrengen naar het in 1613 door Sasbout in Keulen als priesteropleiding voor het Utrechtse aartsbisdom opgerichte Collegium Alticollense.
Meer weten
- Balthazar Gerards. Moordenaar en martelaar (1983) door N. Bosma.
- Balthasar G. Het relaas van een katholieke jongen die Willem van Oranje vermoordde en bijna heilig verklaard werd (1984) door P.P. de Baar, E. Kloek en T. van der Meer.
- De katholieke Nederlandse geschiedschrijving in de 16e en 17e eeuw over de opstand (1987) door B.A. Vermaseren.